ECLI:NL:RBOVE:2021:2549

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
9194985 \ CV EXPL 21-2004
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een kamer in het kader van een zorgovereenkomst en woonovereenkomst

In deze zaak vorderde PerspektieV B.V., een zorgverlener voor jongeren, ontruiming van een kamer die door [betrokkene] werd gehuurd in het kader van een zorgovereenkomst. De zorgovereenkomst was op 1 februari 2021 geëindigd, en PerspektieV stelde dat de woonovereenkomst daarmee ook was vervallen. De kantonrechter moest beoordelen of de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure kans van slagen had. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2021, die via Skype plaatsvond vanwege coronamaatregelen, werd duidelijk dat beide partijen aanwezig waren met hun gemachtigden. PerspektieV voerde aan dat de woonovereenkomst onlosmakelijk verbonden was met de zorgovereenkomst, en dat het beëindigen van de zorgovereenkomst automatisch leidde tot het beëindigen van de woonovereenkomst. De gedaagde, vertegenwoordigd door [gedaagde], betwistte dit en stelde dat de wettelijke huurbeschermingsbepalingen van toepassing waren.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een gemengde overeenkomst, waarbij zowel huur- als zorgelementen aanwezig waren. De rechter concludeerde dat de vordering van PerspektieV niet voldeed aan de criteria voor toewijzing in kort geding, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de bodemrechter de vordering zou toewijzen. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming af en veroordeelde PerspektieV in de proceskosten van de gedaagde, begroot op € 498,00. Dit vonnis werd uitgesproken op 14 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9194985 \ CV EXPL 21-2004
Vonnis in kort geding van 14 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap
PERSPEKTIEV B.V.,
gevestigd te Kampen,
eisende partij, hierna te noemen PerspektieV,
gemachtigde: mr. J. de Ruiter,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. Hanze Bewindvoering & Budgetcentrum,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de heer
[betrokkene],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] dan wel [betrokkene],
gemachtigde: mr. H. Hulshof, toegevoegd d.d. 13 mei 2021 onder nummer 4OP8843.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de pleitnota van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling op 31 mei 2021. De mondelinge behandeling heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden vanwege de overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Bij de mondelinge behandeling zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
PerspektieV is een zorgverlener voor jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Zij verschaft jeugdzorg met overnachting en dagverblijven.
2.2.
Met ingang van 15 januari 2018 heeft PerspektieV aan [betrokkene] het gebruiksrecht van een slaapkamer en de gezamenlijke ruimten in de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna ook: kamer) verleend. In de terzake door partijen op 28 februari 2018 getekende overeenkomst, getiteld ‘woonovereenkomst’, is in artikel 2 bepaald:
“De woonovereenkomst is verbonden aan de zorgovereenkomst. Eventueel kan de woonovereenkomst 2 maand voor deze datum in overleg tussen de cliënt en PerspektieV B.V. verlengd worden.Bij het stoppen van de zorgovereenkomst tussen cliënt en PerspektieV B.V. vervalt ook de woonovereenkomst en alle rechten en plichten die daaraan ontleend kunnen worden.
2.3.
Op 21 februari 2018 heeft [betrokkene] met PerspektieV een zorgovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat PerspektieV, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), met ingang van 22 januari 2018 24-uurszorg aan [betrokkene] zal verlenen. De zorg bestaat uit het begeleiden van [betrokkene]. De overeenkomst is voor onbepaalde tijd geldig.
2.4.
Bij beschikking van 28 december 2018 zijn de goederen van [betrokkene] onder bewind gesteld, met benoeming van [gedaagde] als bewindvoerder.
2.5.
Op 14 november 2019 heeft de GGD IJsselland een brief gestuurd naar [betrokkene] en zijn bewindvoerder. In deze brief staat:
“(…) Uw huidige toekenningsbeschikking beschermd wonen (of CIZ-indicatie ‘GGZ-C’) is volgens onze informatie geldig tot en met 18-02-2021.
De hierboven genoemde einddatum van uw toekenningsbeschikking/indicatie beschermd wonen is leidend voor het kunnen benutten van het pgb. Indien u na de einddatum van de toekenningsbeschikking opnieuw een beschermde woonomgeving nodig heeft dan dient u tenminste 3 maanden voor de hierboven genoemde einddatum van de toekenningsbeschikking/indicatie verlenging aan te vragen bij de GGD. (…)”
2.6.
Op 18 augustus 2020 heeft PerspektieV een e-mail gestuurd naar [betrokkene] en zijn bewindvoerder. Bij deze e-mail is als bijlage een brief van 10 augustus 2020 van PerspektieV gevoegd waarin staat:
“Beste [betrokkene],
Inmiddels zit je al een tijdje bij ons in zorg. Nu jou indicatie met 6 maanden afloopt willen we je vroegtijdig alvast wijzen op dat we met elkaar de laatste zes maanden van het hulpverleningstraject ingaan. Graag gaan we met jou en je betrokken netwerk in gesprek over hoe we deze laatste maanden samen kunnen gaan invullen. (…)
Heel concreet houdt het in dat je nog tot de einddatum van de huidige indicatie (1 februari 2021) bij ons in zorg zal zijn en het traject bij PerspektieV vanaf die datum afgerond zal worden.
Je zal zes weken van te voren (voor de kerstvakantie) van ons alvast een einde huurcontract en stopzetten zorgovereenkomst ontvangen zodat we ook de administratieve handelingen voor het afronden van je zorg traject netjes en op tijd in orde kunnen maken. (…)”
2.7.
In december 2020 heeft PerspektieV met [betrokkene] gesproken over ontruiming van de door [betrokkene] gehuurde kamer.
2.8.
Vanaf 1 februari 2021 ontvangt [betrokkene] geen zorg meer van PerspektieV. Op diezelfde datum heeft PerspektieV de woonovereenkomst schriftelijk opgezegd. In de opzeggingsbrief staat:
“(…) Zoals je schriftelijk is aangezegd op 26 juni 2020, eindigt onze zorg aan jou op 1 februari 2021. Je woning is gekoppeld aan onze zorg, waarmee ook je woonovereenkomst per vandaag eindigt. Dit is je mondeling nog eens herinnerd in een gesprek op kantoor op 7 december 2020.
Derhalve verwachten we dat je de woning hebt verlaten en naar behoren hebt opgeleverd op uiterlijk 28 februari 2021 om 17:00 uur.
Wanneer je hieraan geen gehoor geeft, zullen we een kort geding procedure starten om de woning te ontruimen. (…)”
2.9.
Omdat [betrokkene] geen aanstalten maakte om de kamer te verlaten, heeft de gemachtigde van PerspektieV op 11 maart en 28 april 2021 aangetekende brieven naar [betrokkene] gestuurd. In deze brieven is ontruiming van de kamer gevorderd.
2.10.
[betrokkene] heeft tot op heden niet aan het verzoek tot ontruiming voldaan.

3.Het geschil

3.1.
PerspektieV vordert - samengevat - [gedaagde], als bewindvoerder van [betrokkene], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om de kamer binnen vijf dagen na het vonnis te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan PerspektieV te stellen. Zulks met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, inclusief nakosten.
3.2.
PerspektieV heeft aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd. Partijen hebben een woonovereenkomst en een zorgovereenkomst gesloten. Beide overeenkomsten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en de woonovereenkomst is ondergeschikt aan de zorgovereenkomst, aldus PerspektieV. Het einde van de zorgovereenkomst houdt daarom ook het einde van de woonovereenkomst in en de wettelijke huurbepalingen zijn niet van toepassing, aldus nog steeds PerspektieV. Nu de zorgovereenkomst op 1 februari 2021 geëindigd is, moet [betrokkene] daarom volgens PerspektieV de kamer verlaten. Tot slot stelt PerspektieV dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat het bezet houden van een kamer door [betrokkene] PerspektieV belet in het verlenen van zorg aan andere jongeren. Dit verstopt het systeem en veroorzaakt lange wachtlijsten.
3.3.
[gedaagde] heeft, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene], verweer gevoerd. Zij stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat PerspektieV geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Daarnaast stelt [gedaagde] dat er geen sprake is van onlosmakelijke verbondenheid tussen de woon- en zorgovereenkomst. Zij verwijst hierbij naar artikel 2 van de woonovereenkomst en wijst erop dat hierin staat dat de overeenkomst in overleg kan worden verlengd. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat het huurelement belangrijker is dan het zorgelement. [gedaagde] stelt dan ook dat de wettelijke huurbeschermingsbepalingen van toepassing zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter vloeit het spoedeisend belang van PerspektieV voldoende voort uit de aard van het gevorderde en hetgeen PerspektieV hierover heeft aangevoerd. In zoverre is PerspektieV dan ook ontvankelijk in haar vordering. De kantonrechter overweegt verder als volgt.
Kern van het geschil
4.2.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de vordering van PerspektieV tot ontruiming van de kamer in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is daar door toewijzing van de vordering in kort geding op vooruit te lopen. Daarbij moet de kantonrechter uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is. Het navolgende is een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Gemengde overeenkomst
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat er in dit geval sprake is van twee overeenkomsten, namelijk een woonovereenkomst en een zorgovereenkomst. De woonovereenkomst voldoet aan de omschrijving van een overeenkomst van huur van woonruimte (als bedoeld in de artikelen 7:201 lid 1 BW en 7:233 BW). De zorgovereenkomst voldoet aan de omschrijving van een overeenkomst van opdracht (als bedoeld in artikel 7:400 BW). Op meerdere plekken in de woonovereenkomst wordt verwezen naar de zorgovereenkomst. Er is daarom naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter sprake van een gemengde overeenkomst in de zin van artikel 6:215 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit wordt op zichzelf ook niet door [gedaagde] bestreden.
4.4.
Artikel 6:215 BW bepaalt dat wanneer een overeenkomst aan de omschrijving van twee of meer door de wet geregelde bijzondere soorten van overeenkomsten voldoet, de voor elk van die soorten gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing zijn, behoudens voor zover deze bepalingen niet goed verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet. Voor zover bepalingen, geldend voor de onderscheiden soorten overeenkomsten, niet met elkaar te verenigen zijn, moet door uitleg van de gemengde overeenkomst worden beoordeeld welke bepalingen in het concrete geval dienen te prevaleren. In dit geval kan dat ertoe leiden dat bepalingen van dwingend recht buiten toepassing moeten worden gelaten (HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405).
4.5.
Omdat de wettelijke bepalingen over beëindiging van een overeenkomst van huur van woonruimte en de bepalingen over opzegging van de zorgovereenkomst onverenigbaar zijn, moet worden beoordeeld welke bepalingen in dit specifieke geval moeten prevaleren. Volgens PerspektieV is het zorg/begeleidingselement overheersend. [gedaagde] heeft dat gemotiveerd bestreden. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet met voldoende mate van zekerheid vastgesteld worden dat te verwachten is dat de bodemrechter – later oordelende – tot de conclusie zal komen dat, zoals PerspektieV stelt, het zorgelement in dit geval overheerst en dat [gedaagde] ([betrokkene]) daarom geen beroep op huurbescherming toekomt. In artikel 2 van de woonovereenkomst staat weliswaar dat de woonovereenkomst verbonden is aan de zorgovereenkomst en dat bij het stoppen van de zorgovereenkomst ook de woonovereenkomst vervalt, maar in ditzelfde artikel staat ook dat de woonovereenkomst (in overleg tussen PerspektieV en cliënt) eventueel kan worden verlengd. Ter zitting heeft PerspektieV over die verlengingsmogelijkheid desgevraagd verklaard dat het soms mogelijk is om de woning na afloop van de zorgovereenkomst door te blijven huren. Dit kan bijvoorbeeld als er sprake is van een ‘overbruggingsgat’ of door de woning ‘om te klappen’ van zorgwoning naar normale bewoning. De kantonrechter leidt hieruit af dat voortzetting van de huur na afloop van de zorg niet ondenkbaar is. Verder overweegt de kantonrechter dat in de zorgovereenkomst staat dat er sprake is van 24-uurszorg, terwijl tijdens de zitting door PerspektieV niet is weersproken dat de zorg al vanaf de aanvang daarvan veel minder was, namelijk zo’n tien uur per maand. Gelet op dit alles acht de kantonrechter het standpunt van [gedaagde] dat het woonelement in dit geval overheerst ook niet bij voorbaat kansloos in een eventuele bodemprocedure.
Conclusie
4.6.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering van PerspektieV niet voldoet aan het hiervoor onder 4.2 genoemde criterium. De kantonrechter zal de vordering tot ontruiming daarom afwijzen. Omdat PerspektieV in het ongelijk gesteld wordt, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op € 498,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt PerspektieV in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 498,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2021.