ECLI:NL:RBOVE:2021:2637

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
C/08/266410 / ES RK 21-3233
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling en alimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, is op 24 juni 2021 een voorlopige zorgregeling vastgesteld voor de minderjarige kinderen van partijen, die in 2012 met huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Masselink, verzoekt om de kinderen aan haar toe te vertrouwen en een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding. De man, vertegenwoordigd door mr. K.M. Kuipers-Ten Voorde, verzet zich hiertegen en vraagt om een co-ouderschapsregeling. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 15 juni 2021 gehouden, waarbij beide partijen zijn gehoord.

De rechtbank overweegt dat het in het belang van de kinderen is dat zij rust en regelmaat ervaren. De vrouw stelt dat zij het grootste aandeel in de zorg heeft gehad, terwijl de man betwist dat dit het geval is. De rechtbank concludeert dat beide ouders in staat zijn om voor de kinderen te zorgen en dat een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij helfte het meest passend is. De rechtbank wijst de verzoeken van beide partijen af en stelt een voorlopige zorgregeling vast waarbij de kinderen van zaterdagavond tot woensdag bij de moeder zijn en de man de kinderen op woensdag van school haalt.

Daarnaast heeft de rechtbank de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 52,- per kind per maand, ingaande op 25 mei 2021. De rechtbank heeft de berekeningen van het netto besteedbaar gezinsinkomen en de draagkracht van beide ouders in aanmerking genomen bij het bepalen van deze bijdrage. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A.N. Kok in aanwezigheid van de griffier H.E. Abbink.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familie en jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/266410 / ES RK 21-3233
Beschikking voorlopige voorzieningen van 24 juni 2021
inzake
[verzoekster] ,
verder te noemen: de vrouw of de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. S.J.M. Masselink,
en
[belanghebbende] ,
verder te noemen: de man of de vader,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. K.M. Kuipers-Ten Voorde.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de navolgende stukken:
het verzoek van de vrouw, ontvangen op 25 mei 2021;
het verweer van de man, ontvangen op 4 juni 2021;
het F-formulier van mr. Masselink van 10 juni 2021 met stukken;
het F-formulier van mr. Masselink van 14 juni 2021 met stukken;
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 15 juni 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [2012] in [gemeente] onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit het huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarige kinderen
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] .

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt als voorlopige voorzieningen te bepalen dat:
de kinderen van partijen aan haar worden toevertrouwd;
de regeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt wordt vastgesteld:
in een periode van drie weken zullen de kinderen twee op elkaar volgende weekenden van vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagavond 18.00 uur voor schooltijd bij de man doorbrengen en het andere weekend bij de vrouw;
 de kinderen zullen iedere woensdagmiddag na schooltijd tot na het avondeten bij de man verblijven;
 de vakanties zullen in onderling overleg worden gedeeld;
 de man brengt de kinderen bij de vrouw en de vrouw haalt de kinderen weer bij de man op;
3) de man met € 274,50 per kind per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van de datum van indiening van het verzoek, althans een zodanige beslissing te geven die de rechtbank juist acht.

4.Het verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en hij verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
4.2.
De man verzoekt te bepalen dat:
[minderjarige 1] aan hem wordt toevertrouwd en [minderjarige 2] aan de vrouw;
de regeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt wordt vastgesteld:
 de kinderen verblijven de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw waarbij de overdacht zal plaatsvinden op vrijdagmiddag na schooltijd;
 de vakanties zullen in onderling overleg bij helfte worden gedeeld;
3) de vrouw, na verrekening dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen met € 102,- per maand, althans te bepalen dat de man een bijdrage van € 28,- per maand aan de vrouw dient te voldoen en de vrouw een bijdrage van € 130,- aan de man dient te voldoen, althans een zodanige beslissing te geven die de rechtbank juist acht, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.

5.De beoordeling

Toevertrouwing van de kinderen
Standpunten ouders, samengevat
5.1.
De vrouw wil dat de beide kinderen aan haar worden toevertrouwd. Zij is van mening dat het in de onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure en in de echtscheidingsprocedure van belang is dat de minderjarige kinderen rust en regelmaat ervaren en dat zij bij elkaar blijven bij de ouder die tijdens het huwelijk het grootste aandeel in de dagelijkse zorgtaken had. De man betwist dat de vrouw degene is geweest die daarin het grootste aandeel had.
De man heeft te kennen gegeven dat hij weliswaar de toevertrouwing van [minderjarige 1] heeft gevraagd, maar dit had evengoed [minderjarige 2] kunnen zijn. Hem is uitgelegd dat de vrouw alsdan vanwege de jongere leeftijd van [minderjarige 2] langer aanspraak kan maken op fiscale of andere tegemoetkomingen van overheidswege
Oordeel rechtbank
5.2.
Op verzoek van een van de echtgenoten kan de rechter een ordemaatregel ten aanzien van de kinderen treffen. De beschikking waarbij de rechter voor de duur van het geding bepaalt aan wie van de echtgenoten de kinderen worden toevertrouwd, heeft geen verdere strekking dan dat de in die beschikking aangewezen ouder tijdelijk dient zorg te dragen voor de dagelijkse verzorging en opvoeding van het kind. Die ouder wordt dan belast met de feitelijke zorg. Dit staat los van het ouderlijk gezag. Ook staat dit los van het hoofdverblijf. Hoofdverblijf betekent dat de minderjarige op het adres van één ouder wordt ingeschreven. Hoofdverblijf wordt door de overheid in principe gekoppeld aan kinderbijslag, kindgebonden budget en eventueel andere toeslagen. Als de ouders het niet eens zijn over het hoofdverblijf kan de rechtbank hierover een beslissing nemen in de echtscheidingsprocedure (de bodemzaak), maar ouders kunnen ook in onderling overleg de hoofdverblijfplaats bepalen.
De rechtbank zal hierna in deze beschikking een voorlopige zorgregeling vaststellen waarbij de man en de vrouw ieder voor nagenoeg de helft van de tijd voor de kinderen zullen zorgen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de kinderen in het kader van deze voorlopige voorziening aan één van de ouders toe te vertrouwen. Het verzoek van zowel de vrouw als de man zal dan ook worden afgewezen.
De voorlopige zorg- en contactregeling
Standpunten ouders, samengevat
5.3.
De vrouw wenst een zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen een minder groot gedeelte van de tijd bij de man verblijven. De man wil een co-ouderschapsregeling waarbij de kinderen evenveel tijd bij beide ouders zullen zijn. De vrouw is van mening dat de man onvoldoende in staat is om de volledige zorg op zich te nemen. Het zwaartepunt van de zorg lag bij haar en zij had de regie. De man is agrariër en was en is altijd druk met zijn werk op de boerderij waardoor de combinatie met de zorg voor de kinderen ondoenlijk is, omdat ook de veiligheid van de kinderen gewaarborgd moet zijn. De vrouw is er niet meer om regelmaat en structuur te bieden en de man moet een beroep doen op derden, aldus de vrouw.
5.4.
De man betwist dat hij de combinatie boerderij en zorgen voor de kinderen niet aan zou kunnen. Hij zorgde voorheen ook voor de opvang van de kinderen op de momenten dat de vrouw naar haar werk ging en bracht de kinderen van en naar school. Tevens betwist hij dat hij voorheen minder voor de kinderen zorgde dan de vrouw. De zorgen die de vrouw heeft genoemd, heeft de man weersproken.
Oordeel rechtbank
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het op dit moment passend is dat vader en moeder ieder voor nagenoeg de helft van de tijd voor de kinderen zullen zorgen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Beide ouders zijn het eens dat de kinderen gebaat zijn bij rust en regelmaat en niet is gebleken dat zij elkaar diskwalificeren als ouder van de kinderen. Gebleken is dat de vrouw inmiddels de echtelijke woning heeft verlaten en in [plaats 1] woont. De man is op de boerderij in [plaats 2] blijven wonen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders sinds het uiteengaan telkens voorlopige afspraken hebben gemaakt, in ieder geval met elkaar hebben gesproken, over wanneer de kinderen bij welke ouder zijn en dat de kinderen daarbij meerdere dagen achtereen bij de vader en de moeder hebben verbleven. Een verdeling van de zorgtaken bij helfte ligt in het verlengde van deze tot nu toe tussen ouders uitgevoerde verdeling van de zorgtaken. Gelet op het verzoek van moeder vindt zij blijkbaar ook dat de kinderen langere tijd bij vader kunnen zijn. Vader heeft te kennen gegeven dat hij 5 jaar geleden is gestopt met extra werk zodat hij meer tijd had voor de kinderen. Moeder werkte toen ook al. Moeder heeft dit niet weersproken. Moeder heeft haar werktijden pas aangepast aan de schooltijden van de kinderen kort voorafgaand aan haar vertrek uit [plaats 2] en/of de beslissing van partijen om uit elkaar te gaan. Vader heeft toegezegd dat hij op dit moment zijn werkzaamheden aanpast aan de kinderen en moeder heeft onvoldoende geconcretiseerd waarom wel een ruime omgangsregeling gecombineerd zou kunnen worden met het werk van vader op de boerderij, maar een gelijke verdeling van de zorgtaken niet.
5.6.
De rechtbank acht daarom, alles afgewogen hebbend, als voorlopige zorgregeling de volgende regeling het meest passend voor de kinderen. Van zaterdagavond na het eten tot woensdag zijn de kinderen bij moeder, vader haalt de kinderen dan op van school op de woensdag. Dit tenzij de kinderen vrij zijn op de woensdag, dan haalt vader ze op bij moeder, op het tijdstip waarop ze normaliter naar school zouden gaan. Moeder haalt de kinderen dan op zaterdagavond na het eten op bij vader, enzovoort. De vakanties worden in onderling overleg tussen de ouders gedeeld, omdat zij het hierover eens zijn.
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen
Opmerkingen vooraf
5.7.
De rechtbank merkt op dat alle hierna vermelde bedragen zijn afgerond op hele euro’s. De rechtbank hanteert bij de beoordeling de richtlijnen zoals die zijn opgenomen in het rapport alimentatienormen (Trema-rapport) van de Werkgroep alimentatienormen.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen.
Bij het vaststellen van de behoefte en draagkracht wordt het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen als uitgangspunt genomen.
De behoefte van de kinderen
netto besteedbaar inkomen van de vrouw
5.8.
De vrouw heeft een WIA-uitkering en salaris uit arbeid. Partijen zijn het er over eens dat deze inkomens als uitgangspunt moeten worden genomen voor het vaststellen van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw. Partijen verschillen van mening op welke wijze de WIA-uitkering in de berekening dient te worden meegenomen. De WIA-uitkering bedraagt € 1.096,- per maand (productie 5. vrouw, specificatie april 2021). Hierover zijn partijen het eens. De rechtbank is het met de man eens dat deze uitkering in punt 43 van de berekening moet worden meegenomen plus vakantiegeld ad 8%. Aan salaris ontvangt de vrouw € 1.782,- bruto per maand (productie 5. vrouw, specificatie april 2021) exclusief 8% vakantiegeld. Hiervan gaat de rechtbank uit. De rechtbank houdt rekening met de op de specificatie vermelde inhoudingen (pensioen, ANW, WGA). Uit voorgaande cijfers is een belastbaar inkomen te herleiden van € 36.063,-. De rechtbank houdt voorts rekening met de voor de vrouw in aanmerking te nemen inkomensheffing en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting). Partijen gaan ook uit van deze heffingskortingen.
Partijen zijn het eens dat tijdens het huwelijk geen aanspraak kon worden gemaakt op een kindgebonden budget.
5.9.
De rechtbank becijfert het NBI van de vrouw voor het bepalen van de behoefte en van haar draagkracht, waarover hierna meer, op € 2.541,- per maand.
netto besteedbaar inkomen van de man
5.10.
De man heeft jaarrekeningen 2018, 2019 en (concept) 2020 overgelegd van de maatschap “ [X] ”. Partijen zijn het er over eens dat op basis hiervan een gemiddelde winst van € 28.667,- als uitgangspunt wordt genomen voor het vaststellen van zijn netto besteedbaar inkomen.
5.11.
De man heeft recht op zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De rechtbank houdt rekening met de voor de man in aanmerking te nemen inkomensheffing en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting). Partijen gaan ook uit van deze heffingskortingen.
Niet is gebleken dat door de man tijdens het huwelijk aanspraak kon worden gemaakt op een kindgebonden budget.
5.12.
De rechtbank becijfert het NBI van de man voor het bepalen van de behoefte op € 2.285,- per maand. Over het bij zijn draagkracht in aanmerking te nemen NBI zal de rechtbank hierna bespreken bij het onderdeel draagkracht van de ouders.
Overige inkomenscomponenten van de man
5.13.
De rechtbank overweegt dat voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 821 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) ordemaatregelen betreffen voor de duur van de echtscheidingsprocedure, waarop in de definitieve echtscheidingsprocedure kan worden teruggekomen en waar partijen ook in onderling overleg van af kunnen wijken. Het spoedeisend karakter van deze procedure brengt met zich mee dat deze zich niet eenvoudig leent voor een uitputtende beoordeling van de door de vrouw genoemde onttrekkingen uit de maatschap in het jaar 2020 en het eventueel rekening houden met het rendement uit vermogen in box 3, waarvan de juistheid door de man gemotiveerd wordt betwist. Dit temeer nu de jaarstukken 2020 concept stukken betreffen. Voor de beoordeling van zijn netto besteedbaar inkomen en draagkracht worden in deze procedure de onttrekkingen en het eventuele rendement op vermogen dan ook buiten beschouwing gelaten. Partijen hebben dit in hun berekeningen evenmin betrokken.
De behoefte van de kinderen
5.14.
Op basis van het voorgaande wordt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) berekend op € 4.826,- per maand (€ 2.541,- + € 2.285,-). Uitgaande van dit NBGI, de zogenoemde kinderbijslagpunten (6) en de leeftijd van de kinderen is volgens de tabel de behoefte van de kinderen (het eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen) € 1.082,- per maand, oftewel € 541,- per kind per maand.
De draagkracht van de ouders
5.15.
De rechtbank gaat er in deze voorlopige voorzieningen vanuit dat ieder van partijen de kosten draagt die verbonden zijn aan het verblijf van de kinderen bij ieder van hen, zoals de kosten van voeding, huisvesting en dergelijke en dat voor het overige de vrouw de kosten van de kinderen voor haar rekening neemt.
5.16.
De rechtbank heeft hiertoe besloten omdat de vrouw een hoger NBI heeft dan de man en er vooralsnog vanuit gaat dat er door beide partijen op het moment van deze beschikking nog geen aanspraak kan worden gemaakt op kindgebonden budgetten of andere toeslagen. Aan de hand van de volgende draagkrachtberekeningen zal de rechtbank bepalen in hoeverre de man thans dient bij te dragen in de overige kosten, te voldoen aan de vrouw.
5.17.
Bij het vaststellen van de behoefte van de kinderen is de rechtbank uitgegaan van een NBI van de man van € 2.285,- per maand. De rechtbank gaat er bij het vaststellen van zijn draagkracht vanuit dat hij aanspraak kan maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Aldus wordt zijn NBI berekend op € 2.298,- per maand
5.18.
De draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule.
70 % x {NBI - (0,3 x NBI) + € 1.000,- }. Deze benadering houdt in dat bij de man een draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake forfaitaire woonlasten (zie hierna r.o. 5.19) alsmede een bedrag van € 1.000,- aan overige lasten. Dit draagkrachtloos inkomen wordt allereerst afgetrokken van het vastgestelde NBI en 70% van de uitkomst daarvan is beschikbaar voor de bijdrage ten behoeve van de kinderen. Het NBI van de man is hiervoor berekend op € 2.298,- per maand. Aldus wordt de formule toegepast als 70 % x {NBI - (0,3 x NBI) + € 1.000,-} is € 426,- per maand. De draagkracht van de man ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bedraagt derhalve
€ 213,- per kind per maand.
Forfaitaire woonlasten man
5.19.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vrouw gesteld dat voor de man niet gerekend moet worden met de forfaitaire woonlasten, omdat de man niet of nauwelijks woonlasten zou hebben. Dit zou blijken uit het niet vermeld staan van hypotheekrente in het Fiscaal rapport en het toepassen van de aftrek wet Hillen. Volgens haar zou er met een bedrag van € 95,- per maand aan woonlasten gerekend moeten worden. De man betwist dat hij niet of nauwelijks woonlasten heeft. Hij stelt dat hij een lening heeft afgesloten voor het bedrijf en de grond, waardoor hij wel woonlasten heeft. Volgens hem moet gerekend worden met de forfaitaire woonlast, omdat met de berekende draagkracht van partijen volledig in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien en hij wel woonlasten heeft.
Volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 16 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:586) zal de rechter, indien met de berekende draagkracht niet (geheel) in de behoefte van het kind of de kinderen kan worden voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait, steeds dienen na te gaan of de draagkracht van die ouder, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage. Indien dit het geval is, dient de rechter ofwel deze hogere bijdrage op te leggen, ofwel te motiveren waarom hij daartoe, gelet op de verdere omstandigheden van het geval, geen aanleiding ziet.
Uit de onderhavige berekening van de draagkracht van partijen volgt dat de draagkracht niet volledig voorziet in de behoefte van de kinderen. De rechtbank is echter van oordeel dat de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen op basis waarvan in deze procedure geoordeeld kan worden dat sprake is van duurzame aanmerkelijk lagere woonlasten bij de man. De man heeft gemotiveerd betwist dat hij geen woonlasten heeft en de onderhavige procedure is bedoeld voor het treffen van een ordemaatregel in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure. Deze maatregel leent zich niet voor bewijsvoering ten aanzien van de woonlasten van de man of rekenwerk tot achter de komma, maar is een ordemaatregel tot er in de echtscheidingsprocedure een definitieve beslissing over de kinderalimentatie genomen is. In deze procedure wordt dan ook bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan van de forfaitaire woonlasten.
5.20.
Volgens dezelfde berekening en uitgaande van een NBI van € 2.541,- heeft de vrouw een draagkracht ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 545,- oftewel € 273,- per kind per maand.
Zorgkorting
5.21.
Op basis van de hiervoor benoemde regeling over de zorg- en opvoedingstaken heeft iedere ouder aanspraak op een zorgkortingspercentage van 35. Het aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen (de hiervoor berekende behoefte) bedraagt totaal € 1.082,- per maand. Dit betekent dat de man € 378,- per maand (35% van € 1.082,-) zorgkorting in mindering zou kunnen brengen op zijn draagkracht ten behoeve van kinderen ad € 426,- per maand.
Bijdrage ten behoeve van de kinderen en ingangsdatum
5.22.
Echter, de man kan de zorgkorting niet geheel verzilveren omdat de draagkracht van de ouders samen ad € 971,- per maand (€ 426,- + € 545,-) een tekort heeft van € 111,- per maand om in de hiervoor berekende behoefte van de beide kinderen ad € 1.082,- per maand te voorzien. Dit tekort aan draagkracht wordt aan beide ouders voor de helft toegerekend. Dit betekent dat de man € 323,- (€ 378,- - € 56,-) aan zorgkorting in mindering kan brengen op zijn draagkracht.
De door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de minderjarige kinderen komt daarmee op € 104,- per maand, oftewel € 52,- per kind per maand. Omdat beide partijen uitgaan van de datum van indiening van het verzoek, gaat de rechtbank hiervan ook uit.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen, de huidige draagkracht partijen en een overzicht van het aandeel van ieder van de ouders in de kosten van de kinderen. Kopieën ervan worden aan deze beschikking gehecht en maken deel uit van de beschikking.

6.De beslissing voor de duur van de procedure

De rechtbank:
6.1.
stelt als voorlopige regeling met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken vast: van zaterdagavond na het eten tot woensdag zijn de kinderen bij moeder, vader haalt de kinderen op woensdag van school. Dit tenzij de kinderen vrij zijn op de woensdag, dan haalt vader ze bij moeder op, op het tijdstip waarop ze normaliter naar school gaan. Moeder haalt de kinderen dan op zaterdagavond na het eten op bij vader, enzovoort; de vakanties worden in onderling overleg tussen de ouders gedeeld;
6.2.
bepaalt dat de man met ingang van 25 mei 2021 met € 52,- (vijftig euro) per kind per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , welke bijdrage hij telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen aan de vrouw;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. A.N. Kok en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier H.E. Abbink uitgesproken op 24 juni 2021.
afschrift verzonden d.d.
 mr. Masselink (voor de vrouw)
 mr. Kuipers-Ten Voorde (voor de man)