ECLI:NL:RBOVE:2021:2634

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
08-910028-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in explosievenzaak na onrechtmatige doorzoeking

Op 1 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 33-jarige man, die werd verdacht van het voorhanden hebben van explosieven en voorbereidingshandelingen voor een plofkraak. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat de explosieven in zijn auto lagen. De zaak kwam aan het licht na een controle van de auto van de verdachte, waarbij explosieven onder de bodemplaat in de kofferbak werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was, omdat de politie de bevoegdheid tot doorzoeken had aangewend op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening, terwijl er geen sprake was van een heterdaad situatie of voldoende verdenking van een strafbaar feit. Dit vormverzuim leidde tot een onherstelbaar gebrek in het voorbereidend onderzoek, waardoor de rechtbank de bewijsvoering niet voldoende achtte om tot een veroordeling te komen. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring, maar de verdediging stelde dat de verdachte geen wetenschap had van de explosieven. De rechtbank volgde dit standpunt en concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk de explosieven voorhanden had gehad ter voorbereiding van een misdrijf. De rechtbank verklaarde de verdachte niet bewezen wat hem was ten laste gelegd en sprak hem vrij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-910028-18
Datum vonnis: 1 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J. van Dijck\ en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw, mr. J. Rump, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op of omstreeks 13 september 2018 samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd om een ontploffing teweeg te brengen ten behoeve van een plofkraak.
feit 2:op of omstreeks 13 september 2018 een of twee explosieven (zogenaamde pizzaschuiven) voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 13 september 2018 te Zwolle, Meppel, Staphorst, Rogat en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het/de te plegen misdrijf/misdrijven van het teweegbrengen van een ontploffing, het vernielenvan een gebouw en/of gekwalificeerde diefstal (zogenaamde plofkraak), in ieder geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld, opzettelijk een of twee explosieven (zogenaamde pizzaschuiven), bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf/die misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 13 september 2018 te Zwolle, Meppel, Staphorst, Rogat en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een of twee explosieven (zogenaamde pizzaschuiven), zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden gehad;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
De aanleiding tot het onderzoek
Naar aanleiding van een signalering is in de nacht van 13 september 2018 omstreeks 1.30 uur een personenauto voorzien van het kenteken [kenteken] gecontroleerd. Verdachte bleek de bestuurder van de auto te zijn en een zekere [naam] was de bijrijder.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen [1] is de doorzoeking van voornoemde auto aangevangen naar aanleiding van een ANPR-hit op het kenteken van deze Skoda Fabia die in verband werd gebracht met mogelijke woninginbraken. Dit in combinatie met het nachtelijke tijdstip en de controle van de gegevens van verdachte en de bijrijder met als resultaat dat verdachte bekend staat als verzetpleger en de passagier antecedenten heeft op het gebied van woninginbraken maakten dat de verbalisanten besluiten na overleg op basis van de APV de auto te controleren op inbrekerswerktuig. Verdachte geeft hiervoor expliciet geen toestemming.
Nadat verdachte en de bijrijder het voertuig hebben verlaten gaan de verbalisanten de auto in. Verbalisanten openen het dashboardkastje in het voertuig en treffen hierin een pakket hasj aan. De politie wijzigt de bevoegdheid tot de doorzoeking vanaf dat moment naar de bevoegdheid op basis van de Opiumwet. In de kofferbak, onder de bodemplaat naast het reservewiel, wordt vervolgens een zwarte tas aangetroffen met twee pakketjes. Nader onderzoek wijst uit dat het hier gaat om twee explosieven.
4.2
Oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de doorzoeking
Verbalisanten hebben de auto doorzocht op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening Meppel (hierna: APV) om te controleren of er inbrekerswerktuig in de auto aanwezig is. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 5:19 Algemene Wet Bestuursrecht (hierna AWB) er in het kader van de toezichthoudende taak lading van een voertuig mag worden gecontroleerd. In artikel 1:6 AWB is echter bepaald dat de AWB niet van toepassing is wanneer sprake is van opsporing en vervolging van strafbare feiten. De Hoge Raad heeft dit nog eens onderstreept in zijn arrest van 30 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1155).
Uit het dossier is niet gebleken dat de verbalisanten in dit concrete geval gebruik hebben gemaakt van hun toezichthoudende taak op basis van artikel 5:19 AWB. De feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot de doorzoeking, zoals hiervoor beschreven, hadden betrekking op het doen van onderzoek naar mogelijk strafbare feiten, Hierbij verdient opmerking dat er op basis van artikel 96b Sv ook geen bevoegdheid bestond de auto te doorzoeken. Er deed zich geen heterdaadsituatie voor en er waren onvoldoende feiten en omstandigheden voor een redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf als genoemd in artikel 67 lid 1 Sv.
De politie heeft in dit geval de toezichthoudende bevoegdheid uit de AWB uitsluitend aangewend ten behoeve van de opsporing, derhalve voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheden zijn gegeven hetgeen détournement de pouvoir, oftewel strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk oplevert.
Het feit dat de bevoegdheid voor de doorzoeking na het aantreffen van de hasj wordt gewijzigd in de bevoegdheid op basis van de Opiumwet doet hieraan niet af nu de hasj is aangetroffen op basis van een bevoegdheid die de verbalisanten op dat moment onrechtmatig hebben ingezet. De doorzoeking op basis van de Opiumwet is om die reden ook nimmer rechtmatig geweest.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig is geweest en aldus sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv.
4.3
Rechtsgevolg
Bij beantwoording van de vraag of en zo ja, welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim dient te worden verbonden, dient de rechtbank rekening te houden met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. De rechtbank overweegt te dien aanzien het volgende.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 mei 2021 (ECLI: NL:HR:2021:746) in een soortgelijke geval geoordeeld dat de onrechtmatige doorzoeking van de auto slechts een beperkte inbreuk van de persoonlijke levenssfeer oplevert. In dit arrest ging het om een casus waarin er verdovende middelen zijn aangetroffen in de middenconsole. In het onderhavige geval is de auto geheel doorzocht maar de rechtbank oordeelt dat dit slechts een klein verschil oplevert met het aangehaalde arrest waarbij een rol speelt dat het voertuig in onderhavige casus een taxi betreft. Het verzuim levert in dit geval slechts een beperkte inbreuk in de levenssfeer van de verdachte op. Daarnaast is in het aangehaalde arrest geoordeeld dat een onrechtmatige doorzoeking van de auto geen aanzienlijke schending van een strafvorderlijk voorschrift oplevert. Ten aanzien van het uiteindelijke rechtsgevolg oordeelt de Hoge Raad in het aangehaalde arrest dat in dergelijke gevallen bewijsuitsluiting niet aan de orde is maar strafvermindering zal moeten volgen.
Ten aanzien van de feiten op 13 september 2018
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de explosieven in het door hem bestuurde voertuig. Nu die wetenschap ontbreekt, is evenmin sprake van opzet op de voorbereidingshandelingen en dient vrijspraak te volgen voor de ten laste gelegde feiten.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de explosieven in het door hem bestuurde voertuig.
De explosieven zijn aangetroffen onder de bodemplaat in de kofferbak naast het reservewiel, een plek waar de bestuurder tijdens het besturen van het voertuig geen zicht op heeft. De explosieven bevonden zich in een zwarte tas. Niet met zekerheid valt vast te stellen dat het verdachte is geweest die de tas met explosieven onder de bodemplaat heeft gelegd dan wel dat het hem op andere wijze bekend is geworden dat er explosieven in het door hem bestuurde voertuig aanwezig waren. Dit mede vanwege het feit dat verdachte het voertuig heeft gebruikt als taxi – al is de betreffende rit op 13 september 2018 niet als zodanig geregistreerd – en verdachte met dit voertuig verschillende personen heeft vervoerd.
Het is binnen het door verdachte geschetste scenario niet ondenkbaar dat zijn passagier (die antecedenten heeft op het gebied van plofkraken) de explosieven in het voertuig heeft geplaatst. Dat verdachte de enige was die het voertuig in de weken voor de aanhouding in gebruik heeft gehad en in die periode twee keer is gecontroleerd als zijnde bestuurder van dit voertuig en het feit dat de explosieven op 3 september 2018 niet door de politie in het voertuig zijn aangetroffen, doet hieraan niet af.
Met de raadsvrouw is de rechtbank dan ook van oordeel dat de overtuiging ontbreekt dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de explosieven in het voertuig.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank deelt de conclusie van de raadsvrouw dat nu verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de explosieven in het voertuig evenmin bewezen kan worden verklaard dat verdachte die explosieven opzettelijk voorhanden heeft gehad en vervoerde ter voorbereiding op een plofkraak.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, N.J.C. Monincx en mr. L. Post, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021.
Buiten staat
Mr. N.J.C. Monincx is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen uit een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Nederland met Onderzoeksnummer ONRAA18117/LIBELLE, p. 22.