ECLI:NL:RBOVE:2021:2664

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
08/996067-16 en 08/993030-18 (ttz gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en valsheid in geschrifte door bestuurder van rechtspersonen

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 64-jarige vrouw, die als bestuurder van twee rechtspersonen en privé betrokken was bij faillissementsfraude. De vrouw werd beschuldigd van het niet verstrekken van informatie aan de curator, terwijl zij daartoe wettelijk verplicht was. Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan verduistering van een aanzienlijk geldbedrag en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw als bestuurder van de failliet verklaarde vennootschappen niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om een goede administratie te voeren en deze aan de curator te overleggen. Ondanks herhaalde verzoeken van de curator heeft zij geen adequate informatie verstrekt, wat heeft geleid tot benadeling van de schuldeisers. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de ernst van de feiten en het gebrek aan inzicht in de gevolgen van haar handelen zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze enkel bij de curator kan worden ingediend in het kader van het faillissement.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/996067-16 en 08/993030-18 (ttz gevoegd) (P)
Datum vonnis: 2 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1957 in [geboorteplaats 1] ,
nu verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zwolle Zuid 2 te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 en 18 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.C.M. Poland en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de aan verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van parketnummer 08/993030-18 door als respectievelijk feiten 8, 9 en 10.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:als bestuurder van de failliet verklaarde besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V., samen met anderen, al dan niet met het opzet om de schuldeisers van de BV te benadelen, geen administratie van die BV aan de curator heeft gegeven;
feit 2:als bestuurder van de failliet verklaarde besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V., heeft geweigerd om aan de curator de vereiste inlichtingen te geven, dan wel dat zij opzettelijk heeft geweigerd of nagelaten inlichtingen te geven aan de curator;
feit 3:terwijl zij in staat van faillissement is verklaard, al dan niet met het opzet om de schuldeisers te benadelen, geen administratie aan de curator heeft afgegeven;
feit 4:terwijl zij in staat van faillissement is verklaard, zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven na een wettelijke oproep om bij de curator te verschijnen en/of heeft geweigerd om aan de curator de vereiste inlichtingen te geven;
feit 5:als bestuurder van de failliet verklaarde besloten vennootschap [stichting] B.V., samen met anderen, al dan niet met het opzet om de schuldeisers van de BV te benadelen, geldbedragen aan de boedel onttrokken heeft en geen administratie van die BV aan de curator heeft gegeven;
feit 6:als bestuurder van de failliet verklaarde besloten vennootschap [stichting] B.V., heeft geweigerd om aan de curator de vereiste inlichtingen te geven, dan wel dat zij opzettelijk heeft geweigerd of nagelaten inlichtingen te geven aan de curator;
feit 7:de heer [benadeelde] (en/of één van zijn B.V.’s) vier keer heeft opgelicht, althans dat zij vier keer een geldbedrag van deze [benadeelde] (en/of één van zijn B.V.’s) heeft verduisterd;
feit 8:samen met anderen, dan wel alleen een valse verklaring heeft opgemaakt;
feit 9:samen met een ander, dan wel alleen twee valse verklaringen heeft opgemaakt, dan wel dat zij daaraan medeplichtig is geweest door een concepttekst aan te leveren bij een notaris en hem te vragen deze tekst te voorzien van zijn handtekening en waarmerk als notaris;
feit 10:samen met een ander, dan wel alleen een valse verklaring heeft opgemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
primair
zij, verdachte, als bestuurder van [bedrijf 1] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis (van de rechtbank Leeuwarden van 29 maart 2011) in staat van faillissement is verklaard, in of omstreeks de periode van 31 maart 2011 tot en met 29 mei 2017 te Oudeschoot (gemeente Heerenveen) en/of te Apeldoorn en/of te Zutphen en/of te Deventer en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1] B.V. niet voldaan heeft aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers: hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) na uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe van de curatoren in het geheel geen bedrijfsadministratie of onderdelen daarvan aan de curatoren afgegeven of toegezonden;
subsidiair
het aan haar, verdachte, als bestuurder van [bedrijf 1] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis (van de rechtbank Leeuwarden van 29 maart 2011), in staat van faillissement is verklaard, te wijten is dat, in of omstreeks de periode van 31 maart 2011 tot en met 29 mei 2017 te Oudeschoot (gemeente Heerenveen) en/of te Apeldoorn en/of te Zutphen en/of te
Deventer en/of (elders) in Nederland, aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven
verplichtingen niet is voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is, en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden te voorschijn gebracht;
feit 2
zij, verdachte, als bestuurder van [bedrijf 1] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis (van de rechtbank Leeuwarden van 29 maart 2011), in staat van faillissement is verklaard, in of omstreeks de periode van 31 maart 2011 tot en met 29 mei 2017 te Oudeschoot (gemeente Heerenveen ) en/of te Apeldoorn en/of te Zutphen en/of te Deventer en/of (elders) in Nederland, terwijl zij onder meer bij schrijven van de curator van 31 maart 2011
wettelijk opgeroepen was tot het geven van inlichtingen aan de curator van de gefailleerde rechtspersoon, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, althans heeft nagelaten de vereiste inlichtingen te geven;
feit 3
primair
zij, verdachte, al dan niet handelende onder de naam ' [alias verdachte] ' bij vonnis (van de rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2014), in staat van faillissement verklaard, in of omstreeks de periode van 2 september 2014 tot en met 29 september 2017 te Veenendaal en/of te Apeldoorn en/of te Epe en/of te Deventer en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers niet voldaan heeft aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers: heeft zij, verdachte, na herhaaldelijk uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe van de curator in het geheel geen bedrijfsadministratie of onderdelen daarvan aan de curator afgegeven of toegezonden;
subsidiair
zij, verdachte, al dan niet handelende onder de naam ' [alias verdachte] ' bij vonnis (van de rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2014), in staat van faillissement verklaard, in of omstreeks de periode van 2 september 2014 tot en met 29 september 2017 te Veenendaal en/of te Apeldoorn en/of te Epe en/of te Deventer en/of (elders) in Nederland, de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarmee zij ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een administratie gevoerd heeft en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die zij ingevolge dat artikel bewaard heeft, niet in ongeschonden staat te voorschijn heeft gebracht;
feit 4
zij, verdachte, al dan niet handelende onder de naam ' [alias verdachte] ' bij vonnis (van de rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2014), in staat van faillissement verklaard, in of omstreeks de periode van 2 september 2014 tot en met 29 september 2017, te Veenendaal en/of (elders) in Nederland, terwijl zij wettelijk opgeroepen was tot het geven van inlichtingen aan de curator,
- zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven;
en/of
- heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven;
feit 5
primair
zij, verdachte, als bestuurder van [stichting] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis (van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juli 2015), in staat van faillissement is verklaard, in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 5 december 2016 te
Veenendaal en/of te Bilthoven (gemeente De Bilt) en/of te Oranjewoud (gemeente
Heerenveen) en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers:
* een of meer geldbedrag(en), althans enig goed, aan de boedel onttrokken heeft, immers buiten bereik en beheer van de (te benoemen) curator gebracht en gehouden, het betreft:
- een betaling op 22 april 2014, groot 60.000,-, aan [naam 1] ; en/of
- een betaling op 22 april 2014, groot 4.500,-, aan verdachte; en/of
- een betaling op 28 april 2014, groot 84.000,-, aan [naam 1] ; en/of
- ( een) betaling(en), in de maanden juni, juli en augustus 2014, (totaal) groot 33.400,-, aan verdachte,
welke betaling(en) zonder recht of titel zijn gedaan terwijl [stichting] B.V. niet of nauwelijks activiteiten ontplooide en niet of nauwelijks omzet genereerde en mitsdien in het zicht van het faillissement; en/of
* niet voldaan heeft aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers: hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (ook) na herhaald uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe van de curator in het geheel geen bedrijfsadministratie of onderdelen daarvan aan de curator afgegeven of toegezonden;
subsidiair
het aan haar, verdachte, als bestuurder van [stichting] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis (van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juli 2015), in staat van faillissement is verklaard, te wijten is dat, in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 5 december 2016 te Veenendaal en/of te Bilthoven (gemeente De Bilt) en/of te Oranjewoud
(gemeente Heerenveen) en/of (elders) in Nederland, aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is, en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden te voorschijn gebracht;
feit 6
zij, verdachte, als bestuurder van [stichting] B.V., welke rechtspersoon bij (van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juli 2015), in staat van faillissement is verklaard, in of omstreeks de periode van 16 juli 2015 tot en met 29 september 2017 te Veenendaal en/of te Bilthoven (gemeente De Bilt) en/of te Oranjewoud (gemeente Heerenveen) en/of (elders) in Nederland, terwijl zij herhaaldelijk schriftelijk wettelijk opgeroepen was tot het geven
van inlichtingen aan de curator van de gefailleerde rechtspersoon, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, althans heeft nagelaten de vereiste inlichtingen te geven;
feit 7
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2014 te Heemskerk (gemeente Midden-Kennemerland) en/of te Oranjewoud (gemeente Heerenveen) en/of te Emmen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zichzelf en/of een of meer ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels een persoon genaamd [benadeelde] en/of de rechtspersoon [bedrijf 3] B.V. en/of de rechtspersoon [bedrijf 4] B.V. heeft bewogen tot de afgifte van na te noemen geldbedrag(en), althans enig goed, hierin bestaande dat zij, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s) (telkens) met voren omschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
A primair
(afgegeven geldbedrag(en) tot een totaal van EURO 200.000 ,-) aan [benadeelde] voornoemd heeft voorgespiegeld dat hij met het investeren in zogenaamde life-settlement polissen een hoog rendement op zijn geld zou kunnen maken, daartoe een buitenlandse rechtspersoon (voor hem) zou worden opgericht, dat daarin de polissen zouden worden ondergebracht en dat -nadat op de polissen zou zijn uitgekeerd- de uitgekeerde som geld zou worden gebruikt om opnieuw life-settlement polissen ten behoeve van [benadeelde] aan te kopen; waardoor [benadeelde] voornoemd tot deze afgifte van geld werd bewogen;
subsidiair (voor zover voor A primair geen veroordeling kan volgen)
opzettelijk een of meer geldbedrag(en), (totaal EURO 200.000,-) welk(e) geheel of ten dele toebehoorden aan [benadeelde] voornoemd en/of de rechtspersoon [bedrijf 3] B.V. en/of de rechtspersoon [bedrijf 4] B.V., althans aan een ander dan aan [stichting] en/of aan haar, verdachte, en/of haar mededader(s), en die/dat de rechtspersoon [bedrijf 5] en/of de rechtspersoon [bedrijf 6] , anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
immers zijn voor die geldbedrag(en) geen zogenaamde life-settlement polissen aangekocht die op naam van [benadeelde] voornoemd of diens (buitenlandse) rechtspersoon zijn gesteld, waarmee het doel waarvoor het geld door [benadeelde] voornoemd betaald was is geschonden, zonder dat daar een zakelijke verantwoording voor bestond;
en/of
B primair
(afgegeven geldbedrag(en) tot een totaal van EURO 150.000,-) aan [benadeelde] voornoemd heeft voorgespiegeld dat notaris [medeverdachte] toezicht zou houden op de door [benadeelde] gedane investering en (om die reden) het door [benadeelde] aan de [stichting] overgemaakte geldbedrag slechts met de mede ondertekening door notaris [medeverdachte] kon worden doorbetaald;
en/of
in een e-mailbericht aan [benadeelde] voornoemd meedelen dat de Centrale Bank van San Marino er als klant/investeerder bijgekomen is en een groot bedrag bij de [stichting] gaat storten om mee te werken;
en/of
in een e-mailbericht aan [benadeelde] voornoemd meedelen dat zij, verdachte, een gesprek heeft met mannen die met twintig miljoen willen instappen en dat dat ook loopt over de derdengeldrekening waarover de notaris en zij, verdachte, waken; waardoor [benadeelde] voornoemd tot deze afgifte van geld werd bewogen;
subsidiair (voor zover voor B primair geen veroordeling kan volgen)
opzettelijk een of meer geldbedrag(en), (totaal EURO 150.000,-) welk(e) geheel of ten dele toebehoorden aan [benadeelde] voornoemd en/of de rechtspersoon [bedrijf 3] B.V. en/of de rechtspersoon [bedrijf 4] B.V., althans aan een ander dan aan de [stichting] en/of [stichting] B.V. en/of aan haar, verdachte, en/of haar mededader(s), en die/dat de de [stichting] anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
immers zijn die geldbedrag(en) niet aangewend als garantievermogen voor
een in de Republiek San Marino op te richten bank, waarmee het doel waarvoor het geld door [benadeelde] voornoemd betaald was is geschonden, zonder dat daar een zakelijke verantwoording voor bestond;
en/of
C primair
(afgegeven geldbedrag(en) tot een totaal van EURO 500.000,-) schriftelijk, op briefpapier waarop is vermeld dat kantoor wordt gehouden bij [notariaat] , aan [benadeelde] voornoemd heeft voorgesteld om zijn investering te gebruiken om van de Centrale Bank van de Republiek San Marino een banklicentie te verkrijgen waarmee een eigen bank zou worden
opgezet;
en/of
aan [benadeelde] voornoemd bescheiden heeft getoond met daarop de naam [bank] met als directeur drs. [getuige] (een persoon die goed bekend staat in de bankwereld), alsmede een brochure in kleurendruk van de [bank] , beide met daarop als zetel van de bank in Nederland vermeld het kantooradres van notaris [medeverdachte] ;
en/of
aan [benadeelde] voornoemd bescheiden heeft getoond betrekking hebbende op de [bank] waarin is vermeld dat de bank werkt met de COFE formule en dat de COFE formule een eigen ontwikkeling is "waarin uitsluitend de risicomijdende bancaire instrumenten worden gebruikt."
en/of
dat de [bank] een eigen banklicentie heeft verkregen en/of dat de directie bestaat "uit Nederlanders met een lange loopbaan in de bankwereld";
en/of
daarbij vermeld dat zij, verdachte, zoveel voor de Republiek San Marino zou gaan doen dat de Republiek haar mogelijk de status van lid van [het corps] zou toekennen;
waardoor [benadeelde] voornoemd tot de afgifte van geld werd bewogen;
subsidiair (voor zover voor C primair geen veroordeling kan volgen)
opzettelijk een of meer geldbedrag(en), (totaal EURO 500.000,-) welk(e) geheel of ten dele toebehoorden aan [benadeelde] voornoemd en/of de rechtspersoon [bedrijf 3] B.V. en/of de rechtspersoon [bedrijf 4] B.V., althans aan een ander dan aan de [stichting] en/of [stichting] B.V. en/of aan haar, verdachte, en/of haar mededader(s), en die/dat de de [stichting] anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
immers zijn die geldbedrag(en) niet aangewend als garantievermogen voor een in de Republiek San Marino op te richten bank, waarmee het doel waarvoor het geld door [benadeelde] voornoemd betaald was is geschonden, zonder dat daar een zakelijke verantwoording voor bestond;
D primair
(afgegeven geldbedrag(en) tot een totaal van EURO 500.000,-) schriftelijk, op briefpapier waarop is vermeld dat kantoor wordt gehouden bij [notariaat] , aan [benadeelde] voornoemd heeft voorgesteld om een geldbedrag, groot EURO 500.000,- over te maken naar de rechtspersoon naar Zwitsers recht [bedrijf 7] , en daarmee deelgenoot te worden in een programma met een totale inleg van 10 miljoen euro, waarbij het geldbedrag van EURO 500.000,- binnen één of twee maanden aan [benadeelde] voornoemd zou worden terugbetaald en binnen een periode van nog twee maanden nogmaals een geldbedrag van EURO 500.000,- aan [benadeelde] voornoemd zou worden betaald, en aldus door [benadeelde] voornoemd een zeer hoog rendement zou worden behaald; waardoor [benadeelde] voornoemd tot de afgifte van geld werd bewogen;
subsidiair (voor zover voor D primair geen veroordeling kan volgen)
opzettelijk een of meer geldbedrag(en), (totaal EURO 500.000,-) welk(e) geheel of ten dele toebehoorden aan [benadeelde] voornoemd en/of de rechtspersoon [bedrijf 3] B.V. en/of de rechtspersoon [bedrijf 4] B.V., althans aan een ander dan aan [bedrijf 7] en/of de [stichting] en/of aan haar, verdachte, en/of haar mededader(s), en die/dat de [bedrijf 7] anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
immers zijn die geldbedrag(en) toen het programma van 10 miljoen euro niet doorging niet aan [benadeelde] voornoemd terugbetaald en/of niet met concent van [benadeelde] voornoemd voor een ander doel aangewend;
feit 8
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 3 oktober 2014 tot en met 10 oktober 2014 te Emmen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een brief met als afzender " [bank] ", voorzien van de datum 3 oktober 2014, gericht aan [bedrijf 8] (bijlage 56578, DOC010, pg. 1729) -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), deze brief ondertekend, terwijl er geen " [bank] " bestond;
feit 9
primair
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 29 januari 2016 tot en met 1 februari 2016 te Emmen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tweetal, althans één verklaring(en) -(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s):
1. in een verklaring gedateerd 29 januari 2016 (bijlage bij AG-008, pg. 1054) opzettelijk in strijd met de waarheid opgenomen "Hierbij verklaar ik, notaris [medeverdachte] , uit eigen wetenschap dat de heer [naam 1] nimmer betrokken is geweest bij de BV [stichting] noch bij de [stichting] . Ook verklaar ik hierbij dat ik [naam 1] nooit over de zaken van genoemde rechtspersonen heb
gesproken" en die verklaring voorzien van een afdruk van het rondstempel met wapen en de vermelding Mr [medeverdachte] Notaris te Emmen en die verklaring voorzien van de handtekening van [medeverdachte] ;
en/of
2. in een verklaring gedateerd 29 januari 2016 (bijlage 56578, DOC-150, pg. 2382) opzettelijk in strijd met de waarheid opgenomen "Hierbij verklaar ik, notaris [medeverdachte] , uit eigen wetenschap dat de heer [naam 1] nimmer betrokken is geweest bij de bij de stichting [stichting] . Ik verklaar dan ook nimmer met [naam 1] gesproken te hebben of advies te hebben gevraagd over de zaken van genoemde stichting of met die van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [stichting] B.V." en die verklaring voorzien van een afdruk van het rondstempel met wapen en de vermelding Mr [medeverdachte] Notaris te Emmen en die verklaring voorzien van de handtekening van [medeverdachte] ;
subsidiair
[medeverdachte] , in of omstreeks de periode van 29 januari 2016 tot en met 1 februari 2016 te Emmen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tweetal, althans één verklaring(en) -(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft [medeverdachte] , voornoemd:
1. in een verklaring gedateerd 29 januari 2016 (bijlage bij AG-008, pg. 1054) opzettelijk in strijd met de waarheid opgenomen "Hierbij verklaar ik, notaris [medeverdachte] , uit eigen wetenschap dat de heer [naam 1] nimmer betrokken is geweest bij de BV [stichting] noch bij de [stichting] . Ook verklaar ik hierbij dat ik [naam 1] nooit over de zaken van genoemde rechtspersonen heb
gesproken" en die verklaring te voorzien van een afdruk van het rondstempel met wapen en de vermelding Mr [medeverdachte] Notaris te Emmen en die verklaring te voorzien van zijn. [medeverdachte] 's, handtekening;
en/of
2. in een verklaring gedateerd 29 januari 2016 (bijlage 56578, DOC-150, pg. 2382) opzettelijk in strijd met de waarheid opgenomen "Hierbij verklaar ik, notaris [medeverdachte] , uit eigen wetenschap dat de heer [naam 1] nimmer betrokken is geweest bij de bij de stichting [stichting] . Ik verklaar dan ook nimmer met [naam 1] gesproken te hebben of advies te hebben gevraagd over de zaken van genoemde stichting of met die van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [stichting] B.V." en die verklaring te voorzien van een afdruk van het rondstempel met wapen en de vermelding Mr [medeverdachte] Notaris te Emmen en die verklaring te voorzien van zijn. [medeverdachte] ’s, handtekening,
tot het plegen van welk(e) misdrijven/misdrijf zij, verdachte, in de periode van 29 januari 2016 tot en met 1 februari 2016 te Emmen en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk bij behulpzaam is geweest, door aan [medeverdachte] voornoemd een concepttekst voor voormelde verklaring(en) aan te leveren en daarbij aan hem het verzoek te doen een verklaring zoals in
het concept vermeld van zijn handtekening en waarmerk als notaris te voorzien;
feit 10
zij, verdachte, in of omstreeks de maand december 2015 te Emmen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een verklaring -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt, immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) in een verklaring gedateerd 9 december 2015 (bijlage 56578, DOC-152, pg. 2384) opzettelijk in strijd met de waarheid opgenomen
"Herewith I, civil-law notary, mr [medeverdachte] , residing at Emmen, Netherlands, declare that Mr. [naam 1] , born on [geboortedatum 2] /1947 in [geboorteplaats 2] , resident at [adres 1] , passport n. [nummer] , at present has more than sufficient financial funds to his disposal to furnish the complete legal minimum capital to a banking company or any other financial company for over twentyfive million euros (E 25.000.000,00), which enables him in the future also to furnish more money to the financial company."
en die verklaring voorzien van een lakzegel met wapen en de vermelding Mr. [medeverdachte] Notaris te Emmen en die verklaring voorzien van de handtekening van [medeverdachte] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat daarbij sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de betrokken rechtspersoon. Ook de feiten 2, 3 primair, 4, 5 primair en 6 ten laste gelegde kunnen volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 7 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder A primair en subsidiair niet kan worden bewezen, omdat de aangifte van [benadeelde] niet voldoende wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen en het bewijs ontbreekt dat het overgeboekte geld uiteindelijk bij verdachte of haar medeverdachte terecht is gekomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder B primair wel wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de aangifte en diverse e-mailberichten van verdachte. Hieruit blijkt dat [benadeelde] onder valse voorwendselen is overgegaan tot de afgifte van € 150.000,-, namelijk dat hij in de veronderstelling verkeerde dat dit bedrag zou dienen als garantievermogen voor een op te richten bank in San Marino waarbij een notaris betrokken is, die toezicht zou houden.
Voor het onder C primair ten laste gelegde is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde] opzettelijk onder valse voorwendselen heeft bewogen tot de afgifte van € 500.000,-. Het onder C subsidiair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen op grond van de aangifte, de overeenkomst van 26 juni 2014, een mailwisseling tussen [verdachte] , [medeverdachte] en [benadeelde] en de uiteindelijke overboeking naar [stichting] BV door [verdachte] .
Voor het onder D primair en subsidiair ten laste gelegde ontbreekt volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewijs, omdat niet kan worden uitgesloten dat verdachte zelf in onware verhalen van anderen heeft geloofd en [benadeelde] hierin heeft meegenomen.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de feiten 8, 9 en 10 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en dat daarbij sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en (medeverdachte) notaris [medeverdachte] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe, onder verwijzing naar de in de bijlage onder 1 tot en met 4 genoemde bewijsmiddelen, het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 1] B.V. op 29 maart 2011 failliet is verklaard en dat de in dit faillissement benoemde curatoren mr. J.M.T. Coffeng en mr. A.A.M. Spliet bij brief van 31 maart 2011 verdachte hebben verzocht om de administratie van [bedrijf 1] B.V. aan de curatoren beschikbaar te stellen. Verdachte was op dat moment bestuurder van voornoemde B.V. Verdachte heeft bevestigd dat zij deze brief van de curatoren via [naam 1] heeft ontvangen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. niet heeft voldaan aan de verplichting een goede administratie te voeren, te bewaren en te voorschijn te brengen. Gelet op het feit dat verdachte hierbij als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. heeft gehandeld, is anders dan de officier van justitie heeft gesteld van medeplegen met voornoemde B.V. geen sprake. Door het ontbreken van de administratie kunnen de curatoren geen compleet inzicht krijgen in de vermogenspositie van de B.V., zodat de rechten van de schuldeisers door het niet uitleveren van de administratie zijn verkort.
Verder stelt de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte niet heeft voldaan aan de op haar rustende wettelijke plicht om, na een wettelijke oproep van de curator, inlichtingen van de gefailleerde rechtspersoon aan de curator te verstrekken.
Feiten 3 en 4
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe, onder verwijzing naar de in de bijlage onder 5 tot en met 12 genoemde bewijsmiddelen, het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 2 september 2014 persoonlijk failliet is verklaard en dat de in dit faillissement benoemde curator mr. L.L. de Boef bij brief van 3 september 2014 verdachte heeft verzocht om de privéadministratie aan de curator beschikbaar te stellen. Ook daarna heeft de curator verdachte diverse malen schriftelijk gevorderd om de benodigde stukken voor de afwikkeling van dit faillissement over te leggen. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte op de hoogte was van dit verzoek, maar daaraan desondanks niet heeft voldaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting een goede administratie te voeren, te bewaren en te voorschijn te brengen. Zij heeft ten aanzien van haar inkomsten aangegeven dat geen administratie is gevoerd en ten aanzien van andere stukken niet gereageerd of verwezen naar derden voor het opvragen of beschikbaar stellen daarvan. Door het ontbreken van de administratie, zoals onder meer gegevens over inkomsten en een uitdraai van de schuldenlijst, kan de curator geen compleet inzicht krijgen in de vermogenspositie van verdachte, zodat de rechten van de schuldeisers door het niet uitleveren van de administratie zijn verkort.
Voor de vaststelling dat verdachte in de ten laste gelegde periode handelde onder de naam [alias verdachte] ontbreekt wettig en overtuigend bewijs, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken. De rechtbank is van oordeel dat uit de tenlastelegging in samenhang bezien met het dossier voldoende blijkt dat de verdenking mede het oog heeft op de privéadministratie van verdachte. De rechtbank verklaart het feit derhalve bewezen voor zover dat ziet op de privéadministratie.
Verder stelt de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte niet heeft voldaan aan de op haar rustende plicht om inlichtingen aan de curator te verstrekken. Verdachte heeft daarnaast op 11 september 2014 geweigerd te verschijnen op het kantoor van de curator, hoewel zij daartoe wettelijk was opgeroepen en verplicht was. De door verdachte opgegeven redenen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een geldige reden om niet te verschijnen.
Feiten 5 en 6
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder 5 is ten laste gelegd voor zover dit ziet op het onttrekken van geldbedragen aan de boedel, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat niet kan worden vastgesteld dat er op het moment van de ten laste gelegde overboekingen/betalingen (22 respectievelijk 28 april 2014) reeds zicht was op het faillissement van [stichting] dat meer dan een jaar later, bij vonnis van 16 juli 2015, is uitgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 5 primair, voor zover dit ziet op afgeven of toezenden van de administratie, en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe, onder verwijzing naar de in de bijlage onder 9 en 13 tot en met 16 genoemde bewijsmiddelen het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf de oprichting bestuurder was van [stichting] B.V. De rechtbank heeft tevens vastgesteld dat enig stuk of enige handeling dat afkomstig is van de algemene vergadering van aandeelhouders van deze vennootschap als orgaan dat bevoegd is inzake benoeming en ontslag van haar bestuurder(s) en waaruit blijkt dat verdachte de hoedanigheid van bestuurder op enig moment heeft verloren, ontbreekt. De rechtbank stelt voorts vast dat [stichting] B.V. op 16 juli 2015 failliet is verklaard en dat de in dit faillissement benoemde curator mr. L.L. de Boef al in het kader van het privéfaillissement op 25 november 2014 heeft gevraagd om de administratie van vennootschappen waar verdachte een belang in heeft. De curator heeft op zijn verzoek geen afdoende antwoord gekregen. Nadat het faillissement is uitgesproken heeft de curator het verzoek om de administratie te overleggen op verschillende momenten uitdrukkelijk schriftelijk herhaald. Op 18 november 2016 heeft verdachte ten overstaan van de curator geweigerd vragen te beantwoorden en administratie te overleggen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte als bestuurder van [stichting] B.V. niet heeft voldaan aan de verplichting een goede administratie te voeren, te bewaren en te voorschijn te brengen. Door het ontbreken van de administratie kan de curator geen compleet inzicht krijgen in de vermogenspositie van de B.V., zodat de rechten van de schuldeisers door het niet uitleveren van de administratie zijn verkort.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank voorts vast dat verdachte niet heeft voldaan aan de op haar rustende plicht om inlichtingen aan de curator van de gefailleerde rechtspersoon te verstrekken.
Feit 7
Onder A
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder 7 onder A primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Onder B
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder 7 onder B is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Primair is aan verdachte ten laste gelegd dat zij de heer [benadeelde] heeft opgelicht door aan deze [benadeelde] voor te spiegelen dat notaris [medeverdachte] toezicht zou houden op de door [benadeelde] gedane investering van € 150.000,- en dat om die reden dit op de rekening van [stichting] “overgemaakte” bedrag slechts met de mede ondertekening door notaris [medeverdachte] kon worden doorbetaald. De rechtbank stelt op grond van het overzicht van bij- en afschrijvingen bankrekening [rekeningnummer] t.n.v. [stichting] B.V. en de getuigenverklaring van [benadeelde] van 7 februari 2017 echter vast dat [benadeelde] dit geldbedrag op 16 april 2014 niet heeft overgemaakt naar de in de tenlastelegging bedoelde bankrekening van de [stichting] , maar naar de rekening van [stichting] B.V. Voor de eerste ten laste gelegde oplichtingshandeling van verdachte, ontbreekt derhalve wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk is geworden dat onder invloed van alleen de overige ten laste gelegde geschreven uitingen, mede gezien de in het maatschappelijk verkeer van [benadeelde] te vergen omzichtigheid ten aanzien van de hem gepresenteerde voorstelling van zaken, bij [benadeelde] een onjuiste voorstelling in het leven is geroepen waardoor hij is bewogen tot de afgifte van € 150.000,-.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder B primair ten laste gelegde oplichting. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat zij een geldbedrag van € 150.000,- dat de [stichting] anders dan door misdrijf onder zich had, heeft verduisterd. In aanmerking genomen dat [benadeelde] het geld niet heeft overgemaakt naar de [stichting] en op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting evenmin kan worden vastgesteld dat de [stichting] dit geldbedrag op enig moment – middellijk of onmiddellijk – onder zich heeft gekregen of gehad, dient verdachte ook van de onder B subsidiair ten laste gelegde verduistering te worden vrijgesproken.
Onder C
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder 7 onder C primair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 7 onder C subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe, onder verwijzing naar de in de bijlage onder 13 en 17 tot en met 20 genoemde bewijsmiddelen, het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode bestuurder was van de [stichting] . Verdachte heeft op 4 juli 2014 op de rekening van de [stichting] € 500.000,- ontvangen van [benadeelde] . Dit geld is niet overeenkomstig de afspraak op de rekening van [stichting] blijven staan, maar op 15 juli 2014 grotendeels overgemaakt naar een bankrekening van [stichting] BV, een B.V. waarvan verdachte eveneens bestuurder was. [benadeelde] heeft verklaard dat hij het geld overmaakte met het doel dat zij in het kader van het verkrijgen van de Centrale Bank in San Marino van de vereiste licentie om in San Marino een bank op te richten kon aantonen dat zij het daartoe benodigde garantievermogen had. Dat verdachte wist dat [benadeelde] het geld voor dat doel ter beschikking stelde blijkt uit het e-mailbericht van verdachte aan [benadeelde] op 1 juli 2014. Toch heeft zij het haar toevertrouwde geld niet voor dat doel aangewend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich daarmee het geldbedrag van [benadeelde] , dat de [stichting] B.V. anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk toegeëigend. Daartoe overweegt de rechtbank dat gelet op de overeengekomen doel van het overgemaakte geldbedrag, dit enkel werd overgemaakt onder de voorwaarde dat verdachte dit geld ook zou gebruiken in overeenstemming met dat doel. De rechtbank stelt vast dat verdachte zonder toestemming van de rechthebbende gelden van diens door haar beheerde vermogen voor andere doeleinden heeft aangewend.
Onder D
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder 7 onder D primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Feit 8
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 8 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe, onder verwijzing naar de in de bijlage onder 21 tot en met 27 opgenomen bewijsmiddelen, het volgende.
De rechtbank stelt op grond van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte valselijk een brief met als afzender " [bank] " heeft opgemaakt, wetende dat deze bank niet bestond. In de betreffende brief werd tevens vermeld dat deze onder licentie zou opereren van de Centrale Bank van San Marino en haar administratieve zetel zou hebben ten kantore van notaris [medeverdachte] . Blijkens de inhoud van dit geschrift, zijnde een bevestiging van gemaakte afspraken met het doel om anderen te bewegen om te investeren, was het bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen. Naast het valselijk opmaken is de rechtbank van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat bij verdachte het oogmerk bestond deze verklaring als echt en onvervalst te gebruiken, namelijk door deze per mail te verzenden naar [mailadres 1] en, gelet op de inhoud van de verklaring, richting derden te gebruiken.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Dat [medeverdachte] de verklaring in opdracht van verdachte heeft ondertekend, zoals hij heeft verklaard, vindt bevestiging in onderzoek waaruit blijkt dat op de harde schrijf van verdachte een e-mail aan [mailadres 1] is aangetroffen die is gestuurd vanaf een e-mailadres dat bij verdachte in gebruik was, met daarbij een ongetekende versie van de verklaring die op de aanhef na gelijkluidend is aan de verklaring die door [medeverdachte] in opdracht van verdachte is ondertekend. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte degene is die de verklaring heeft opgesteld.
Verdachte heeft het document aan [medeverdachte] ter hand gesteld zodat hij het in opdracht van haar kon ondertekenen. Dat betekent dat verdachte als opdrachtgever voor die ondertekening de inhoud van het aldus ondertekende stuk voor haar rekening neemt en de ondertekening door haar ‘gemachtigde’ ook aan haar als opdrachtgever kan worden toegerekend.
Op grond van de verklaring van [medeverdachte] en het e-mailbericht van verdachte aan [medeverdachte] van 7 juni 2014 stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] er vanuit is gegaan dat de bank in oprichting was, maar niet wist of de bank daadwerkelijk was opgericht. Van [medeverdachte] kon en mocht, gelet op zijn controlerende rol als notaris, bij uitstek worden gevergd dat hij zelfstandig de juistheid van de inhoud van de verklaring onderzocht, omdat hij daarvoor zelf de verantwoordelijkheid draagt. [medeverdachte] heeft dit kennelijk niet of onvoldoende gedaan en zo handelend de aanmerkelijke kans op de koop toe genomen dat dit stuk vals was.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Feit 9
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder 9 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte actief strafrechtelijk betrokken is geweest, al dan niet in de zin van medeplichtigheid, bij het valselijk opmaken van de verklaring van 29 januari 2016 (bijlage bij AG-008, pagina 1054).
Ten aanzien van de verklaring van 29 januari 2016 (DOC-150, pagina 2382) overweegt de rechtbank dat in het citaat dat in de de tenlastelegging is opgenomen, het onderdeel “
anders dan als bestuurder, een machtiging gegeven hebbende aan zijn mede-bestuurder, ondergetekende, om zonder last en ruggespraak met hem als volmachtgever te handelen” ontbreekt. Dit is een essentieel onderdeel dat de inhoud en strekking van de verklaring raakt. Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de verklaring zoals ten laste gelegd heeft opgesteld of daarbij betrokken is geweest. Van medeplichtigheid aan het ten laste gelegde kan derhalve evenmin sprake zijn.
Feit 10
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 10 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe, onder verwijzing naar de in de bijlage onder 22 en 28 tot en met 32 opgenomen bewijsmiddelen, het volgende.
De rechtbank stelt op grond van deze bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte] valselijk een verklaring omtrent de financiële situatie van [naam 1] heeft opgemaakt, inhoudende dat [naam 1] beschikte over € 25.000.000,--. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij deze verklaring heeft opgesteld op basis van een bankafschrift dat door verdachte aan hem is getoond en waarop een veel hoger bedrag op stond dan de genoemde € 25.000.000,--. Uit onderzoek is echter gebleken dat het banksaldo van [naam 1] op 18 november 2015 slechts € 106,45 bedroeg. Blijkens de inhoud van dit geschrift, zijnde een door een notaris afgegeven verklaring om anderen ervan te overtuigen dat [naam 1] een voldoende financiële uitgangspositie had, was het bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen. Naast het valselijk opmaken is de rechtbank van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat bij verdachte het oogmerk bestond deze verklaring als echt en onvervalst te gebruiken, namelijk door deze aan [naam 1] ter hand te stellen zodat deze in staat werd gesteld onroerend goed aan te kopen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte heeft de tekst van de verklaring aangeleverd bij [medeverdachte] en aan hem een bankafschrift van een rekening op naam van [naam 1] getoond. [medeverdachte] heeft vervolgens zijn handtekening en het lakstempel onder de verklaring geplaatst en daarbij vertrouwd op de gegevens die verdachte heeft aangeleverd zonder zelf onderzoek dienaangaande te verrichten. Van [medeverdachte] kon en mocht, gelet op zijn controlerende rol als notaris, bij uitstek worden gevergd dat hij zelfstandig de juistheid van de inhoud van de verklaring onderzocht, omdat hij daarvoor zelf de verantwoordelijkheid draagt. [medeverdachte] heeft dit kennelijk niet gedaan en zo handelend de aanmerkelijke kans op de koop toe genomen dat dit stuk vals was.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De ten laste gelegde periode
De rechtbank zal de ten laste gelegde periode in de bewezenverklaringen inkorten tot 30 juni 2016 bij de feiten waarbij de tekst van de tenlastelegging is toegeschreven op de tot 1 juli 2016 geldende wettekst van de artikelen 194 en 343 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
4.4
Beoordeling van de ‘overall fairness’ van de procedure
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich voor te bereiden op het onderzoek ter terechtzitting en zich daar te verdedigen. Zij heeft daarbij juridische bijstand gehad en de verdediging is tijdig geïnformeerd over de wijze waarop gegevensuitwisseling tussen verdachte en de raadsman in de PI kon plaatsvinden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de procedure over het geheel beschouwd voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6, 7 onder C subsidiair, 8 en 10 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair
zij, verdachte, als bestuurder van [bedrijf 1] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 29 maart 2011 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 31 maart 2011 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1] B.V. niet voldaan heeft aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers: heeft zij, verdachte, na uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe van de curatoren in het geheel geen bedrijfsadministratie of onderdelen daarvan aan de curatoren afgegeven of toegezonden;
feit 2
zij, verdachte, als bestuurder van [bedrijf 1] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 29 maart 2011, in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 31 maart 2011 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, terwijl zij onder meer bij schrijven van de curator van 31 maart 2011 wettelijk opgeroepen was tot het geven van inlichtingen aan de curator van de gefailleerde rechtspersoon, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven;
feit 3 primair
zij, verdachte, bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2014 in staat van faillissement verklaard, in de periode van 2 september 2014 tot en met 30 juni 2016 in Nederland ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers niet voldaan heeft aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers: heeft zij, verdachte, na herhaaldelijk uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe van de curator in het geheel geen administratie of onderdelen daarvan aan de curator afgegeven of toegezonden;
feit 4
zij, verdachte, bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2014 in staat van faillissement verklaard, in de periode van 2 september 2014 tot en met 30 juni 2016, in Nederland, terwijl zij wettelijk opgeroepen was tot het geven van inlichtingen aan de curator,
- zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven; en
- heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven;
feit 5 primair
zij, verdachte, als bestuurder van [stichting] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juli 2015, in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2016 in Nederland ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers niet voldaan heeft aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers: heeft zij, verdachte, ook na herhaald uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe van de curator in het geheel geen bedrijfsadministratie of onderdelen daarvan aan de curator afgegeven of toegezonden;
feit 6
zij, verdachte, als bestuurder van [stichting] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juli 2015, in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 16 juli 2015 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, terwijl zij herhaaldelijk schriftelijk wettelijk opgeroepen was tot het geven
van inlichtingen aan de curator van de gefailleerde rechtspersoon, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven;
feit 7
zij, verdachte, in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2014 in Nederland, opzettelijk een geldbedrag, totaal EURO 500.000,- hetwelk toebehoorde aan [benadeelde] en dat de [stichting] anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, immers is dat geldbedragen niet aangewend als garantievermogen voor een in de Republiek San Marino op te richten bank, waarmee het doel waarvoor het geld door [benadeelde] voornoemd betaald was is geschonden, zonder dat daar een zakelijke verantwoording voor bestond;
feit 8
zij, verdachte, in de periode van 3 oktober 2014 tot en met 10 oktober 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een brief met als afzender " [bank] ", voorzien van de datum 3 oktober 2014, gericht aan [bedrijf 8] -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben zij, verdachte, en haar mededader, deze brief ondertekend, terwijl er geen " [bank] " bestond;
feit 10
zij, verdachte, in de maand december 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een verklaring -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader in een verklaring gedateerd 9 december 2015 opzettelijk in strijd met de waarheid opgenomen
"Herewith I, civil-law notary, mr [medeverdachte] , residing at Emmen, Netherlands, declare that Mr. [naam 1] , born on [geboortedatum 2] /1947 in [geboorteplaats 2] , resident at [adres 1] , passport n. [nummer] , at present has more than sufficient financial funds to his disposal to furnish the complete legal minimum capital to a banking company or any other financial company for over twentyfive million euros (E 25.000.000,00), which enables him in the future also to furnish more money to the financial company."
en die verklaring voorzien van een lakzegel met wapen en de vermelding Mr. [medeverdachte] Notaris te Emmen en die verklaring voorzien van de handtekening van [medeverdachte] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 194 (oud), 341 (oud), 343 (oud), 225 en 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 3:15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 2:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
feit 2
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
feit 3 primair
het misdrijf:
in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 3:15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
feit 4
het misdrijf:
in staat van faillissement verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
feit 5 primair
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 3:15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 2:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
feit 6
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
feit 7 onder C subsidiair
het misdrijf:
verduistering
feit 8
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift
feit 10
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 primair,
2, 3 primair, 4, 5 primair en 6, 7 onder B primair en onder C subsidiair, 8, 9 en 10 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich als bestuurder van twee rechtspersonen en privé schuldig gemaakt aan faillissementsfraude en het niet geven van informatie aan de curator, terwijl zij daartoe wel wettelijk verplicht was. Daarbij komt dat verdachte zich – in het kader van (mogelijk) grote investeringen door andere personen – schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een groot bedrag en valsheid in geschrifte. Verdachte heeft hierdoor zowel de schuldeisers als de investeerders benadeeld. Zij heeft daarmee het werk dat de curatoren doen ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren onmogelijk gemaakt, waardoor tot op de dag van vandaag nog niet inzichtelijk is of de toestand van de verschillende boedels zodanig is dat de daarvoor in aanmerking komende schuldeisers een uitkering mogen verwachten. De rechtbank rekent verdachte aan dat zij in de faillissementen waarbij zij betrokken is (geweest) een patroon laat zien dat hierdoor wordt gekenmerkt dat zij zich geen enkele rekenschap geeft van de gevolgen die haar handelen heeft voor de positie van anderen. Zij heeft geen blijk gegeven van enig inzicht in de laakbaarheid van haar handelen en geen reflectie of empathie getoond. Integendeel, zij legt alle verantwoordelijkheid buiten haarzelf en blijft daarin volharden.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 februari 2021, waaruit blijkt dat zij in 2018 in België onherroepelijk is veroordeeld vanwege fraude en vervalsing van documenten.
De rechtbank houdt rekening met de verandering in de regels van het sanctierecht en het inmiddels toepasselijke lagere strafmaximum. [1]
De rechtbank constateert verder dat de behandeling ter terechtzitting niet is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, te weten bij de aanhouding van verdachte op 5 december 2016. De redelijke termijn is hiermee overschreden. Nu een deel van de overschrijding te wijten is aan het gegeven dat verdachte mede door haar eigen handelen na aanvang van de redelijke termijn ruim twee jaar niet in beeld is geweest bij de autoriteiten, volstaat de rechtbank met deze constatering en verbindt zij daaraan geen gevolgen.
De rechtbank acht, al het vorenstaande afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De heer
[benadeelde]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.500.000,-- [één miljoen en vijfhonderdduizend euro] vanwege de inleg in producten die achteraf niet blijken te bestaan.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat de vordering zich niet leent voor eenvoudige afdoening binnen het strafproces.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat verdachte in staat van faillissement verkeert en een dergelijke vordering ingevolge artikel 26 van de Faillissementswet slechts bij de curator kan worden ingediend.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 7 onder A, B, C primair en D en het onder 9 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, onder 2, onder 3 primair, onder 4, onder 5 primair, onder 6, onder 7 onder C subsidiair, onder 8 en onder 10 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldaan hebben aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 3:15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 2:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
feit 2
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
feit 3 primair
het misdrijf:
in staat van faillissement verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 3:15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
feit 4
het misdrijf:
in staat van faillissement verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
feit 5 primair
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 3:15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 2:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
feit 6
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
feit 7 onder C subsidiair
het misdrijf:
verduistering
feit 8
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift
feit 10
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[benadeelde]: in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.
Buiten staat
Mr. R.P. van Campen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van Belastingdienst/FIOD met nummer 56578 (Wakatobi). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Een ander geschrift, te weten eenuittreksel uit het register van de Kamer van Koophandelvan 18 mei 2016, DOC-001, dossierpagina 1641-1642, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Statutaire naam: [bedrijf 1] B.V.
Bestuurder
Naam: [verdachte]
Datum in functie: [datum] 2004
Titel: Directeur
Bevoegdheid: alleen/zelfstandig bevoegd
2.
Een ander geschrift, te weten eenbrief van curatoren J.M.T. Coffeng en A.A.M. Splietvan 31 maart 2011 (bijlage 13 bij AG-001), dossierpagina 333-335, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mevrouw [verdachte] is bestuurder van gefailleerde en in die hoedanigheid verzoeken wij mevrouw [verdachte] dan ook ten spoedigste, uiterlijk binnen 8 dagen na dagtekening van deze brief, de navolgende bescheiden/gegevens, door middel van toezending of afgifte, aan mr. Spliet beschikbaar te stellen:
1. Overzicht van alle activa en passiva (inclusief vorderingen belastingdienst Nederland en daarbuiten) per faillissementsdatum met deugdelijke specificatie alsmede alle onderliggende documentatie;
2. Originele jaarstukken 2004 en volgende jaren;
3. Lijst eventuele personeelsleden met vermelding naw-gegevens van betrokkenen, overzicht geldende arbeidsvoorwaarden en van ieder personeelslid meest recente salarisstrook;
4. De oprichtingsakte en alle statutenwijzigingen, het aandeelhoudersregister, afdoende bewijs dat is voldaan aan de verplichting tot volstorting van het geplaatste kapitaal, alsmede alle verslagen en besluiten A.v.A.;
5. Uw adres, telefoonnummer en e-mailadres;
6. De naw-gegevens van alle externe adviseurs van gefailleerde waartoe te rekenen de accountant, de fiscalist en de advocaat;
7. Informatie over eventueel bestaande huurovereenkomsten, roerende c.q. onroerende zaken met vermelding hoogte huur, eventuele achterstanden in betaling en betaalde waarborgsommen en/of verstrekte bankgaranties, een en ander met bijbehorende documentatie;
8. Informatie over overige (duur-)overeenkomsten zoals bijvoorbeeld lease;
9. Informatie over de bankrelaties van gefailleerde sedert 2004 en door gefailleerde gebruikte bankrekeningen met vermelding van de saldi per faillissementsdatum, vergezeld van alle afschriften vanaf 2004 alsmede documentatie over gesloten kredietovereenkomsten en gestelde zekerheden;
10. Eigendomsbewijs onroerende zaken in en buiten Nederland, taxatierapporten en overige waarderingen daarvan, alsmede informatie over aanspraken van derden, hypotheekhouders, huurders/pachters en overheden met onderliggende bescheiden, waaronder hypotheekaktes, overeenkomsten, aanschrijvingen en dergelijke;
11. Overzicht van al dan niet voorwaardelijke koop-/verkoopovereenkomsten met bijbehorende documentatie waartoe te rekenen alle sedert de oprichting van gefailleerde gesloten overeenkomsten waarbij aan [bedrijf 1] B.V. kooprechten op onroerende zaken zijn toegekend en de eventuele afloop daarvan en alle op die transacties betrekking hebbende correspondentie en stukken;
12. Overzicht van roerende zaken, waaronder inventaris, vervoersmiddelen en voorraden met bijbehorende waarderingen;
13. Overzicht debiteuren met onderliggende documentatie;
14. Informatie over lopende procedures met alle processtukken, dadingen, correspondentie en overige bescheiden;
15. Informatie over kasgeld per faillissementsdatum.
Wij zenden een afschrift van deze brief ook per mail aan het door [naam 1] op 17 maart jl. telefonisch opgegeven mailadres met het verzoek deze brief met bijlage aan mevrouw [verdachte] ter hand te stellen.
3.
Het proces-verbaal vanverhoor verdachte [verdachte] van 16 januari 2018(V-001-10), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, op pagina 9:
V: Hebt u de brief van 31 maart 2011 van de curatoren van [bedrijf 1] (Spliet en Coffeng), waarin alle op te leveren informatie aangegeven is, ontvangen?
A: Ja, deze brief heb ik van [naam 1] gekregen.
V: Heeft u meegewerkt aan het verzoek van de curator tot inleveren van de gevraagde inlichtingen, informatie en stukken in het faillissement van [bedrijf 1] BV?
A: Ik heb de curatoren laten weten dat er naast de reeds bij hen bekende stukken geen andere stukken zijn.
4.
Een ander geschrift, te weten eenaangifteondertekend door curator A.A.M. Spliet op 6 mei 2015 en door curator J.M.T. Coffeng op 8 mei 2015 (AG-001), dossierpagina 274-275, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 maart 2011 is de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. J.M.T. Coffeng en mr. A.A.M. Spliet tot curator. Tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 maart 2011 is door de bestuurder verzet ingesteld, welk verzet bij uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Leeuwarden op 31 mei 2011 ongegrond is verklaard. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 21 juli 2011 de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 31 mei 2011 bekrachtigd. De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 januari 2012 [bedrijf 1] B.V. niet ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep, waardoor het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 29 maart 2011 tot faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan.
Wij hebben voorafgaand aan de behandeling van het verzet op 12 mei 2011 aan de rechtbank een verslag met bevindingen toegezonden, waarin op pagina 6/7 wordt gerefereerd aan de verzending van onze eerder genoemde brief van 31 maart 2011 en de vaststelling dat daarop geen reactie is verkregen van de bestuurder.
In onze brief van 31 maart 2011 was tevens vervat het verzoek om inlichtingen te verstrekken. Mevrouw [verdachte] heeft tot heden geen, dan wel onvoldoende inlichtingen aan ons verstrekt.
5.
Een ander geschrift, te weten hetvonnis van de rechtbank Midden-Nederlandvan 2 september 2014 (bijlage bij AG-002), dossierpagina 572, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De rechtbank:
Verklaart [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] -1957 te [geboorteplaats 1] , in staat van faillissement.
6.
Een ander geschrift, te weten eenbrief van curator L.L. de Boefvan 3 september 2014 (DOC-732), dossierpagina 3281 en 3283, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Veenendaal: 3 september 2014
Inlichtingenplicht
Krachtens artikel 105 der Faillissementswet bent u gehouden op eerste verzoek alle inlichtingen en gegevens te verschaffen die van belang zijn voor de afwikkeling van het faillissement, U dient mij ook ongevraagd en uit eigen beweging alle informatie te geven die voor het faillissement van belang zijn.
Verzoek aanleveren administratie
Tot de voor mij noodzakelijke informatie voor een goede afwikkeling van het faillissement behoren in leder geval de hierna genoemde gegevens. lk verzoek -en voor zover nodig sommeer- u tijdens bovengenoemde bespreking de volgende informatie/stukken aan mij te verstrekken:
• stukken met betrekking tot uw woning;
• stukken banken;
• kopieën beschikkingen zorgtoeslag en andere toeslagen;
• kopieën van loonstroken c.q, uitkeringspecificaties van de afgelopen drie maanden;
• bankafschriften over 2012/2013 en 2014;
• polisblad en premie van uw ziektekostenverzekering;
• aangiften inkomstenbelasting 2011/2012/2013 (zie hiervoor onder administratie);
• meest recente uitdraai van uw schuldenlijst.
7.
Een ander geschrift, te weten eene-mailbericht van curator L.L. de Boefvan 17 oktober 2014 (DOC-741), dossierpagina 3339, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb u in deze zeer ruim de tijd gegeven om de vragen te beantwoorden c.q. het
complete dossier aan te leveren. De stukken en de gevraagde informatie ontvang ik
derhalve uiterlijk op 20 oktober 2014 om 10:00 van u.
8.
Een ander geschrift, te weten eenbrief van [verdachte]van 20 oktober 2014 (DOC-742), dossierpagina 3345-3346, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Afgelopen vrijdag 17 oktober 2014 om 16.52 uur ontving ik uw vragen.
U heeft in uw verzetschrift tegen de faillietverklaring vermeld dat ik niets bezit. Dat heb ik bevestigd bij de rechter-commissaris. Onderdak krijgen, mee mogen eten enzovoorts, dat zijn geen zaken die worden geadministreerd.
Mag ik van u vernemen waar u uw conclusie op baseert dat ik wel administratie zou
hebben? U weet dat alles in België in beslag genomen is. Graag ontvang ik van u het dossier van de Rabobank. Meneer [naam 1] heeft alles wel, maar ik niet.
9.
Een ander geschrift, te weten eene-mailbericht van curator L.L. de Boefvan 25 november 2014 (DOC-745), dossierpagina 3366-3367, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mij is gebleken dat ondanks herhaalde verzoeken dezerzijds u geen/onvolledige
antwoorden heeft gegeven op de door mij gestelde vragen en/of gevraagde
informatie niet of slechts ten dele heeft verstrekt.
Bij deze sommeer ik u (nogmaals) onderstaande vragen uiterlijk op vrijdag 28
november a.s. te hebben beantwoord en alle stukken aan mij te hebben verstrekt.
Als u verwijst naar (een) eerdere brie(f)(ven)/e-mail(s) van u beschouw ik dat niet als (een) antwoord(en) op de vra(a)g(en) doch als een weigering (een) vra(a)g(en) te
beantwoorden.
4. Administratie.
4.1.
lk ontvang van u:
a. uw privé administratie inclusief gegevensdragers zoals computer(s), harde
schijven, usb-sticks e.d., alsmede de administratie inclusief gegevensdragers zoals
computer(s), harde schijven, usb-sticks e.d. van vennootschappen en/of andere
samenwerkingsverbanden waar u een belang (zulks in de meest ruime zin van het
woord) in heeft, zoals ook bedoeld in vragen 9., 10. en 11.;
b. het echtscheidingsconvenant met [naam 4] ;
c. het testament van uw vader;
d. het integrale dossier zoals dat zou zijn gevormd tegen Rabobank c.s. en alle
anderen die door u aansprakelijk worden gehouden.
10.
Een ander geschrift, te weten eenaangiftevan curator mr. L.L. de Boef van 8 mei 2015 (AG-002), dossierpagina 559 en 561, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het door failliet ingestelde hoger beroep tegen het faillissementsvonnis is afgewezen. Failliet heeft geen cassatie aangetekend.
Volgens failliet is haar gehele administratie (zowel privé als zakelijk) en al haar roerende zaken (inclusief kleding en sieraden) door de Belgische justitie in beslag genomen. Failliet stelt dat zij de administratie en de overige zaken niet heeft teruggekregen. Uit informatie die ik van de Belgische justitie heb verkregen is de administratie aan failliet ter beschikking gesteld en heeft zij die ook af doen halen.
Failliet was bestuurder van [stichting] B.V. lk heb failliet gevraagd naar de administratie van door haar beheerste rechtspersonen met uitzondering van de administratie van [bedrijf 1] B.V.. Tot op heden heb ik ondanks diverse verzoeken geen administratie mogen ontvangen van failliet.
Zoals hiervoor aangegeven stelt failliet dat zij leeft van giften. Ondanks herhaalde verzoeken van mij heeft zij geweigerd terzake inzage te geven in haar ontvangsten uit giften. Op mijn verzoek aan failliet zelve om opgave te doen van haar inkomsten is niet/afwijzend gereageerd.
De contacten met failliet verlopen moeizaam. Op de door mij gedane oproepen werd door failliet afwijzend gereageerd. Op de door de rechter-commissaris gedane oproep om op 30 september 2014 te verschijnen werd wel gehoor gegeven, maar daar heeft ze een onsamenhangend verhaal afgestoken en niet de (volledige) waarheid verteld. Ondanks herhaalde verzoeken mijnerzijds heeft failliet tot op heden geen dan wel onvoldoende inlichtingen aan mij verstrekt.
11.
Een ander geschrift, te weten eenoproep ex artikel 105 Fw van curator L.L. de Boefvan 9 september 2014 (DOC-783), dossierpagina 3598, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Geachte mevrouw [verdachte] ,
Bij deze roep ik u, ex artikel 105 Fw, op voor een bespreking op donderdag 11 september a.s. om 9:30 uur hier op kantoor.
12.
Een ander geschrift, te weten eene-mailbericht van [verdachte]aan L.L. de Boef van 9 september 2014 (DOC-782), dossierpagina 3595-3596, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Morgen, feitelijk een dag na uw oproep van 9 september jl. om 17.27 uur, is veel te kort dag om af te spreken. Daarbij heeft mijn advocaat, de heer Van Daatselaar, zojuist laten weten dat hij dan ook niet in de gelegenheid is om te komen.
Bovendien bent u ermee op de hoogte dat de rechtbank mij in strijd met de wet failliet heeft verklaard. Derhalve erken ik u niet als curator.
Mocht u er toch in volharden om mij nog tijdens de behandeling van de hoger beroepsprocedure te willen spreken dan zal ik op uw uitnodiging ingaan, maar niet dan nadat u mij van tevoren heeft bevestigd dat u voorafgaand mijn reiskosten vergoedt.
13.
Een ander geschrift, te weten deakte van oprichtingvan [stichting] B.V. van 13 december 2013 (DOC-047), dossierpagina 1902 en 1915, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Heden, dertig december tweeduizend dertien verscheen voor mij, mr. Marald Pieter Anne Johan Poort, notaris te Arnhem: mevrouw [verdachte] , geboren te 's-Gravenhage op twintig mei negentienhonderd zeven en vijftig.
Voor de eerste maal wordt tot bestuurder van de vennootschap benoemd: genoemde mevrouw [verdachte] met de titel algemeen directeur en zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd.
14.
Een ander geschrift, te weten eenbrief van [verdachte]van 21 april 2015 (DOC-774), dossierpagina 3556, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft: [stichting] BV
Hierbij laat ik u weten dat ik in de afgelopen tijd nog weer moeite heb gedaan om de man te pakken te krijgen die de administratie had opgeslagen. Helaas zonder succes.
15.
Een ander geschrift, te weten eenbrief van curator L.L. de Boefvan 17 juli 2015 (DOC-829), dossierpagina 3712, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op mijn brieven aan u d.d. 30 juni, 3 juli en 10 juli jl., welke ik aan deze brief heb gehecht, heeft u niet gereageerd.
Bij deze sommeer ik u om uiterlijk op 20 juli a.s. de integrale administratie van TB
Belastingadviseurs B,V. zowel de fysieke als de digitale administratie en de daarbij behorende gegevensdragers op mijn kantoor te hebben afgegeven.
Bijlage 1:
Aangetekend, mevrouw [verdachte]
Veenendaal, 30 juni 2015
Bij deze sommeer ik u om mij binnen zeven dagen na heden het originele
aandeelhoudersregister en de integrale administratie van [stichting] B.V. te hebben toegestuurd, waaronder ook alle bankafschriften vanaf het allereerste bankafschrift t/m heden, geen uitgezonderd.
16.
Een ander geschrift, te weten eenaangiftevan curator mr. L.L. de Boef van 11 januari 2017 (AG-008), dossierpagina 1026-1027, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In mijn hoedanigheid als curator in het privéfaillissement van mevrouw [verdachte] heb ik herhaaldelijk mevrouw [verdachte] en [naam 1] verzocht om mij nadere informatie te verstrekken. Omdat ik geen afdoend antwoord kreeg, heb ik mij op grand van artikel 15 lid 6 van de statuten als tijdelijk bestuurder van [stichting] B.V., op 14 juli 2015 een aandeelhoudersvergadering gehouden. Vervolgens heb 1k de Rechtbank Midden-Nederland gevraagd om (na surseance) het faillissement uit te spreken. Op 16 juli 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland het faillissement van [stichting] B.V. uitgesproken, waarbij ondergetekende als curator werd aangesteld.
Mevrouw [verdachte] heeft tijdens het verhoor ex artikel 105/106 Fw dat op 15 oktober 2015 ten overstaande van de rechter-commissaris is gehouden ongeloofwaardige verklaringen afgelegd en ontkend dat er afspraken zijn vastgelegd dan wel administratie is gevormd. Onduidelijk is gebleven hoe de diverse geldstromen hebben gelopen. Op 18 november 2016 heeft mevrouw [verdachte] ten overstaande van de ondertekende geweigerd vragen te beantwoorden/administratie te overleggen.
17.
Een ander geschrift, te weten deakte van oprichtingvan [stichting] van 26 februari 2014 (DOC-015b), dossierpagina 1759, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ten slotte verklaart de comparant dat voor de eerste maal als bestuurslid van de stichting wordt benoemd: mevrouw mr [verdachte] .
18.
Het proces-verbaal vanverhoor aangever [benadeelde]van 20 februari 2017 (AG-007c), dossierpagina 944-945, 957, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb de nota van beheer met [stichting] d.d. 26 juni 2014 en 4 juli 2014 van [verdachte] gekregen. De bedoeling was dat de € 500.000,- naar de [stichting] overgemaakt zou worden. Dit was overeenkomstig het voorstel van beheer van 26 juni 2014. De € 500.000,- zou op de rekening van de [stichting] blijven staan. [verdachte] moest aantonen dat ze garantievermogen had voor het opzetten van een bank met licentie van de Centrale Bank in San Marino. Ik zou hiervoor een bedrag op de bankrekening van [stichting] zetten en zou dat weer terug ontvangen. Ik wist dat [verdachte] bezig was met het aanvragen van een licentie voor het opzetten van een bank. Dit was voor een bank in San Marino.
Ik heb geen toestemming gegeven voor de overboeking van € 499.983 van de [stichting] naar [stichting] BV.
19.
Een ander geschrift, te weten eene-mailbericht van [verdachte] aan [benadeelde]van 1 juli 2014 (DOC-248), dossierpagina 2600, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
€ 500.000 naar de rekening van notaris [medeverdachte] waarbij je hem aangeeft dat hij het moet overboeken naar de [stichting] . De stichting zal het geld gaan inzetten om de banklicentie te verkrijgen.
20.
Een ander geschrift, te weten eenoverzicht van bij- en afschrijvingenvan NL16SNSB0871407809 (DOC-127), dossierpagina 2311, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Boek datum
Bedrag
Naam tegenrekeninghouder
Omschrijving
4-7-2014
500.000,00
[notariaat]
Inz [benadeelde] (2014.000115.01)
15-7-2014
-499.983,72
[stichting] BV
Aan [stichting] BV
21.
Een ander geschrift, te weten eenbrief van [verdachte]van 3 oktober 2014 (DOC-010), dossierpagina 1729-1730, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[bank]
Fondata 2014
Directie: drs. [getuige]
[bedrijf 8]
Datum: 3 oktober 2014
Geachte directie,
Onder de uitdrukkelijke voorwaarde van onvoorwaardelijke storting uiterlijk op donderdag 9 oktober a.s. voor 14 uur van de eigen inleg van € 1.150.000,- ter verkrijging van een lening van € 5.750.000,- op de derdengeldenrekening van notaris [medeverdachte] is de bank, hierbij vertegenwoordigd door ondergetekende, bereid om zich in te spannen voor het uitkeren van:
1. per 10 oktober 2014
en
2. € 2.000.000,- per 22 november 2014
als voorschot op de hiervoor genoemde lening teneinde u in staat te stellen om licenties van het Brandia concern te verwerven.
mr [verdachte]
i.o.
(met daarbij een handtekening)
Administratieve zetel in Nederland: [adres 2] .
Emmen, voor gezien, 10.10.2014
(met daarbij een handtekening)
22.
Het proces-verbaal vanverhoor verdachte [medeverdachte]van 23 augustus 2017 (V-003-01), dossierpagina 1593 en 1604-1605, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb de brief van [bank] van [verdachte] en gericht aan [bedrijf 8] via het emailadres: [mailadres 1] , gedateerd op 3 oktober 2014, getekend in opdracht van [verdachte] . De brief is getekend op 10 oktober 2014.
De reden dat mijn kantooradres werd gebruikt als administratieve zetel voor deze zogenaamde bank was dat ik de controlefunctie had. Ik ging daar stilzwijgend mee akkoord. Ik ging er toen vanuit dat de bank bestond.
De handtekening en het lakstempel op de ‘statement of financial situation’ van 9 december 2015 zijn van mij. Ik heb deze verklaring opgesteld aan de hand van een dagafschrift waar een veel hoger bedrag op stond dan de genoemde € 25.000.000. het was een afschrift van de ABN-AMRO. Ik kreeg dat dagafschrift van mevrouw [verdachte] en het was een bankafschrift van een rekening op naam van [naam 1] . Het was een bankafschrift van rond de datum waarop deze verklaring is opgesteld. De tekst van de verklaring die ik heb opgesteld is aangeleverd door mevrouw [verdachte] .
23.
Het proces-verbaal vanverhoor getuige [getuige]van 12 september 2017 (G-019-01), dossierpagina 1630, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[bank] was een werknaam van het project. Het is nooit wat geworden.
24.
Hetproces-verbaal van bevindingenvan 9 januari 2018, pagina 2 van het aanvullend proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 8 december 2016 heeft mijn collega, [verbalisant] , de voorwerpen, met name administratie, bescheiden en een laptop gevorderd van [verdachte] , die op dat moment lagen bij haar adviseur, [naam 5] , [adres 3] .
Eén van die voorwerpen was een harde schijf.
Ook staan op de harde schijf de mails van en naar de volgende mailadressen:
[mailadres 2]
Deze mailadressen zijn/waren in gebruik bij [verdachte] .
25.
Hetproces-verbaal van bevindingenvan 18 januari 2018, pagina’s 4, 11 en 13 van het aanvullend proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bijlage 2: op de harde schrijf die vermoedelijk door [verdachte] is gebruikt (zie hiervoor pv van bevindingen d.d. 9 januari 2018), is een mail aangetroffen van 3 oktober 2014 van het mail adres [mailadres 2] naar het adres [mailadres 1] . Als bijlage zit een brief van [bank] , die gelijk is aan de brief die is getoond aan [verdachte] .
Bijlage 2
From: [mailadres 2]
Sent: Fri, 3 Oct 2014
To: [mailadres 1]
In de bijlage de door [naam 6] verzochte bevestiging.
[bank]
Fondata 2014
[naam 6]
[naam 7]
[naam 6] , [naam 7] ,
26.
Een ander geschrift, te weten eene-mail van [verdachte] aan [medeverdachte]van 7 juni 2014, pagina 5 van het aanvullend proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het aantrekken van gelden naar de [stichting] wordt vanaf gisteren gecombineerd met het aanbieden van een spaarrekening bij [bank] . De bank
Is gisteren min of meer geboren.
27.
Het proces-verbaal vanverhoor verdachte [verdachte]van 5 januari 2018 (V-001-08), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, op pagina 3:
[bank] zou een mogelijke naam voor een bank worden als de licentie zou worden verkregen. Er is uiteindelijk geen bank gekomen.
28.
Een ander geschrift, te weten eenstatement of financial situationvan 9 december 2015 (DOC-152), dossierpagina 2384, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Herewith I, civil-law notary, mr [medeverdachte] , residing at Emmen, Netherlands, declare that Mr. [naam 1] , born on 02/03/1947 in Heerenveen (Olanda), resident at [adres 1] , passport n. [nummer] , at present has more than sufficient financial funds to his disposal to furnish the complete legal minimum capital to a banking company or any other financial company for over twentyfive million euros (E 25.000.000,00), which enables him in the future also to furnish more money to the financial company.
Emmen, 9-12-2015
29.
Een ander geschrift, te weteninformatie betreffende het word-document statement of financial situationvan 9 december 2015 (DOC-619), dossierpagina 3128, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Auteur: [naam 8]
30.
Een ander geschrift, te weten eenbankafschrift t.n.v. [naam 1]van 18 november 2015 (DOC-639), dossierpagina 3166, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Nieuw saldo 106,45
31.
Het proces-verbaalzaaksdossier 14(14-PV) van 27 september 2017, dossierpagina 267, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het saldo bedraagt per 18 november 2015 € 106,45. De bedragen op dit afschrift komen overeen met het overzicht van de mutaties van de ABN-AMRO bank.
32.
Het proces-verbaal vanverhoor verdachte [naam 1]van 7 december 2016 (V002-05), dossierpagina 1570, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Deze verklaring (DOC 152) heeft mevr. [verdachte] voor mij opgehaald bij notaris [medeverdachte] . Met deze verklaring zou ik onroerend goed aan kunnen kopen.