Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [X]. De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon en vakantiegeld, alsook vergoeding van onterecht ingehouden bedragen. De werknemer was sinds 30 maart 2020 in dienst bij [X] als chauffeur, maar had zich op 1 februari 2021 ziek gemeld. De werkgever had echter loon ingehouden vanwege schade die zou zijn ontstaan door een lekkage van diesel uit een vrachtwagen die de werknemer had meegenomen. De werkgever stelde dat de werknemer had ingestemd met deze inhouding, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen duidelijke en ondubbelzinnige instemming was van de werknemer met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst niet was beëindigd en dat de inhoudingen op het loon onterecht waren. De werkgever had de verplichting om het loon door te betalen. De rechter oordeelde dat de werknemer recht had op de gevorderde bedragen, inclusief vakantiegeld en wettelijke verhogingen, en dat de werkgever ook de proceskosten moest vergoeden. De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging tot 20% en stelde een dwangsom in voor het geval de werkgever niet zou voldoen aan de veroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en instemming bij beëindiging van arbeidsovereenkomsten en het onterecht inhouden van loon.