ECLI:NL:RBOVE:2021:2881

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
08-274072-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontbrekend bestanddeel in tenlastelegging met betrekking tot grooming

Op 16 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 54-jarige man, die werd verdacht van grooming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet voldeed aan de vereisten van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht, omdat het onderdeel dat de verdachte enige handeling ondernam gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting niet was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het feit bewezen kon worden verklaard, het niet strafbaar was door het ontbreken van dit cruciale bestanddeel in de tenlastelegging. De verdachte werd daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

De zaak kwam aan het licht na een wijziging van de tenlastelegging op 2 juli 2021, waarin de verdachte werd beschuldigd van het voorstellen van een ontmoeting met minderjarige getuigen met het oog op het plegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord, waarbij de raadsman primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleitte. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaringen van de getuigen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet kon worden vervolgd voor het feit zoals ten laste gelegd, omdat de tenlastelegging niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte van het feit werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte en volledige tenlastelegging in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-274072-20 (P)
Datum vonnis: 16 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 juli 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 2 juli 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte de minderjarige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) heeft voorgesteld elkaar te ontmoeten met het oogmerk om ontuchtige handelingen met hun te plegen.
Voluit luidt de
gewijzigde tenlasteleggingaan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 05 januari 2020 tot en
met 06 januari 2020 te Almelo, (telkens) door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst [KIK message] aan (een) perso(o)n(en), te weten [getuige 1] (geboren [geboortedatum 2] 2006) en/of [getuige 2] (geboren [geboortedatum 3] 2007)
van wie hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaar nog niet had(den) bereiktof iemand die zich, al dan niet met een technisch hulpmiddel, waaronder een virtuele creatie van een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, voordoet als een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die [getuige 1] en/of [getuige 2] , die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft/hebben bereikt te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die [getuige 1] en/of [getuige 2] die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft/hebben bereikt is/zijn betrokken te vervaardigen, immers heeft hij, verdachte:
- (in een groepsapp) chatcontact onderhouden met die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of (daarbij)
- die [getuige 1] en/of [getuige 2] voorgesteld om elkaar op maandag 06 januari omstreeks 16:00 uur te ontmoeten nabij [winkel] achter een winkelpand en/of (daarbij)
- op/of omstreeks 05 januari 2020 (omstreeks 20:13 uur), tijdens een chatcontact, met die [getuige 1] en/of [getuige 2] , (onder meer) het navolgende gesprek heeft gevoerd:
'Doen we een trio tongzoen!' en/of
'En wat nog meer of morgen allen dat ff?' en/of
'Dus morgen ff zoen en dan gaan jullie weer' en/of
'heb je nog meer geile filmpjes?' en/of
'wordt een beetje geil' en/of
'mag ik zien hoe geil?' (en stuurt nog een pornofilmpje) en/of
'En daarna kunnen jullie neuken' en/of
'Jij toekijken' en/of
'Heb nog nooit geneukt (of gezien in echt)' en/of
'Wil je niet met mij kussen?' en/of
'Beetje zin in [getuige 1] en [getuige 2] in het neuken' en/of
'Ik wel'.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Ter onderbouwing heeft hij aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde sprake moet zijn van dat verdachte ‘wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaar nog niet had(den) bereikt’. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld – dat bij een eventuele toevoeging van deze woorden aan de tenlastelegging – de rechtbank tot een integrale bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen te weten:
1. het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 juli 2021, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 4 februari 2020, pagina’s 23 tot en met 26;
3. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 4 februari 2020, pagina’s 29 tot en met 35;
4. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 5 maart 2020, pagina’s 127, 128, 137, 138 en pagina’s 140 tot en met 191.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 5 januari 2020 tot en met 6 januari 2020 te Almelo, (telkens) met gebruikmaking van een communicatiedienst [KIK message] aan [getuige 1] (geboren
[geboortedatum 2] 2006) en [getuige 2] (geboren [geboortedatum 3] 2007), van wie hij wist dat zij de leeftijd van zestien jaar nog niet hadden bereikt een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die [getuige 1] en [getuige 2] , die de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt te plegen, immers heeft hij, verdachte:
- (in een groepsapp) chatcontact onderhouden met die [getuige 1] en [getuige 2]
en
- die [getuige 1] en [getuige 2] voorgesteld om elkaar op maandag 6 januari 2020 omstreeks 16:00 uur te ontmoeten nabij [winkel] achter een winkelpand en
- op 5 januari 2020 (omstreeks 20:13 uur), tijdens een chatcontact, met die [getuige 1] en [getuige 2] , (onder meer) het navolgende gesprek heeft gevoerd:
'Doen we een trio tongzoen!' en
'En wat nog meer of morgen allen dat ff?' en
'Dus morgen ff zoen en dan gaan jullie weer' en
'heb je nog meer geile filmpjes?' en
'wordt een beetje geil' en
'mag ik zien hoe geil?' (en stuurt nog een pornofilmpje) en
'En daarna kunnen jullie neuken' en
'Jij toekijken' en
'Heb nog nooit geneukt (of gezien in echt)' en
'Wil je niet met mij kussen?' en
'Beetje zin in [getuige 1] en [getuige 2] in het neuken' en
'Ik wel'.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten, zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Wettekst
Vóór 1 maart 2019
Grooming is in 2009 onder artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ingevoerd ter uitvoering van artikel 23 van het Verdrag van Lanzarote (hierna: het Verdrag). [2] Op 1 juli 2010 is dit artikel in werking getreden. De wettekst luidde als volgt:
Hij die door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoonvan wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon is betrokken, te vervaardigen wordt, indien hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Na 1 maart 2019
Per 1 maart 2019 is de tekst van artikel 248e Sr gewijzigd op grond van de Wet van
27 juni 2018 tot wijziging Sr en Sv in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit. [3] De huidige wettekst luidt als volgt:
Hij die door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst aan een persoondie de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereiktof iemand die zich, al dan niet met een technisch hulpmiddel, waaronder een virtuele creatie van een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, voordoet als een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt is betrokken te vervaardigen, wordt,indien hij enige handeling onderneemt tot het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie.
5.2
Leeftijd
Ondanks het feit dat uit het procesdossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is gebleken dat hij wel wist dat [getuige 1] en [getuige 2] de leeftijd van 16 jaren nog niet hadden bereikt is het weten of redelijkerwijs had moeten vermoeden na de wetswijziging van 1 maart 2019 niet langer relevant om te kunnen komen tot een bewezenverklaring. Voornoemde wetswijziging heeft gemaakt dat de leeftijd van de slachtoffers een geobjectiveerd bestanddeel is geworden. Het enkele feit dat de slachtoffers jonger waren dan 16 jaren is daarmee voldoende.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het door de raadsman aangevoerde met betrekking tot het ontbreken van het bestanddeel – kort gezegd – “weten of redelijkerwijs moeten vermoeden” en de daarop gevolgde wijziging tenlastelegging ziet op de oude wettekst van artikel 248e Sr en derhalve niet (meer) relevant is voor de kwalificatie.
5.3
Het constitutief bestanddeel ‘enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting’
Artikel 248e Sr vereist dat naast het voorstel tot ontmoeting het voorstel ook dient te worden gevolgd door concrete handelingen/voorbereidingen, gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting. Strafbaarheid wordt dus pas geconstitueerd wanneer verdachte een voorstel tot een ontmoeting doet en daaraan een uitvoeringshandeling verbindt. In de Memorie van Toelichting bij artikel 248e Sr staat daar onder meer het volgende over:

De strafbaarstelling in het Verdrag vereist dat het gedrag van de dader zich concretiseert tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door ‘material acts leading to a meeting’. Er is voor strafbaarheid derhalve meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Voor de strafwaardigheid is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting.
Deze bevindingen en de jurisprudentie [4] leiden kort gezegd tot de conclusie dat vereist is, wil er sprake zijn van een grooming in de zin van artikel 248e Sr, dat een ontmoeting wordt voorgesteld met het oogmerk op het plegen van ontuchtige handelingen en dat voorbereidingen, gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting, zijn getroffen. Deze voorbereidingen moeten concrete vormen hebben aangenomen, maar niet is vereist dat ieder onderdeel van de afspraak volledig is ingevuld.
Nu het bestanddeel ‘enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting’ in het kwalificatieve deel van de tenlastelegging ontbreekt en dit bestanddeel bovendien in de feitelijke omschrijving van de tenlastelegging geen feitelijke invulling heeft gekregen door het omschrijven van handeling(en) die gericht zijn op het verwezenlijken van die ontmoeting zoals bijvoorbeeld het door verdachte zich begeven naar de plek waar de ontmoeting zou plaatsvinden en/of het aldaar aangekomen (opnieuw) telefonisch contact zoeken met die [getuige 1] en/of [getuige 2] , kan de rechtbank niet komen tot een kwalificatie van het bewezenverklaarde als overtreding van artikel 248e Sr.
Conclusie
Gelet op het voorgaande moet de rechtbank nu het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. De schade van benadeelden
6.1
De vordering van de benadeelde partijen
6.1.1
De benadeelde partij [getuige 2]
[naam 1] , moeder van [getuige 2] , heeft zich in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij vordert in die hoedanigheid verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 500,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
6.1.2
De benadeelde partij [getuige 1]
[naam 2] , moeder van [getuige 1] , heeft zich in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij vordert in die hoedanigheid verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 600,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding van de benadeelde partijen [getuige 2] en [getuige 1] volledig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – ondanks dat beide vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd – verdachte heeft aangegeven bereid te zijn de schadevergoedingen te willen vergoeden.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen van de benadeelde partijen [getuige 2] en [getuige 1] hebben betrekking op het ten laste gelegde feit. Nu verdachte van dit feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem geen maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid Sv, niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering. De benadeelde partijen kunnen de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

7.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en
ontslaatverdachte
van alle rechtsvervolging;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij
[getuige 2]in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[getuige 1]in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. L. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Izgi, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.
Mr. C.C.S. Bordenga-Koppes is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ONRBC20501 Ganges. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Trb. 2008, 58, Verdrag van Lanzarote.
3.Stb. 2018, 322 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-322).