ECLI:NL:RBOVE:2021:290

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
Awb 19/2451
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen omgevingsvergunning voor zonneweide in Olst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonneweide op een perceel te Olst. De vergunning was verleend aan Stichting IJssellandschap door het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe. Eisers, [naam 1] en [naam 2], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft hen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen gevolgen van enige betekenis voor hen zijn vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de afstand van de woningen van eisers tot de zonneweide, het zicht op de locatie en de aard van de gevolgen die de zonneweide met zich zou brengen. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen voor de woon- en leefomgeving van eisers dermate gering zijn dat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrees van eisers voor mogelijke negatieve effecten onvoldoende is om hen als belanghebbenden te kwalificeren. De uitspraak benadrukt het belang van het hebben van een objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2451

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], en
[naam 2]te [woonplaats] , eisers,
gemachtigde: [naam 3]
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, verweerder,
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting IJssellandschap, te Olst,
gemachtigde: [naam 4] .

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Stichting IJssellandschap een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een zonneweide op het perceel Diepenveenseweg (achter) 2 te Olst.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Eisers zijn in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen A.B. Karolak-Landman en M. Broekhuis. Namens de derde-partij is verschenen haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De betreffende zonneweide zal ten zuidoosten van de kern van Olst gerealiseerd worden op het perceel tussen de spoorlijn en de Diepenveenseweg 2 te Olst en staat kadastraal bekend als gemeente Olst, sectie F, nummer 5260. De zonneweide zal bestaan
uit een panelenveld van circa 2 hectare dat landschappelijk wordt ingepast en gedurende
25 jaar zal worden geëxploiteerd.
2. Eisers hebben een zienswijze ingediend tegen de ontwerp-omgevingsvergunning.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van de zonneweide. Verweerder heeft dit besluit voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft daarbij toestemming verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’, ‘het afwijken van het bestemmingsplan’ en
‘het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde’.
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eisers zijn aan te merken
als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb en meer specifiek of er sprake is van gevolgen van enige betekenis.
Het instellen van beroep bij de bestuursrechter is slechts voorbehouden aan belang-hebbenden, zo blijkt uit artikel 8:1 van de Awb. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, van de Awb).
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt dient een natuurlijk persoon een objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang
te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. Het vereiste van een persoonlijk of individueel belang houdt in dat er een belang aanwezig is dat zich in voldoende mate onderscheidt van de belangen van een ieder. Een persoon van wie eventueel gezegd kan worden dat hij enig belang heeft maar zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet worden aangemerkt als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang.
Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1066, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een omgevingsvergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit, zij het dat er wel sprake dient te zijn van ‘gevolgen van enige betekenis’ welke ontbreken indien de gevolgen van de activiteit wel zijn vast te stellen, maar voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
Bij besluiten over activiteiten in het omgevingsrecht is het de taak van het bestuursorgaan om de kring van belanghebbenden vast te stellen aan de hand van (onderzoek naar) de feitelijke gevolgen van het besluit. Uiteindelijk is het aan de bestuursrechter om te oordelen over de vraag wie belanghebbende bij een besluit is. De betrokken rechtzoekende hoeft derhalve niet zelf aan te tonen dat hij belanghebbende bij een besluit is. Slechts indien tijdens de procedure de vraag aan de orde is of ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken en dus de vraag of er aanleiding is de correctie toe te passen, kan en mag van de betrokkene worden gevraagd uit te leggen welke feitelijke gevolgen hij van de activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het mogen indienen van een zienswijze in deze procedure
niet is beperkt tot belanghebbenden maar voor een ieder open staat, zo blijkt uit artikel 3.10, eerste lid, onder a, juncto artikel 3.12, vijfde lid, van de Wabo. De vraag of eisers al dan niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende behoefde in de zienswijzeprocedure dan ook niet te worden beantwoord.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de woning van [naam 2] op ongeveer 500 meter afstand van de planlocatie ligt en de woning van [naam 1] op circa
700 meter. Voorts hebben beiden vanuit hun woningen geen zicht op de planlocatie. Hun percelen grenzen niet aan het projectgebied. Vanaf het perceel/de woning van [naam 1] aan de [adres 1] te Olst, bestaat er geen vrij uitzicht op de planlocatie vanwege tussenliggende gebouwen en begroeiing.
Vanaf het perceel van [naam 2] aan de [adres 2] te Olst wordt het zicht op de planlocatie eveneens gehinderd door tussen liggende bebouwing en beplanting. De tussenliggende spoorlijn ligt op een talud en neemt eveneens het zicht weg.
De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen van het besluit voor het zicht van [naam 1] en [naam 2] ontbreken, dan wel van dermate geringe betekenis zijn dat in zoverre een persoonlijk belang bij het bestreden besluit ontbreekt. Voorts moet worden geoordeeld dat van het project, gelet op de afstand van de percelen tot de zonneweide, de hoogte van de panelen (maximaal 1.80 meter), de landschappelijke inpassing en de coating van de zonnepanelen tegen schittering, evenmin een zodanige ruimtelijke uitstraling uitgaat op hun percelen dat het van invloed is op het woon- en leefklimaat van eisers.
Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat de zonneweide gevolgen van enige betekenis voor [naam 1] en [naam 2] heeft, bijvoorbeeld in de vorm van trillingen, geur, emissie, licht, geluid of bijzondere risico’s voor de omgeving. Eisers hebben wel gesteld
dat er naar verwachting negatieve effecten zouden kunnen zijn van de zonneweide in het algemeen, maar die vrees voor een onzekere, toekomstige gebeurtenis is naar het oordeel
van de rechtbank onvoldoende om aangemerkt te kunnen worden als belanghebbende bij
het onderhavige besluit.
Voorts zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat - ondanks het bovenstaande - toch een objectief en persoonlijk belang van [naam 1] en [naam 2] kan worden aangenomen welk belang rechtstreeks door het besluit wordt geraakt. De omstandigheid dat het zicht vanaf de Diepenveense weg onvoldoende wordt weggenomen en er geen overleg heeft plaatsgevonden om de zonneweide zodanig in te passen dat die een toekomstbestendige verkeersinfrastructuur niet in de weg staat, acht de rechtbank ontoereikend om te kunnen spreken van een bijzonder, individueel belang dat hen van anderen onderscheidt.
Dat, naar eisers ter zitting hebben gesteld, zij met anderen zijn verenigd in een actiegroep verkeersveiligheid en het bestreden zonnepark een verkeersveilige en toekomstbestendige verkeersontsluiting van Olst in de weg staat maakt het voorgaande niet anders.
Als het gaat om bij het bestreden besluit betrokken algemene en collectieve belangen
kan een rechtspersoon onder voorwaarden ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb belanghebbende zijn. Eisers hebben echter in persoon beroep ingesteld.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gevolgen van enige betekenis ontbreken en zowel [naam 1] als [naam 2] niet zijn aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Dat betekent dat zij niet kunnen worden ontvangen in hun beroep. Aan een inhoudelijke bespreking van hetgeen overigens is aangevoerd komt de rechtbank niet meer toe.
7. De rechtbank zal het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Landstra, als griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.