ECLI:NL:RBOVE:2021:2611

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
ak_20_1083
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een supermarkt in Vriezenveen; strijd met bestemmingsplan en herstel door kruimelafwijking

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 juni 2021 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een Aldi-supermarkt in Vriezenveen. Het college van burgemeester en wethouders van Twenterand had op 5 november 2019 een omgevingsvergunning verleend aan Aldi Ommen B.V. voor de bouw van een supermarkt op de percelen Westeinde 856 en 2341. De eisers, Bonum Vastgoed, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat de verkoopvloeroppervlakte van de nieuwe supermarkt groter is dan de toegestane 400 m² volgens het bestemmingsplan. In het bestreden besluit van 21 april 2020 heeft het college het primaire besluit gedeeltelijk herroepen, maar de vergunning voor de nieuwbouw in stand gelaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de nieuwbouw resulteert in een negende grote winkel binnen de bestemming “Centrum-1”, terwijl het bestemmingsplan slechts acht grote winkels toestaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning niet kan worden verleend zonder een kruimelafwijking, die het college in het bestreden besluit niet had verleend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het college alsnog een kruimelafwijking kan verlenen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging door het college toereikend was, maar dat de vergunning niet in stand kon blijven zonder de noodzakelijke afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de proceskosten en het griffierecht aan de eisers toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/1083

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1],
[naam 2],
[naam 3]en
[naam 4], handelend onder de naam Bonum Vastgoed, te Best, eisers
(gemachtigde mr. H.W.J.M. Oderkerk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Twenterand, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Gerritsen).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Aldi Ommen B.V., te Ommen

(gemachtigde: mr. J.A. Mohuddy).

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Aldi Ommen B.V. (hierna: Aldi) een omgevingsvergunning verleend voor de nieuwbouw van een supermarkt op het perceel Westeinde ongenummerd (achter nummer 34) te Vriezenveen, plaatselijk bekend gemeente Vriezenveen, sectie G, nummers 856 en 2341 (hierna: percelen 856 en 2341).
Hiertegen hebben eisers (hierna: Bonum) bezwaar gemaakt.
In het besluit van 21 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en voor het overige in stand gelaten met een gewijzigde motivering.
Bonum heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dit beroep meerdere keren aangevuld en in deze aanvullingen tevens gereageerd op de reacties van verweerder en Aldi op de beroepsgronden. Verweerder heeft een verweerschrift en een nader verweerschrift ingediend. Aldi heeft twee keer een reactie gegeven op de beroepsgronden. Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Voor Bonum zijn verschenen [naam 2] [naam 4] en [naam 1] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verder heeft Bonum zich laten bijstaan door [naam 5] , werkzaam bij Bureau Seinpost, en [naam 6] van de Vereniging van Ondernemers van Vriezenveen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Kuilder, J. Fleer en E. Nijhuis, bijgestaan door zijn gemachtigde. Aldi heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 7] bijgestaan door haar gemachtigde.
Op deze zitting is eveneens het beroep met zaaknummer ZWO 20/1106 behandeld. In beide zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1. Bonum is eigenaar van het perceel Westeinde 31 in Vriezenveen (hierna: perceel 31). Bonum verhuurt een deel van het pand op dit perceel aan Aldi en daarin is de huidige Aldi-supermarkt gevestigd. Deze supermarkt heeft een oppervlakte van circa 800 m² en een winkelvloeroppervlak (hierna: wvo) van 560 m². Aldi wil de supermarkt verplaatsen naar een nieuw te bouwen supermarkt op de percelen 856 en 2341. Deze percelen tezamen worden in de stukken ook wel aangeduid als “locatie Oordt”. Het grootste deel van deze percelen ligt momenteel braak en op het resterende deel bevinden zich 41 parkeerplaatsen.
Aldi wenst de supermarkt te verplaatsen omdat op de nieuwe locatie ruimte is voor het realiseren van een winkel met grotere afmetingen (1.215 m² wvo). Deze extra ruimte is nodig voor het doorvoeren van een nieuwe Aldi-formule, waaronder bredere gangpaden, ruimere schappen en een breder versassortiment. Hiertoe heeft Aldi bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een supermarkt op deze percelen ingediend. De besluitvorming op die aanvraag ligt in deze zaak voor.
Juridisch kader
2. Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo bepaalt, voor zover van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3. (…).
De hiervoor, bij onderdeel 2, genoemde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
Artikel 2.7 van het Bor bepaalt dat als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II worden aangewezen.
Artikel 4, aanhef en onder 1 en 8, van bijlage II van het Bor bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komen:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan;
8. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied.
3. De bestemming van percelen 856 en 2341 is geregeld in bestemmingsplan “Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied” (hierna: het bestemmingsplan).
3.1.
Perceel 856 heeft hierin de bestemming “Centrum-1”. Op dit perceel is een bouwvlak geprojecteerd.
Artikel 5.1 van de planregels is getiteld ‘Bestemmingsomschrijving’. Dit artikel bepaalt dat de voor ‘Centrum-1’ aangewezen gronden bestemd zijn voor, onder meer, (a) detailhandel en (e) verkeer en verblijf in de vorm van ontsluitings- en parkeervoorzieningen en verblijfsgebied.
Artikel 5.2 van de planregels is getiteld ‘Bouwregels’. Dit artikel, onder a, bepaalt dat (1) de bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en (5) dat de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de detailhandelsvestiging maximaal 400 m² mag bedragen, met dien verstande dat ten hoogste acht detailhandelsvestigingen zijn toegestaan met een verkoopvloeroppervlakte van minimaal 400 m² en maximaal 1.600 m².
Onder ‘verkoopvloeroppervlak’ wordt verstaan: de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel (artikel 1, onder fff, van de planregels).
3.2.
Perceel 2341 heeft in het bestemmingsplan de bestemming “Centrum-2”. Op dit perceel zijn twee afzonderlijke bouwvlakken geprojecteerd. Op een deel van dit perceel is geen bouwvlak aanwezig. Dit deel van het perceel heeft de functieaanduiding ‘parkeerterrein’.
De voor ‘Centrum-2’ aangewezen gronden zijn, onder meer, bestemd voor (a) detailhandel, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen, met dien verstande dat de maximale bruto-oppervlakte per winkel maximaal 400 m² mag bedragen, en (h) een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ (artikel 6.1 van de planregels).
Artikel 6.2, onder a, onder 1, van de planregels bepaalt dat een gebouw binnen een bouwvlak wordt gebouwd.
4. Verder geldt voor percelen 856 en 2341 het bestemmingsplan “Facetplan Parkeren Twenterand” (hierna: het facetbestemmingsplan).
Artikel 4.1 van het facetbestemmingsplan bepaalt dat het verboden is te bouwen of het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren en/of stallen van voertuigen en/of het laden en lossen van goederen.
Artikel 4.2 van het facetbestemmingsplan bepaalt dat bij een omgevingsvergunning voor bouwen de regel geldt dat de inrichting van de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden zodanig moet plaatsvinden dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren en/of stallen van voertuigen wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
Artikel 4.5 van het facetbestemmingsplan bepaalt dat aan de hand van de gemeentelijke beleidsregels in de Nota parkeernormen gemeente Twenterand 2018 wordt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid en/of voldoende laad- en losvoorzieningen. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde beleidsregels.
Artikel 4.6 van het facetbestemmingsplan bepaalt dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren en/of laden en lossen op eigen terrein dient plaats te vinden en de normen zoals opgenomen in de Nota parkeernormen gemeente Twenterand 2018, mits wordt voldaan aan de in de Nota parkeernormen gemeente Twenterand 2018 opgenomen regels en voorwaarden.
De aanvraag en besluitvorming hierover
5. Bij aanvraag van 23 juli 2019 heeft (de gemachtigde van) Aldi verweerder verzocht haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een supermarkt op de percelen 856 en 2341. De beoogde supermarkt heeft een bruto oppervlakte van 1.756 m² en een wvo van 1.215 m². Het bouwplan wordt deels gerealiseerd op gronden met de bestemming “Centrum-1” en deels op gronden met de bestemming “Centrum-2”. Ook ziet de aanvraag op het realiseren van een parkeerterrein met 65 parkeerplaatsen binnen beide bestemmingen.
De aanvraag ziet, voor zover hier van belang, op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, inclusief het facetbestemmingsplan. Dit betreft de volgende strijdigheden:
- Een deel van de bebouwing (circa 860 m²) wordt buiten het bouwvlak (op gronden met de bestemming “Centrum-2”) opgericht.
- Op gronden met de bestemming “Centrum-2” wordt een winkel met een grotere bruto-oppervlakte dan 400 m² per winkel opgericht.
- Een deel van de parkeerplaatsen wordt gerealiseerd op de bestemming “Centrum-2”, echter buiten de functieaanduiding ‘parkeerterrein’.
- Er wordt niet voldaan aan het facetbestemmingsplan. De vereiste hoeveelheid parkeerplaatsen bij de supermarkt (65 stuks) wordt weliswaar op het terrein zelf gerealiseerd, maar de bouw resulteert tevens in het vervallen van een bestaand parkeerterrein met 41 parkeerplaatsen. Deze 41 parkeerplaatsen worden niet op eigen terrein gerealiseerd, maar hiervoor wordt ‘uitgeweken’ naar de omgeving.
Vanwege deze strijdigheden met het bestemmingsplan is niet alleen een omgevings-vergunning voor de activiteit ‘bouwen’, maar tevens voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ vereist. Aldi heeft vervolgens haar aanvraag aangevuld.
7. In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. Bij het vergunnen van de laatstgenoemde activiteit heeft verweerder toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 1 en 8, van bijlage II van het Bor.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gedeeltelijk herroepen (voor zover dit ziet op de ruimtelijke onderbouwing) en voor het overige gehandhaafd. Aan het bestreden besluit is een gewijzigde ruimtelijke onderbouwing (met daarin onder meer een gewijzigde terreininrichting en een gewijzigd geluidsscherm), gedateerd 19 maart 2020, ten grondslag gelegd. Ook is een parkeerbalans, gedateerd 2 april 2020, en een parkeeronderzoek (uitgevoerd in februari 2020) aan deze besluitvorming ten grondslag gelegd. Verder is in het bestreden besluit een nadere motivering opgenomen.
Ook is in het bestreden besluit opgenomen dat de besluitvorming tevens ziet op het verlenen van een binnenplanse afwijkingsvergunning (als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo in samenhang met artikel 4.6 van het facetbestemmingsplan) voor het niet aanleggen van 41 parkeerplaatsen op eigen terrein.
Beoordeling van het beroep
Afbakening
9. De rechtbank merkt allereerst op dat de beroepsgronden van Bonum zijn neergelegd in een (groot) aantal stukken, waarbij de beroepsgronden veelal worden herhaald met al dan niet een aangepaste onderbouwing, onder meer als reactie op de standpunten van verweerder en Aldi. De rechtbank heeft Bonum ter zitting verzocht de omvang van enkele beroepsgronden nader te verduidelijken.
De rechtbank heeft de (verduidelijkte) beroepsgronden gestructureerd en samengevat en de rechtbank zal de beroepsgronden ook in die volgorde bespreken.
Is Aldi derde-belanghebbende in deze procedure?
10. Bonum stelt dat de rechtbank ten onrechte Aldi heeft aangemerkt als derde-belanghebbende in deze procedure, zodat voorbij moet worden gegaan aan wat Aldi in deze procedure heeft aangevoerd als reactie op zijn beroepsgronden. Zo is de aanvraag niet door Aldi Ommen B.V. gedaan, is de omgevingsvergunning niet aan Aldi Ommen B.V. verleend en begrijpt hij uit een brief van Aldi Vastgoed B.V. van 24 november 2020 dat het bouwplan zal worden uitgevoerd door deze rechtspersoon en dus niet door Aldi Ommen B.V.
11. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Ter zitting heeft verweerder de niet-geanonimiseerde aanvraag digitaal getoond aan zowel de rechtbank als aan Bonum. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag namens Aldi Ommen B.V. is ingediend door haar gemachtigde Kienhuis Bouwmanagement. De omgevings-vergunning is verleend aan Aldi Ommen B.V. zodat deze rechtspersoon vergunninghouder is. Hierdoor is Aldi Ommen B.V. derde-belanghebbende in deze procedure. De stelling dat het bouwplan wordt uitgevoerd door een andere rechtspersoon is - wat hier ook van zij - voor de thans voorliggende procedure niet relevant. In deze zaak ligt immers ‘slechts’ ter beoordeling voor of de aan Aldi Ommen B.V. verleende omgevingsvergunning rechtmatig is.
De rechtbank zal dan ook de door Aldi ingebrachte reacties bij haar oordeelsvorming betrekken.
Is het project op meer onderdelen in strijd met het bestemmingsplan?
12. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan voor een supermarkt met een bijbehorend parkeerterrein op meerdere onderdelen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan (inclusief het facetbestemmingsplan). Hierdoor is niet alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ maar tevens een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ vereist. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
De onderdelen die niet voldoen aan de planregels zijn door verweerder in beeld gebracht en expliciet omschreven. Deze omschrijving is in deze uitspraak opgenomen bij overweging 6. Bonum bestrijdt niet dat sprake is van deze strijdigheden.
13. Bonum stelt evenwel dat de aanvraag ook in strijd is met artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels, dat verweerder dit niet heeft onderkend en geen afwijkingsvergunning heeft verleend om deze strijd op te heffen, waardoor de omgevingsvergunning voor ‘bouwen’ niet kan worden verleend (en daarom de gehele omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd).
Bonum heeft in dit kader aangevoerd dat in artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels is bepaald dat binnen de bestemming “Centrum-1” ten hoogste acht detailhandelsvestigingen met een grotere verkoopvloeroppervlakte dan 400 m² (hierna: grote winkels) zijn toegestaan. Bonum heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4245. Uit deze uitspraak volgt dat de feitelijke bestaande situatie doorslaggevend is, aldus Bonum. In de feitelijke bestaande situatie zijn er al acht grote winkels, waarbij zijn pand op perceel 31 moet worden meegerekend. Aldi exploiteerde ten tijde van het bestreden besluit immers nog altijd een grote winkel in dit pand, terwijl Bonum het pand na het vertrek van de Aldi opnieuw kan gaan verhuren voor de exploitatie van een (andere) grote winkel. Het vergunnen van de te bouwen Aldi-supermarkt resulteert dan ook in een negende grote winkel, wat in strijd is met de genoemde planregel, aldus Bonum.
14. Verweerder en Aldi hebben, samengevat weergegeven, aangevoerd dat niet het feitelijk aanwezige aantal grote panden binnen de bestemming “Centrum-1” bepalend is, maar dat moet worden gekeken naar het feitelijke gebruik ten tijde van de besluitvorming.
Verweerder heeft ter onderbouwing verwezen naar de in dit kader reeds door Bonum aangehaalde uitspraak van 26 november 2014. Ten tijde van de besluitvorming waren er, binnen de bestemming “Centrum-1”, reeds meer dan acht grote panden aanwezig, maar werden slechts acht van die panden gebruikt voor detailhandel, waaronder het pand van Bonum. Bij de thans voorliggende vergunningverlening is sprake van verplaatsing van de detailhandelsvestiging in het pand van Bonum naar een nieuw te bouwen pand en dat is ook expliciet opgenomen in de stukken die deel uit maken van de verleende omgevings-vergunning. Vanwege deze verplaatsing blijven slechts acht van de grote panden binnen de bestemming “Centrum-1” feitelijk in gebruik als grote winkel.
Verweerder heeft ter zitting hieraan toegevoegd dat hij ervan uitgaat dat de raad van de gemeente Twenterand (hierna: de raad) bij de vaststelling van het bestemmingsplan ook de bedoeling heeft gehad om het feitelijke gebruik (en dus niet het feitelijke aantal grote panden) bepalend te laten zijn. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2813. Verweerder heeft betoogd dat de raad het bestemmingsplan, met daarin opgenomen artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels, heeft vastgesteld terwijl er op dat moment al meer dan acht grote panden binnen de bestemming “Centrum-1” waren gerealiseerd. Dit zou betekenen dat de raad de overige grote panden onder het overgangsrecht zou hebben gebracht. Volgens verweerder kan dit niet de bedoeling van de raad zijn geweest; de raad heeft alleen de gebruiksmogelijkheden willen beperken.
Aldi heeft opgemerkt dat Bonum niet in zijn gebruiksbelangen wordt geschaad indien sprake zou zijn van negen grote winkels binnen de bestemming “Centrum-1”. De bepaling dat er maximaal acht grote winkels mogen zijn, is immers opgenomen in de bouwregels en niet in de gebruiksregels. Bonum kan zijn pand weliswaar niet verbouwen, maar hij kan nog steeds zijn pand laten gebruiken als een grote winkel. Hiervoor is geen afzonderlijke afwijkingsvergunning vereist. Mocht dat wel zo zijn, dan is verweerder bereid deze afwijkingsvergunning aan Bonum te verlenen, aldus Aldi. Ter zitting heeft Aldi hieraan toegevoegd dat verweerder op zeer korte termijn een ontwerpbestemmingsplan ter inzage zal leggen waarmee de vergunde supermarkt op percelen 856 en 2341 in een bestemmingsplan zal worden ingepast en hierin de bestemming “Centrum-3” zal krijgen. Hierdoor telt deze supermarkt niet mee bij het maximaal toegestane aantal grote winkels, wat immers enkel geldt voor de bestemming “Centrum-1”. Hierdoor kan Bonum zijn pand (de achtste grote winkel) ook verbouwen.
15. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
15.1.
Artikel 5.2, onder a, van de planregels bepaalt dat voor het bouwen van bedrijfsgebouwen de volgende regels gelden:
1. t/m 4. (…);
5. de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandelsvestiging mag maximaal 400 m² bedragen, met dien verstande dat ten hoogste acht detailhandelsvestigingen zijn toegestaan met een verkoopvloeroppervlakte van minimaal 400 m² en maximaal 1.600 m²;
6. (…).
15.2.
De rechtbank overweegt dat de eis - dat binnen de bestemming “Centrum-1” ten hoogste acht grote winkels zijn toegestaan (hierna: de maximaal-8-regel) - een bouwregel is. Uit de aanhef van deze bepaling volgt immers dat deze voor het bouwen van bedrijfsgebouwen geldt. De bepaling is verder geplaatst onder het opschrift ‘Bouwregels’. Het gebruik dat na de bouw van een bedrijfsgebouw mag worden gemaakt, wordt niet in deze bepaling geregeld, maar in de doeleindenomschrijving van artikel 5.1 van de planregels. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, r.o. 5.4, waar verweerder ter zitting naar heeft verwezen.
In de door verweerder en Bonum aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014 gold een soortgelijke maximeringsregel als in artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels in de onderhavige zaak. Die maximeringsregel was echter opgenomen in de doeleindenomschrijving en betrof derhalve een gebruiksregel. Bij de beantwoording van de vraag hoeveel supermarkten ten tijde van de besluitvorming op de aanvraag aanwezig waren, hoefde volgens de Afdeling geen rekening te worden gehouden met een supermarkt die weliswaar herkenbaar aanwezig was, maar al enkele jaren niet meer als supermarkt werd geëxploiteerd.
Omdat in de thans voorliggende zaak de maximaal-8-regel een bouwregel (en dus geen gebruiksregel) is, kan naar het oordeel van de rechtbank voor de uitleg van de maximaal-8-regel geen aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014.
15.3.
De rechtbank overweegt dat de wijze waarop in de onderhavige zaak aan de maximaal-8-regel (opgenomen in een bouwregel) moet worden getoetst niet duidelijk is. De redactie van deze bepaling is voor meerderlei uitleg vatbaar. Dat blijkt ook uit de invulling die Bonum enerzijds en verweerder en Aldi anderzijds aan deze bepaling geven. Ook uit de plansystematiek blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet hoe de maximaal-8-regel moet worden toegepast. De rechtbank heeft daarom onderzocht of de toelichting van het bestemmingsplan duidelijkheid kan verschaffen over de bedoelingen van de raad met de maximaal-8-regel. De rechtbank heeft in de toelichting hierover niets kunnen vinden.
In de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020,
r.o. 5.5, bleek uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de raad met het vastgestelde bestemmingsplan, dat ter beoordeling voorlag, juist had beoogd om slechts één grote supermarkt toe te staan. Omdat de raad dit enkel had geregeld in een bouwregel en had verzuimd dit tevens neer te leggen in een gebruiksregel, oordeelde de Afdeling dat het vaststellingsbesluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) was genomen.
De rechtbank begrijpt de verwijzing van verweerder naar deze uitspraak aldus dat verweerder, a-contrario redenerend, stelt dat, omdat de raad de maximaal-8-regel in een bouwregel heeft neergelegd en niet (tevens) expliciet in een gebruiksregel heeft opgenomen, de raad er bewust voor heeft gekozen om meerdere (dus meer dan acht) grote winkels binnen de bestemming “Centrum-1” toe te staan.
De rechtbank onderschrijft deze a-contrario redenering niet. Deze redenering houdt immers in dat onbeperkt grote panden binnen de bestemming “Centrum-1” kunnen worden opgericht, zolang er telkenmale maar sprake is van een verplaatsing van een (achtste) grote winkel. De telkenmale vrijkomende grote panden kunnen vervolgens wederom in gebruik worden genomen als grote winkel en tegen dit gebruik kan niet worden opgetreden. Het enkel opnemen van de maximaal-8-regel in een bouwregel, zonder dat dit is geborgd in een gebruiksregel, kan naar het oordeel van de rechtbank geen bewuste keuze van de raad zijn geweest. De rechtbank vermag niet in te zien wat het oogmerk daarvoor van de raad dan zou zijn geweest. Gelet daarop merkt de rechtbank dit aan als een omissie.
15.4.
De rechtbank zal daarom zelf bepalen hoe de maximaal-8-regel redelijkerwijs moet worden uitgelegd en vervolgens het bouwplan conform deze uitleg toetsen.
15.4.1.
De rechtbank overweegt dat deze regel - gelet op het feit dat het een bouwregel is - redelijkerwijs niet anders kan worden uitgelegd dan dat hiermee het bouwen van maximaal acht grote panden ten behoeve van detailhandel binnen de bestemming “Centrum-1” mogelijk wordt gemaakt. De overige detailhandel binnen deze bestemming dient kleinschalig te zijn en wordt daarom beperkt in de maximaal toegestane verkoopvloer-oppervlakte (hierna: vvo).
15.4.2.
In deze zaak waren ten tijde van de besluitvorming ten minste acht grote panden ten behoeve van detailhandel binnen de bestemming “Centrum-1” gebouwd en werden acht van deze panden daadwerkelijk voor de detailhandel gebruikt. De vergunde nieuwbouw van Aldi betreft daarom (ten minste) het negende grote pand ten behoeve van detailhandel. Dat Aldi gaat verhuizen van het pand op perceel 31 naar de nieuwbouw (waardoor het pand op perceel 31 leegt komt te staan) maakt dit niet anders. Het pand op perceel 31 is immers, ook na de verhuizing van de Aldi, nog altijd een groot pand ten behoeve van detailhandel. Bonum kan dit pand na het vertrek van Aldi opnieuw verhuren aan een exploitant voor gebruik als detailhandel en tegen dit gebruik kan niet handhavend worden opgetreden op grond van artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels. Dit is door verweerder en Aldi ook erkend.
Omdat er ten tijde van de besluitvorming reeds acht grote panden ten behoeve van detailhandel binnen de bestemming “Centrum-1” waren, kan geen beroep worden gedaan op de uitzondering op de hoofdregel, neergelegd in artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels dat de vvo ten behoeve van de detailhandelsvestiging maximaal 400 m² mag bedragen. Nu de vvo in het bouwplan groter is dan 400 m², is het bouwplan in strijd met deze planregel.
15.5.
Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
16. De rechtbank heeft ter zitting aan partijen de mogelijke vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels voorgehouden en heeft partijen gevraagd hierop te reageren.
16.1.
Verweerder heeft aangegeven dat, als de rechtbank het bestreden besluit op deze grond vernietigt, hij voor deze strijdigheid alsnog een kruimelafwijking (als bedoeld in artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Bor) zal verlenen. Dit betekent dat ‘per kerende post’ aan de rechtbank een identiek besluit zal worden voorgelegd, met als enige verschil dat hierin expliciet zal worden opgenomen dat de reeds verleende kruimelafwijking tevens ziet op het afwijken van artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels. Het vergunde bouwplan, de ruimtelijke onderbouwing en de belangenafweging zal verweerder onverkort handhaven, omdat hierin reeds rekening is gehouden met een negende grote winkel. Verder heeft verweerder verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing, neergelegd in het ontwerpbestemmingsplan dat binnenkort ter inzage wordt gelegd. Om een onnodige herhaling van (identieke) zetten te voorkomen, heeft verweerder de rechtbank verzocht het bestreden besluit te vernietigen en de rechtsgevolgen in stand te laten.
16.2.
Aldi heeft zich aangesloten bij het standpunt van verweerder. Zij heeft hierbij aangegeven dat in de ruimtelijke onderbouwing is uitgegaan van het gegeven dat Bonum, na het vertrek van de Aldi-supermarkt, zijn pand weer kan laten gebruiken als grote winkel. De aanwezigheid van negen grote winkels binnen de bestemming “Centrum-1” is dan ook planologisch reeds beoordeeld en akkoord bevonden.
16.3.
Bonum heeft ter zitting aangegeven dat niet wordt voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, zodat het verlenen van een kruimelafwijking niet aan de orde is.
17. Gelet op de wens tot finale geschilbeslechting, zoals neergelegd in artikel 8:41a van de Awb, zal de rechtbank onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank acht hierbij van belang dat niet is gebleken dat bij Bonum onduidelijkheid bestaat over de aard en omvang van het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
De rechtbank zal in deze uitspraak ex nunc beoordelen of de strijdigheden met het bestemmingsplan (waaronder de strijd met het bestemmingsplan vanwege het niet voldoen aan de maximaal-8-regel) kunnen worden opgeheven door middel van het verlenen van een kruimelafwijkingsvergunning. Bij deze ex nunc beoordeling gaat de rechtbank uit van het feit dat de toepasselijke wetgeving en het toepasselijke beleid niet zijn gewijzigd. Wat betreft de ruimtelijke onderbouwing zal de rechtbank toetsen aan de ruimtelijke onderbouwing, behorend bij het bestreden besluit. Het ontwerpbestemmingsplan waarnaar verweerder heeft verwezen zal de rechtbank niet bij deze beoordeling betrekken, nu er enkel sprake is van een voornemen om dit ontwerp in procedure te brengen.
De strijd vanwege het niet voldoen aan de maximaal-8-regel wordt besproken bij de (kruimel)categorie als bedoeld in artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Bor.
Categorie als bedoeld in artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Bor?
18. De kruimelafwijking als bedoeld in artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Bor, is door verweerder gebruikt om de navolgende strijdigheden met het bestemmingsplan weg te nemen:
- het buiten het bouwvlak oprichten van een deel van de bebouwing (circa 860 m²) op gronden met de bestemming “Centrum-2” (strijd met artikel 6.2, onder a, onder 1, van de planregels);
- het bouwen van een winkel met een grotere bruto-oppervlakte dan 400 m² op gronden met de bestemming “Centrum-2” (strijd met artikel 6.1 van de planregels);
- het bouwen van een winkel met een grotere verkoopvloeroppervlakte dan 400 m² op gronden met de bestemming “Centrum-1” (strijd met artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels).
19. Bonum stelt dat het bouwplan, bestaande uit de nieuwbouw van een supermarkt, niet kan worden geschaard onder de categorie als bedoeld in artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Bor.
In dat kader heeft Bonum, samengevat weergegeven, aangevoerd dat niet duidelijk is wat nu precies het hoofdgebouw is, te weten de bebouwing op perceel 856 of de bebouwing op perceel 2341. Ook wordt niet voldaan aan het vereiste dat de bebouwing noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende bestemming, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en beleidsnota’s. Er is dus geen hoofdgebouw aan te wijzen, zodat er ook geen sprake kan zijn van een bijbehorend bouwwerk. Immers, zonder hoofdgebouw geen bijbehorend bouwwerk. Verder is de bebouwing verspreid over twee percelen, met verschillende kadastrale nummers en verschillende eigenaren. Een eventueel bijbehorend bouwwerk kan daarom niet op hetzelfde perceel worden opgericht, aldus Bonum.
20. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
20.1.
Onder ‘bijbehorend bouwwerk’ wordt verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak (artikel 1, onder 1, van bijlage II van het Bor).
Onder ‘hoofdgebouw’ wordt verstaan: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is (artikel 1, onder 1, van bijlage II van het Bor).
20.2.
Uit de definitie van de term ‘hoofdgebouw’ volgt dat van belang is of een gebouw noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van het perceel. De percelen 856 en 2341 zijn beide, onder meer, bestemd voor detailhandel. Het bouwen van de beoogde supermarkt is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk voor de verwezenlijking van deze bestemming. Dat het bouwplan op onderdelen afwijkt van de bouwregels en, volgens Bonum, in strijd is met gemeentelijk beleid, doet hier niet aan af.
20.3.
Uit de definitie van de term ‘bijbehorend bouwwerk’ volgt dat hieronder tevens een uitbreiding van een hoofdgebouw wordt verstaan. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat niet is vereist dat een bijbehorend bouwwerk (in de zin van een uitbreiding van het hoofdgebouw) functioneel of bouwkundig moet zijn te onderscheiden van het hoofdgebouw. Ook is niet de beperking opgenomen dat de uitbreiding betrekking moet hebben op een reeds bestaand gebouw. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3069.
In deze zaak moet het bouwplan worden aangemerkt als een uitbreiding van een nog niet bestaand hoofdgebouw. Daartoe overweegt de rechtbank dat het bouwplan bestaat uit het oprichten van een bouwwerk dat bouwkundig één geheel betreft. Anders dan Bonum veronderstelt, hoeft daarom niet te worden aangegeven welk deel van het bouwplan het hoofdgebouw en welk deel van het bouwplan het bijbehorend bouwwerk is.
20.4.
Verder volgt uit de definitie van de term ‘bijbehorend bouwwerk’ dat, indien sprake is van een uitbreiding van een hoofdgebouw, de eis - dat het bijbehorende bouwwerk op hetzelfde perceel moet worden gebouwd als het hoofdgebouw - niet geldt. Dit is ook bevestigd in de jurisprudentie. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2821, r.o. 4.1.
De door Bonum opgeworpen stelling dat wordt gebouwd op twee verschillende percelen behoeft daarom geen bespreking.
20.5.
Gelet op vorenstaande kan het bouwen van de supermarkt worden geschaard onder de categorie als bedoeld in artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Bor. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Verweerder heeft zich daarom terecht bevoegd geacht om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
21. Of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid, wordt verderop in deze uitspraak (onder het kopje ‘Het gebruikmaken van de afwijkingsbevoegdheden’) besproken.
Categorie als bedoeld in artikel 4, onder 8, van bijlage II van het Bor?
22. De kruimelafwijking als bedoeld in artikel 4, onder 8, van bijlage II van het Bor, is door verweerder gebruikt om de navolgende strijd met het bestemmingsplan weg te nemen:
- het aanleggen van een deel (ongeveer de helft) van een parkeerterrein (bestaande uit 65 parkeerplaatsen) op gronden met de bestemming “Centrum-2”, buiten de functieaanduiding ‘parkeerterrein’ (strijd met artikel 6.1, onder h, van de planregels).
23. Ter zitting heeft Aldi aangevoerd dat het aanleggen van een deel van het parkeerterrein buiten de functieaanduiding ‘parkeerterrein’ niet in strijd is met het bestemmingsplan, zodat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om van het bestemmingsplan af te wijken door middel van het verlenen van een kruimelafwijking. Ter onderbouwing heeft Aldi aangevoerd dat de functieaanduiding ‘parkeerterrein’ enkel betekent dat hier geen gebouwen mogen worden opgericht. Deze functieaanduiding betekent evenwel niet dat enkel op deze plek, en dus niet binnen een bouwvlak, parkeerplaatsen mogen worden gerealiseerd, aldus Aldi.
24. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
24.1.
Artikel 6.1 van de planregels bepaalt dat de voor ‘Centrum-2’ aangewezen gronden bestemd zijn voor: (h). ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’, een parkeerterrein.
Artikel 5.1 van de planregels bepaalt dat de voor 'Centrum-1’ aangewezen gronden bestemd zijn voor: (e). verkeer en verblijf in de vorm van ontsluitings- en parkeervoorzieningen.
24.2.
Een vergelijking van de planregels bij de bestemmingen “Centrum-2” en “Centrum-1” wijst het navolgende uit. Op gronden met de bestemming “Centrum-1” mogen volgens de planregels binnen het gehele bestemmingsvlak parkeerplaatsen worden aangelegd. Dit betekent dat ook binnen een op een perceel geprojecteerd bouwvlak parkeerplaatsen mogen worden aangelegd. Bij de bestemming “Centrum-2” is echter expliciet bepaald dat parkeerplaatsen mogen worden opgericht binnen de functieaanduiding ‘parkeerterrein’.
Dit verschil in de planregels is ook terug te zien op de plankaart. Op gronden met de bestemming “Centrum-1” zijn (veelal) grote bouwvlakken geprojecteerd die nagenoeg het gehele bestemmingsvlak beslaan. Op gronden met de bestemming “Centrum-2” zijn (veelal) meerdere kleinere bouwvlakken geprojecteerd, die slechts een gering deel van het bestemmingsvlak beslaan.
Gelet op deze verschillen bij de bestemmingen “Centrum-1” en “Centrum-2” is de rechtbank van oordeel dat het een bewuste keuze van de raad is geweest om op gronden met de bestemming “Centrum-2” enkel parkeerplaatsen toe te staan binnen de functieaanduiding ‘parkeerterrein’.
24.3.
In deze zaak is ongeveer de helft van het vergunde parkeerterrein gesitueerd buiten deze functieaanduiding. Dit deel van het parkeerterrein is daarom in strijd met artikel 6.1, onder h, van de planregels. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij pas medewerking aan het project kan verlenen nadat deze strijd met het bestemmingsplan is weggenomen.
25. Bonum stelt dat het parkeerterrein niet kan worden geschaard onder de categorie als bedoeld in artikel 4, onder 8, van bijlage II van het Bor.
25.1.
Ter onderbouwing hiervan heeft Bonum ten eerste aangevoerd dat geen sprake is van openbaar gebied. De reden hiervoor is dat de eigenaar van perceel 2341 geen parkeerders tot dit perceel toelaat en dit terrein niet toegankelijk is voor willekeurige burgers door de plaatsing van een hekwerk.
25.2.
Ten tweede heeft Bonum ter onderbouwing aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de eis dat sprake moet zijn van een niet-ingrijpende herinrichting. Uit de toelichting bij het Bor blijkt dat bij beantwoording van de vraag of sprake is van een ingrijpende herinrichting, onder meer de te verwachten gevolgen voor omwonenden en gebruikers van het gebied moeten worden betrokken. Volgens Bonum zijn deze gevolgen ingrijpend, omdat het beeld van het gebied wezenlijk verandert. In plaats van kleine winkels komt er een grote doos met één winkel, met een grote ruimtelijke uitstraling. Ook het parkeerterrein wordt groter en komt op een andere plek te liggen. Verder ondervindt hij, als ‘buurtgenoot’, grote gevolgen van de herinrichting, aldus Bonum.
26. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
26.1.
De term ‘openbaar gebied’ in artikel 4, onder 8, van bijlage II van het Bor is niet gedefinieerd in het Bor. Ook de wetsgeschiedenis laat zich hierover niet uit. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de betekenis die de term in het gangbaar spraakgebruik heeft. De rechtbank zoekt verder aansluiting bij de invulling van deze term door de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 6 oktober 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:7550. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een gebied openbaar is in de zin van artikel 4, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Bor, indien het voor een ieder toegankelijk is.
In deze zaak heeft verweerder bestreden dat perceel 2341 is afgesloten door middel van een hekwerk en heeft hij hierbij verwezen naar foto’s die zich in het dossier bevinden. Deze foto’s bevestigen dat het terrein voor een ieder toegankelijk is. Het betoog van Bonum dat de beoogde locatie (perceel 2341) geen openbaar gebied is, slaagt daarom niet.
26.2.
Volgens de toelichting bij artikel 4, onder 8, van bijlage II van het Bor zullen bij beantwoording van de vraag of sprake is van een ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied, de te verwachten gevolgen van de herinrichting voor omwonenden en gebruikers van het desbetreffende gebied moeten worden betrokken.
De rechtbank overweegt allereerst dat deze kruimelafwijking ziet op de aanleg van 30-35 parkeerplaatsen buiten de functieaanduiding ‘parkeerterrein’ en dus niet op het bouwen van de supermarkt. Dat de bouw van een grote supermarkt volgens Bonum ingrijpend is, behoeft in dit kader geen bespreking.
In deze zaak gaat het om het aanleggen van parkeerplaatsen op (een deel van) een terrein dat momenteel braak ligt, terwijl er op grond van het bestemmingsplan gebouwen mogen worden opgericht. Bovendien mogen op een ander deel van het terrein (gronden met de bestemming “Centrum-1”) bij recht parkeerplaatsen worden aangelegd. De parkeerplaatsen waarop deze kruimelafwijking ziet, sluiten aan bij die (bij recht toegestane) parkeerplaatsen en deze parkeerplaatsen tezamen vormen één parkeerterrein. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet worden geduid als een ingrijpende herinrichting. Dat het realiseren van het parkeerterrein (waarbij de helft bij recht is toegestaan) volgens Bonum voor hem, als eigenaar van een nabij gelegen (winkel)pand, ingrijpend is, betekent niet dat deze herinrichting van het openbaar gebied objectief gezien ingrijpend is.
Het betoog van Bonum dat sprake is van een ingrijpende herinrichting slaagt niet.
26.3.
De rechtbank oordeelt dat het realiseren van parkeerplaatsen buiten de functieaanduiding ‘parkeerterrein’ past binnen de reikwijdte van artikel 4, onder 8, van bijlage II van het Bor.
Verweerder heeft zich daarom terecht bevoegd geacht om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 8, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
27. Of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid, wordt verderop in deze uitspraak (onder het kopje ‘Het gebruikmaken van de afwijkingsbevoegdheden’) besproken.
Afwijken van het facetbestemmingsplan ten behoeve van parkeren
28. De binnenplanse afwijking als bedoeld in artikel 4.6 van het facetbestemmingsplan is door verweerder gebruikt om de navolgende strijd met het bestemmingsplan weg te nemen:
- Door de situering van de beoogde supermarkt vervalt een bestaand parkeerterrein met 41 parkeerplaatsen. Deze 41 parkeerplaatsen worden niet op eigen terrein aangelegd, maar er wordt gebruik gemaakt van bestaande parkeerplaatsen in de omgeving (strijd met artikel 4.2 van het facetbestemmingsplan).
29. Bonum stelt dat verweerder bij het verlenen van deze binnenplanse afwijking is uitgegaan van een onjuiste parkeerbehoefte van de supermarkt. Deze parkeerbehoefte is volgens Bonum (veel) groter dan de 65 parkeerplaatsen waar verweerder van is uitgegaan. Hierdoor worden niet alleen de 41 vervallen parkeerplaatsen op de omgeving afgewenteld, maar geldt dit tevens voor de hogere parkeerbehoefte bij de supermarkt.
29.1.
Ter onderbouwing hiervan heeft Bonum ten eerste aangevoerd dat Goudappel Coffeng (hierna: Goudappel) bij de berekening van de parkeerbehoefte volgens de Nota parkeernormen gemeente Twenterand 2018 (hierna: Nota parkeernormen) is uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat de Aldi-supermarkt in het gebied “centrum” is gelegen. Volgens Bonum is de Aldi afzijdig van het centrum gesitueerd, gelet op de ontsluiting via de Koningsweg en de situering van het parkeerterrein buiten het centrumgebied. Hierdoor moet worden uitgegaan van het gebied “schil-overloopgebied” of het gebied “rest bebouwde kom”. Bonum heeft hierbij verwezen naar een rapportage van Seinpost, gedateerd mei 2021, die hij in het geding heeft gebracht. Voor deze gebieden gelden hogere parkeernormen dan voor het gebied “centrum”. Ook heeft Goudappel ten onrechte de Aldi-supermarkt aangemerkt als een discountsupermarkt. Volgens Bonum is Aldi een fullservice supermarkt in de zin van de Crow-normen 318. Door deze twee onjuiste veronderstellingen is de parkeerbehoefte van de Aldi-supermarkt (veel) hoger dan de door Goudappel berekende 65 parkeerplaatsen.
29.2.
Ten tweede heeft Bonum ter onderbouwing aangevoerd dat de Nota parkeernormen beleid betreft waarvan op grond van artikel 4:84 van de Awb kan worden afgeweken. Daarvoor bestaat in dit geval aanleiding omdat in de Nota parkeernormen is uitgegaan van de Crow-normen 317, terwijl ondertussen nieuwe normen (Crow-normen 318) zijn gepubliceerd. Verweerder had de nieuwe Crow-normen moeten hanteren en zou daarmee op een andere parkeerbehoefte zijn uitgekomen.
30. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
30.1.
In artikel 4.5 van het facetbestemmingsplan is dwingend voorgeschreven dat de parkeerbehoefte moet worden berekend aan de hand van de Nota parkeernormen, zoals deze is vastgesteld en gelding heeft. In de Nota parkeernormen is in paragraaf 3.2 opgenomen dat de gebiedsindeling is vertaald in tekeningen, opgenomen in bijlage 2. In het dossier is een kopie van bijlage 2 opgenomen. Vanwege de schaal van dit stuk heeft de rechtbank bijlage 2 van internet gehaald en deze bijlage vervolgens vergroot. Deze bijlage is ter zitting aan partijen getoond en partijen hebben bevestigd dat deze kaart bijlage 2 betreft. De rechtbank heeft deze bijlage aan het proces-verbaal gehecht.
Bestudering van bijlage 2 wijst uit dat percelen 856 en 2341, de ontsluiting van deze percelen op de Koningsweg, het deel van de Koningsweg waar de beoogde supermarkt is gelegen, alsmede panden tegenover deze ontsluiting (aan de overzijde van de Koningsweg) zijn gelegen binnen het gebied “centrum”.
Goudappel is in zijn berekening van de parkeerbehoefte dan ook terecht uitgegaan van het gebied “centrum”. De in dit kader aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
Verder stelt de rechtbank vast dat Goudappel in zijn rapportage van 17 september 2020, getiteld ‘Reactie beroepschrift Aldi Vriezenveen’ is ingegaan op de stelling van Bonum dat de Aldi-supermarkt geen discountsupermarkt maar een fullservice supermarkt is. Uit deze reactie volgt dat in de Nota parkeernormen een fullservice supermarkt niet wordt genoemd. De wel genoemde ‘grote supermarkt’ betreft een supermarkt met een zeer uitgebreid assortiment en een wvo tussen de 2.500 en 4.000 m². Een discountsupermarkt kenmerkt zich door een relatief laag prijsniveau, een laag service niveau en een beperkt assortiment, waarbij de Aldi en de Lidl als voorbeelden worden genoemd. Goudappel heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op deze toelichting, de functie discountsupermarkt het beste bij de geplande Aldi-supermarkt past.
De rechtbank acht dit door Goudappel ingenomen standpunt juist.
30.2.
Zoals hiervoor al is overwogen, schrijft artikel 4.5 van het facetbestemmingsplan dwingend voor dat de parkeerbehoefte moet worden bepaald aan de hand van de Nota parkeernormen, zoals deze gelding heeft. De Nota parkeernormen is gebaseerd op Crow-normen 317, zodat hieraan moet worden getoetst. Het toetsen aan andere normen is dan ook niet toegestaan. Dat verweerder kan afwijken van beleid is niet relevant, gelet op het dwingende karakter van artikel 4.5 van het facetbestemmingsplan.
30.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zijn standpunt over de parkeerbehoefte heeft mogen baseren op de door Goudappel uitgevoerde berekening. De parkeerbehoefte vanwege het bouwen van de Aldi-supermarkt bedraagt daarom 65 parkeerplaatsen. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
31. Bonum stelt dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om, onder verwijzing naar afwijkoptie C, binnenplans af te wijken van de eis dat alle parkeerplaatsen (dus ook de vervallen 41 parkeerplaatsen) op eigen terrein moeten worden gerealiseerd.
Ter onderbouwing hiervan heeft Bonum ten eerste aangevoerd dat afwijkoptie C enkel van toepassing is als de vereiste parkeerplaatsen niet op eigen terrein kunnen worden aangelegd. Volgens Bonum kunnen de vereiste 41 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd als er een kleinere supermarkt (dan de aangevraagde en vergunde oppervlakte van 1.765 m²) wordt gebouwd.
Ten tweede heeft Bonum ter onderbouwing aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de 41 parkeerplaatsen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte, binnen een straal van 200 meter om de supermarkt.
32. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
32.1.
In de Nota parkeernormen is in paragraaf 5.1 opgenomen dat de mogelijkheid bestaat om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik (de zogenaamde binnenplanse afwijkingsvergunning) van het uitgangspunt (inhoudende dat parkeerplaatsen in voldoende mate op eigen terrein moeten worden gerealiseerd) kan worden afgeweken. Er worden vier afwijkopties genoemd, afwijkopties A, B, C en D.
Afwijkoptie C is getiteld ‘Voldoende parkeergelegenheid aanwezig in de omgeving’. Deze afwijkoptie kan worden toegepast als er, zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte direct rond een ruimtelijke ontwikkeling, geen extra parkeerplaatsen aangelegd kunnen worden, maar er binnen een redelijke loopafstand (zie paragraaf 5.2) van de ruimtelijke ontwikkeling wel aantoonbaar voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
In paragraaf 5.1 is verder bepaald dat het noodzakelijk kan zijn om de afwijkopties te onderbouwen met een actueel parkeeronderzoek, eventueel inclusief parkeerbalans.
Volgens paragraaf 5.2 is de acceptabele loopafstand tussen de hoofdingang van een winkelfunctie en een parkeerplaats 200 meter.
32.2.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat niet is voldaan aan de in afwijkoptie C opgenomen eis dat de vereiste (41) parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden aangelegd overweegt de rechtbank dat uitgegaan moet worden van het bouwplan zoals dat is aangevraagd. Dat er minder parkeerplaatsen vervallen (en dus ook minder parkeerplaatsen ter compensatie hiervan moeten worden aangelegd) als de supermarkt een kleinere oppervlakte heeft, zoals Bonum stelt, is in dit kader dan ook niet relevant. Een dergelijke kleinere supermarkt is immers niet aangevraagd.
De rechtbank stelt vast dat het project voorziet in de aanleg van een parkeerterrein met 65 parkeerplaatsen en dat het, vanwege de situering van de supermarkt, niet mogelijk is om de vervallen 41 parkeerplaatsen ook op eigen terrein aan te leggen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
32.3.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat onvoldoende is gemotiveerd dat de 41 parkeerplaatsen op openbaar gebied en binnen een straal van 200 meter kunnen worden afgewenteld, overweegt de rechtbank het volgende.
32.3.1.
Goudappel heeft in zijn parkeerbalans afwijkoptie C nader uitgewerkt en geconcludeerd dat de bewuste 41 parkeerplaatsen kunnen worden onttrokken aan het openbare parkeeraanbod zonder dat dit een negatief gevolg heeft op de parkeersituatie in het centrum van Vriezenveen. Hierbij is gebruik gemaakt van de bevindingen van een in februari 2020 eveneens door Goudappel uitgevoerd parkeeronderzoek.
32.3.2.
Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1423) mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat die partij over het advies heeft aangevoerd.
32.3.3.
In deze zaak heeft Bonum een rapportage van Seinpost, gedateerd mei 2021, in het geding gebracht. In deze rapportage is ingegaan op de berekening van de parkeerbehoefte. In deze rapportage is niet ingegaan op de vraag of het onttrekken van 41 parkeerplaatsen aan het openbare parkeeraanbod negatieve gevolgen heeft op de parkeersituatie in het centrum van Vriezenveen. Ook heeft Bonum een rapportage van Pact Retail, gedateerd 28 juni 2020, in het geding gebracht. In deze rapportage wordt in paragraaf 6, zonder enige onderbouwing en zonder dat hiernaar ter plaatse onderzoek is uitgevoerd, gesteld dat het ‘toe-eigenen’ van circa 40 parkeerplaatsen resulteert in een ontwrichting van de parkeersituatie ter plaatse.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Bonum in dit kader dan ook niet een toereikende andersluidende rapportage over parkeren van een ter zake deskundige ingebracht. Bonum heeft daarentegen volstaan met het geven van zijn eigen mening over het onttrekken van 41 parkeerplaatsen aan het openbare parkeeraanbod.
Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder Goudappel heeft verzocht om te reageren op hetgeen Bonum in zijn beroepschrift over het aspect parkeren heeft aangevoerd. Deze reactie is neergelegd in een rapportage gedateerd 17 september 2020. Goudappel heeft hierin zijn eerdere conclusies gehandhaafd.
32.3.4.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zijn standpunt over parkeren heeft mogen baseren op de parkeerbalans, het parkeeronderzoek en de nadere reactie, alle opgesteld door Goudappel.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
32.4.
Vorenstaande betekent dat wordt voldaan aan de in artikel 4.6 van het facetbestemmingsplan opgenomen voorwaarde om af te wijken van de parkeerplaatsen-eis zoals neergelegd in artikel 4.2 van het facetbestemmingsplan. Verweerder heeft zich dan ook terecht bevoegd geacht om op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo in samenhang met artikel 4.6 van het facetbestemmingsplan af te wijken.
33. Of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid, wordt hierna (onder het kopje ‘Het gebruikmaken van de afwijkingsbevoegdheden’) besproken.
Het gebruikmaken van de afwijkingsbevoegdheden
34. Van de hiervoor vermelde afwijkingsbevoegdheden kan op grond van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1 en 2, van de Wabo slechts gebruik worden gemaakt indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent in dit geval dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Uit de jurisprudentie volgt dat bij het verlenen van een afwijkingsvergunning rekening mag worden gehouden met de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan, waarvan wordt afgeweken, reeds voorziet. Als sprake is van een geringe inbreuk op het bestemmingsplan, moet het bestuursorgaan bij de verlening van de omgevingsvergunning kijken naar het gehele project. Bij de afweging van de betrokken belangen mag het bestuursorgaan echter wel betrekken dat het project deels dan wel grotendeels in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat het bestuursorgaan bij het verlenen van de omgevingsvergunning dient te onderzoeken wat de gevolgen zijn van het project voor de omgeving, maar bij de afweging van belangen van gewicht mag achten dat het project grotendeels in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:464, r.o. 4.2.
35. Bonum heeft aangevoerd dat de vergunde activiteit niet voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
Ter onderbouwing heeft Bonum ten eerste aangevoerd dat de activiteit in strijd is met het gemeentelijke beleid.
Ten tweede heeft Bonum verwezen naar zowel de (rijks)ladder voor duurzame verstedelijking, zoals neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) als naar de (provinciale) ladder voor duurzame verstedelijking, neergelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 (hierna: Omgevingsverordening).
Ten derde heeft Bonum aangevoerd dat de vergunde activiteit resulteert in een toename van de parkeerdruk in de omgeving van de nieuwbouw, waardoor de bij zijn pand gelegen parkeerplaatsen niet meer goed kunnen worden gebruikt door bezoekers van zijn pand op perceel 31. Het pand is daarom minder goed verhuurbaar.
36. De rechtbank zal deze aspecten hierna afzonderlijk bespreken.
Strijd met gemeentelijk beleid?
37. Bonum stelt, samengevat weergegeven, dat de beoogde Aldi-supermarkt in strijd is met de toelichting op het bestemmingsplan “Vriezenveen Mon Repos”, de in 2010 door BRO opgestelde detailhandelsvisie en de Detailhandelsstructuurvisie Twenterand 2017-2022 (hierna: de detailhandelsstructuurvisie). Wat betreft de detailhandelsstructuurvisie heeft Bonum, samengevat weergegeven, aangevoerd dat deze structuurvisie voorziet in het versterken van het centrum van Vriezenveen. Locatie Oordt (percelen 856 en 2341) is evenwel niet gesitueerd in het centrum. De bouw van de Aldi-supermarkt kan reeds hierom niet leiden tot een versterking van het centrum. Verder staat in deze structuurvisie vermeld dat de Stichting Winkelverbeterslag werkt aan de versterking van de detailhandel, onder meer door het uitwerken van plannen voor versterking van Aldi op de huidige locatie. De verplaatsing van Aldi naar een andere locatie is hiermee in strijd, aldus Bonum.
38. Verweerder heeft gereageerd op deze beroepsgronden. Samengevat weergegeven stelt verweerder zich op het standpunt dat het bouwplan in overeenstemming is met het vigerende gemeentelijke beleid dat is neergelegd in de detailhandelsstructuurvisie. Volgens verweerder verwijst Bonum naar oudere versies. De locatie van het bouwplan (locatie Oordt) ligt nagenoeg in het midden van het concentratiegebied detailhandel. De verplaatsing van de Aldi-supermarkt versterkt het centrum, omdat hiermee een braakliggend terrein in het centrum wordt ingevuld en omdat Aldi een “winkeltrekker” is. Tevens kan de plek die Aldi achterlaat worden opgevuld door andere “winkelverplaatsers” binnen het centrum. Het plan voor versterking van de Aldi-supermarkt op de huidige locatie betreft een voorstel van de Stichting Winkelverbeterslag, wat in deel B van de detailhandelsstructuurvisie is opgenomen. Deel B bevat achterliggende analyses. Het aangehaalde voorstel is ‘enkel’ een voorstel en geen beleidsuitgangspunt van verweerder. De beleidsuitgangspunten zijn neergelegd in deel A van de detailhandelsstructuurvisie. In deze beleidsuitgangspunten is niet vastgelegd dat op de locatie Oordt geen supermarkt mag worden gerealiseerd. Volgens verweerder wordt voldaan aan de beleidsuitgangspunten.
39. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt vast dat locatie Oordt is gelegen in het concentratiegebied detailhandel, zoals aangegeven op de kaart op pagina 18 van de detailhandelsstructuurvisie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat het niet meewerken aan een verplaatsing van de Aldi-supermarkt geen beleidsuitgangspunt is. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat het bouwplan past binnen de in deel A van de detailhandelsstructuurvisie opgenomen beleidsuitgangspunten. Of het project al dan niet in overeenstemming is met een eerdere, thans niet meer geldende, detailhandelsvisie, is niet relevant. Ditzelfde geldt voor de door Bonum aangehaalde toelichting bij een bestemmingsplan.
Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het project in overeenstemming is met het gemeentelijke detailhandelsbeleid. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Strijd met ladders voor duurzame verstedelijking?
40. Ter zitting heeft Bonum desgevraagd meegedeeld dat, anders dan hij aanvankelijk heeft betoogd, de (rijks)ladder voor duurzame verstedelijking, zoals neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, (ook) naar zijn mening in deze zaak niet van toepassing is.
De rechtbank deelt dit standpunt. De beroepsgrond dat de vergunde activiteit in strijd is met de (rijks)ladder behoeft daarom geen bespreking.
41. Bonum stelt dat de vergunde activiteit in strijd is met de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking. Desgevraagd heeft Bonum ter zitting verduidelijkt dat hij met deze beroepsgrond betoogt dat niet wordt voldaan aan artikel 2.4.4, eerste en tweede lid, van de Omgevingsverordening. In dit kader heeft Bonum, samengevat weergegeven, aangevoerd dat er geen behoefte is aan de vergunde nieuwbouw en dat deze nieuwbouw resulteert in leegstand.
42. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
42.1.
Artikel 2.4.4, eerste lid, van de Omgevingsverordening bepaalt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in nieuwe grootschalige detailhandelsvestigingen op locaties in of aansluitend op bestaande kernwinkelgebieden.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat grootschalige detailhandelsvestigingen met een regionale uitstraling uitsluitend mogen worden toegelaten in de bestaande kernwinkelgebieden van de stedelijke centra, nadat met een ruimtelijke onderbouwing:
a. de behoefte aannemelijk is gemaakt;
b. aangetoond is dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de betreffende regio en het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kernen;
c. aangetoond is dat er een regionale afstemming heeft plaatsgevonden over de voorgenomen vestiging met de buurgemeenten en gedeputeerde staten.
Onder ‘grootschalige detailhandel’ wordt verstaan: winkelformules met een zeer groot winkeloppervlak dat (hoog)-frequent wordt bezocht en waarin een aanbod plaatsvindt van niet-volumineuze goederen (artikel 2.4.1, onder e, van de Omgevingsverordening).
Deze artikelen zijn van toepassing op omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken. Dit volgt uit artikel 1.2.1, eerste lid, onder e, en tweede lid, van de Omgevingsverordening.
42.2.
In deze zaak is sprake van de nieuwbouw van een supermarkt met een bruto-oppervlakte van 1.756 m². De rechtbank overweegt dat, voor zover al sprake is van een nieuwe grootschalige detailhandelsvestiging, het bouwplan is gesitueerd op een locatie in een bestaand kernwinkelgebied. Aan het eerste lid van artikel 2.4.4 van de Omgevingsverordening wordt derhalve voldaan.
Met betrekking tot het tweede lid overweegt de rechtbank dat het de rechtbank niet is gebleken dat sprake is van een grootschalige detailhandelsvestiging met een regionale uitstraling. Dit betekent dat het tweede lid van artikel 2.4.4 van de Omgevingsverordening niet van toepassing is.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
43. Het niet van toepassing zijn van beide ladders voor duurzame verstedelijking laat onverlet dat het project niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Ter beoordeling ligt voor of verlening van de omgevingsvergunning een onaanvaardbare structurele leegstand tot gevolg heeft.
43.1.
Bonum stelt in dit kader dat hij met harde gegevens heeft aangetoond dat er al een grote leegstand is in het centrum en in het bijzonder rond zijn eigen pand, en dat die leegstand nog groter wordt door de vergunde nieuwbouw van een Aldi-supermarkt.
43.2.
Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing, opgesteld door Rho-adviseurs (hierna: Rho) onderbouwd dat van onaanvaardbare leegstand geen sprake zal zijn. Deze conclusie is gebaseerd op gegevens van Locatus, 2020. Hangende beroep is een nadere rapportage van Rho, gedateerd 6 mei 2021, in het geding gebracht. In deze rapportage is, onder meer, ingegaan op de meest recente leegstandscijfers van Locatus (mei 2021). Rho concludeert dat de leegstand op basis van deze gegevens enigszins hoog is te noemen en dat de leegstand toeneemt door de verhuizing van de Aldi (het pand op perceel 31 komt leeg te staan). Deze leegstand is volgens Rho niet onaanvaardbaar. De leegstand is daarvoor onvoldoende groot en de verhuizing van de Aldi zorgt voor een versterking van het centrum. Er wordt een betere supermarktvestiging gerealiseerd, terwijl een verouderde supermarktvestiging verdwijnt. Het leeg komen te staan van het pand op perceel 31 betekent niet dat er leegstand zal ontstaan bij andere winkels in de omgeving.
43.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder genoegzaam heeft onderbouwd dat het vergunde project niet resulteert in onaanvaardbare structurele leegstand. Het door Bonum aangevoerde biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het tegendeel.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Aantasting ondernemersklimaat vanwege parkeren?
44. De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat verweerder zijn besluitvorming over parkeren heeft mogen baseren op de rapportages van Goudappel. Hieruit volgt dat de 41 parkeerplaatsen die vervallen vanwege de nieuwbouw kunnen worden onttrokken aan het openbare parkeeraanbod zonder dat dit een negatief gevolg heeft voor de parkeersituatie in Vriezenveen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Samenvattend
45. Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aangevraagde project planologisch inpasbaar is op percelen 856 en 2341. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Belangenafweging
46. Bonum stelt dat de belangenafweging ondeugdelijk is. Door mee te werken aan de nieuwbouw van de Aldi-supermarkt komt zijn pand leeg te staan. Dit pand is door Bonum juist gekocht vanwege de toezegging/zekerheid dat verweerder geen medewerking zou verlenen aan een vergroting van de oppervlakte die bestemd is voor detailhandel. Bij de herontwikkeling van het winkelgebied is uitgegaan van de herplaatsing van Aldi naar een andere locatie binnen het bestaande winkelgebied en het vestigen van ‘goede winkelketens’ in zijn pand op perceel 31. Aan de verhuizing van Aldi wordt meegewerkt maar verweerder laat Bonum in de kou staan.
47. De rechtbank overweegt hierover dat Bonum de aan hem gedane toezeggingen enkel heeft gesteld, maar verder niet heeft onderbouwd. Dat het voor Bonum nadelig is dat de Aldi zijn pand verlaat en dat hij op zoek moet naar een nieuwe invulling van dit pand kan de rechtbank zich voorstellen, maar verweerder heeft in redelijkheid aan dit belang van Bonum geen groter gewicht hoeven toekennen dan aan het belang van Aldi bij een verplaatsing en vergroting van haar supermarkt.
Ter zitting heeft verweerder nog meegedeeld dat Bonum ook kan overwegen om zijn pand te laten gebruiken voor horecadoeleinden. Verweerder is bereid hierin mee te denken.
Naar het oordeel van de rechtbank is de uitgevoerde belangenafweging toereikend. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Eindoordeel
48. Het beroep is gegrond omdat het bouwplan in strijd is met artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels en verweerder dit niet heeft onderkend. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
49. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat dit gebrek kan worden hersteld door het alsnog verlenen van een kruimelafwijking als bedoeld in artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Bor, de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld dat verweerder hiertoe bevoegd is en dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kan maken.
50. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 354,- vergoeden.
51. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Ten aanzien van de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen overweegt de rechtbank het volgende.
51.1.
De door Bonum opgevoerde proceskosten (voor rechtskundige bijstand door Holla advocaten) die hij in de bezwaarfase heeft gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Bonum heeft in de bezwaarfase om vergoeding van deze proceskosten verzocht en uit het bestreden besluit blijkt dat de gevraagde proceskosten voor rechtskundige bijstand (ten bedrage van € 1.050,-) aan Bonum zijn vergoed.
51.2.
De door Bonum opgevoerde proceskosten voor rechtskundige bijstand in de beroepsfase komen voor vergoeding in aanmerking. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.
51.3.
Bonum heeft om vergoeding van de kosten van de door hem ingeschakelde deskundigen verzocht. Dit betreft de kosten voor Seinpost, Pact Retail en Nedco B.V.
51.3.1.
Bonum heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat de rapportage van Nedco B.V. niet in het geding is gebracht. Reeds hierom komen de deskundigenkosten van Nedco B.V. niet voor vergoeding in aanmerking.
51.3.2.
Ten aanzien van de deskundigenkosten voor de twee rapportages van Seinpost en de rapportage van Pact Retail overweegt de rechtbank het volgende.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2505, r.o. 27, het navolgende overwogen.
“Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 7 februari 2018; ECLI:NL:RVS:2018:380) komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van dat geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. Onder bepaalde omstandigheden bestaat er echter aanleiding hierop een uitzondering te maken. De Afdeling past die uitzondering in deze zaak voor het eerst toe.
Omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het maken van een uitzondering doen zich in het bijzonder voor in zaken in het omgevingsrecht. In die zaken kan het voorkomen dat beroepsgronden zijn gericht tegen zeer verschillende aspecten van hetzelfde besluit. Zo kunnen in beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan of tot verlening van een omgevingsvergunning gronden worden aangevoerd over aspecten zoals geluid, geur, luchtkwaliteit, stikstof, natuur, landschap, externe veiligheid en/of de volksgezondheid. Wanneer ter onderbouwing van een beroepsgrond over bijvoorbeeld het aspect geluid een rapport door een deskundige wordt opgesteld en de Afdeling komt na een inhoudelijke bespreking tot de slotsom dat die beroepsgrond niet slaagt, dan komen de kosten in verband met het geluidsrapport niet voor vergoeding in aanmerking. Ook niet in het geval het bestreden besluit om andere redenen voor vernietiging in aanmerking komt, bijvoorbeeld vanwege een ambtshalve te toetsen aspect of vanwege een andere beroepsgrond over een ander aspect van het bestreden besluit, bijvoorbeeld over geurhinder, en die beroepsgrond wel slaagt.
In deze zaak zijn door [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] kosten gemaakt voor het laten opstellen van rapporten door bureau Juust. Die deskundigenrapporten hebben betrekking op de beroepsgronden inzake verkeer en verkeersveiligheid. Uit de overwegingen 7.1, 8.1, 9.1 en 10.1 volgt dat deze gronden niet slagen. De beroepsgrond die wel slaagt en die aanleiding is voor de proceskostenveroordeling ziet op de formulering van de voorwaardelijke verplichting inzake de landschappelijke kwaliteit. Nu deze beroepsgrond geen verband houdt met de deskundigenrapporten, oordeelt de Afdeling dat de kosten voor die rapporten niet voor vergoeding door verweerder in aanmerking komen.”
In deze zaak hebben de rapporten van Seinpost en Pact Retail betrekking op de beroepsgronden inzake parkeren en de ladders voor duurzame verstedelijking (meer specifiek: de behoefte). Uit deze uitspraak volgt dat deze beroepsgronden niet slagen. De beroepsgrond die wel slaagt en die aanleiding is voor de proceskostenveroordeling betreft de beroepsgrond dat het bouwplan in strijd is met artikel 5.2, onder a, onder 5, van de planregels. Nu deze beroepsgrond geen verband houdt met de deskundigenrapporten (en deze grond ook al in bezwaar was aangevoerd door de toenmalige gemachtigde van Bonum, zonder dat de genoemde deskundigenrapporten waren uitgebracht), oordeelt de rechtbank dat de kosten voor de rapporten van Seinpost en Pact Retail niet voor vergoeding door verweerder in aanmerking komen.
51.4.
Bonum heeft om vergoeding van de reis- en verblijfskosten verzocht. Dat betreft de reiskosten die zowel door gemachtigde mr. H.W.J.M. Oderkerk (hierna: gemachtigde) als door [naam 1] (hierna: [naam 1] ), [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en M.C.M. van de Waarsenburg (hierna: [naam 4] zijn gemaakt in verband met het bijwonen ter zitting.
De rechtbank overweegt hierover dat de reiskosten van gemachtigde zijn verdisconteerd in de vergoeding voor rechtskundige bijstand. De reiskosten die gemachtigde heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting komen niet (afzonderlijk) voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de reiskosten van [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] overweegt de rechtbank dat uit de jurisprudentie volgt dat, als meerdere personen gezamenlijk één beroepschrift indienen, de reiskosten van één persoon voor vergoeding in aanmerking komen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3293, r.o. 11. Nu het beroep is ingesteld door vier personen, komen slechts de reiskosten van één persoon voor vergoeding in aanmerking, ook al zijn er drie personen ter zitting verschenen. De rechtbank zal uitgaan van de persoon met de hoogste reiskosten, te weten [naam 4] . Dit betreft gemaakte autokosten van € 108,08 (zijnde 386 km à € 0,28 per km).
51.5.
Bonum heeft om vergoeding van de verletkosten van [naam 4] gevraagd. Hierbij is een bedrag opgevoerd van € 615,-, zijnde 7,5 uur à € 82,-. De rechtbank stelt vast dat deze kosten niet zijn onderbouwd, terwijl in de bijlage bij de uitnodiging voor de zitting het moeten onderbouwen van deze post expliciet staat omschreven. De rechtbank zal daarom de verletkosten vaststellen op het laagste tarief, te weten € 7,- per uur. De te vergoeden verletkosten (voor het bijwonen van de zitting) bedragen alsdan € 52,50 (zijnde 7,5 uur x € 7,-).
51.6.
In totaal wordt een vergoeding van € 1.228,58 toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.228,58.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en
mr. A. de Boer, leden, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.