ECLI:NL:RBOVE:2021:200

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
AK_ 20 _ 644
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot rectificatie van politierapporten door de politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, wonende te Vroomshoop, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de politie. Het bestreden besluit, genomen op 11 februari 2020, betrof de afwijzing van eisers verzoek om rectificatie van twaalf mutatierapporten. Eiser stelde dat in deze rapporten onjuiste feitelijke gegevens waren opgenomen, met als gevolg dat hij niet meer als ervaringsdeskundige kon worden ingeschakeld door de Twentse gemeenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in de rapporten opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser tot rectificatie en aanvulling van de rapporten grotendeels terecht was afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat het correctierecht niet bedoeld is om indrukken en meningen van derden aan te passen. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat de mutatierapporten een inbreuk maken op zijn persoonlijke levenssfeer en dat er strijd is met de onschuldpresumptie en het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, omdat eiser in geen van de rapporten als verdachte is aangemerkt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/644

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , wonende te Vroomshoop, eiser,

gemachtigde: mr. A. Tariki
en

[verweerder] , verweerder,

gemachtigde: M.U. Smis

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers verzoek om in twaalf mutatierapporten door hem genoemde rectificaties op te nemen grotendeels afgewezen.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Onderdeel van de stukken zijn de twaalf mutatierapporten waarvan eiser om rectificatie heeft gevraagd. Verweerder heeft zowel de niet-geanonimiseerde als de geanonimiseerde versie van de rapporten ingediend en op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtbank gevraagd om te bepalen dat alleen zij kennis mag nemen van de niet-geanonimiseerde versie.
Bij beslissing van 27 mei 2020 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van de mutatierapporten en meldingen gerechtvaardigd is.
Per brief van 30 juni 2020 heeft eiser de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven om mede op grond van de stukken waarvan de beperking van de kennisname gerechtvaardigd is geacht uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1.1.
Eiser heeft bij verweerder toestemming gevraagd voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. In reactie hierop heeft eiser een brief met dagtekening 1 juli 2019 ontvangen, met het voornemen deze toestemming te weigeren. Volgens eiser is dit voornemen gebaseerd op de inhoud van meerdere mutatierapporten en meldingen over eiser. Daarnaast stelt eiser dat het RIEC (Regionaal Informatie- en Expertisecentrum) op basis van de inhoud van de mutatierapporten en meldingen over eiser geadviseerd heeft om hem niet meer als ervaringsdeskundige onder de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in te schakelen. Als gevolg hiervan wordt eiser - naar eigen zeggen - door de Twentse gemeenten niet meer ingeschakeld als ervaringsdeskundige.
1.2.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser verweerder per brief van 7 juli 2019 gevraagd om de inhoud van alle mutatierapporten en aangiftes vanaf 2015 die betrekking hebben op hem ter beschikking te stellen. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) en heeft bij besluit van 14 augustus 2019 aan eiser gedeeltelijk inzage verleend in de politiegegevens die sinds 2016 in twaalf mutatierapporten over hem zijn verwerkt. Op 16 oktober 2019 heeft eiser daadwerkelijk inzage gehad in zijn politiegegevens, waarbij een aantal gegevens zwart gearceerd was om die te anonimiseren.
1.3.
Vervolgens heeft eiser verweerder per brief van 15 november 2019 gevraagd om in de twaalf mutatierapporten door hem genoemde rectificaties op te nemen. Eiser heeft zijn verzoek op 9 december 2019 in een politiebureau in Almelo toegelicht. De toelichting van eiser en de inhoud van de brief van eiser van 15 november 2019 zijn door verweerder vastgelegd in een mutatierapport. Op basis van dit verzoek tot rectificatie heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat alleen de mutatierapporten van 28 juli 2017 ( [rapport 1] ) en 29 maart 2018 ( [rapport 2] ) aanvulling behoeven. Volgens verweerder moet in eerstgenoemd rapport worden opgenomen dat eiser op het moment van opmaken van het rapport geen lid van [motorclub] meer was.
Laatstgenoemd rapport ziet op de melding van een derde. In dit rapport moet volgens verweerder worden opgenomen dat de politie objectief niet heeft kunnen vaststellen dat deze melding eiser betrof. Voor het overige heeft verweerder in het bestreden besluit het verzoek van eiser afgewezen.
Standpunten van partijen
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat in alle mutatierapporten staat vermeld dat hij lid is van een motorbende, terwijl het de politie bekend is dat hij die al in 2011 of 2012 heeft verlaten. Volgens hem valt niet in te zien waarom de bevindingen van een politiefunctionaris niet mogen worden aangevuld wanneer blijkt dat die gegevens een onredelijke inbreuk in de persoonlijke levenssfeer opleveren, terwijl door de aanpassingen of aanvullingen juist sprake kan zijn van een betere of correcte weergave van een bepaalde situatie. De mutatierapporten dienen geen duidelijk doel en hebben vergaande gevolgen voor eiser. De nu in de rapporten geregistreerde politiegegevens doorstaan volgens eiser niet de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets in de zin van artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bovendien is volgens eiser sprake van strijd met artikel 6 van het EVRM, omdat er ten aanzien van de mutaties geen hoor en wederhoor is toegepast. Eiser verzoekt om rectificatie dan wel aanvulling van de mutatierapporten. Daarnaast verzoekt eiser de mutatierapporten af te schermen op grond van artikel 28, tweede lid, van de Wpg.
4. Verweerder heeft per mutatie uiteengezet wat de reden is voor afwijzing van het verzoek tot rectificatie van eiser. In zijn algemeenheid heeft verweerder aangegeven dat het correctierecht niet bedoeld is om indrukken en meningen van derden aan te passen indien eiser het daar niet mee eens is. De mutaties zijn noodzakelijk voor de uitvoering van de algemene politietaak. Verbalisanten moeten ook over achtergrondinformatie van betrokken personen beschikken om een risicoanalyse te kunnen maken. De politietaak omvat voorts meer dan het opsporen van strafbare feiten. Ten slotte is volgens verweerder geen sprake van strijd met artikel 6 van het EVRM, nu eiser in geen van de mutatierapporten als verdachte is aangemerkt. Van een strafrechtelijke procedure is geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het verzoek van eiser van 15 november 2019 en het bestreden besluit van 11 februari 2020 uitsluitend zien op rectificatie en aanvulling van de twaalf politiemutaties. Een verzoek tot afscherming of vernietiging van de politiemutaties heeft eiser niet voorgelegd aan verweerder en daar ziet het besluit van 11 februari 2020 dan ook niet op. De afscherming of vernietiging van de politiemutaties valt daarom buiten de omvang van het onderhavige geding. De rechtbank zal dus uitsluitend beoordelen of verweerder terecht het verzoek van eiser tot rectificatie dan wel aanvulling van de politiemutaties (grotendeels) heeft afgewezen.
5.2
Artikel 28, eerste lid, van de Wpg bepaalt dat de betrokkene op diens schriftelijke verzoek het recht heeft van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen, onder meer door middel van een aanvullende verklaring. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
5.3
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2020:80) volgt dat het in artikel 28, eerste lid, van de Wpg neergelegde correctierecht niet bedoeld is om indrukken, meningen en conclusies waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Voor zover verzoeken betrekking hebben op feitelijke gegevens, is het aan de verzoeker om aannemelijk te maken dat deze gegevens onjuist zijn.
5.4
Voorts heeft de ABRvS in de uitspraak van 2 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:560) overwogen dat het niet aan de verzoeker is om de persoonlijke verklaringen van derden, die als aangifte of getuigenverklaring in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal zijn opgenomen, als feitelijk onjuist te bestempelen. De verzoeker dient deze verklaringen in dat geval in het kader van de waarheidsvinding in een strafproces te betwisten. Het corrigeren van gegevens is mogelijk wanneer de gegevens feitelijke onjuistheden bevatten.
5.5
Gelet op de genoemde rechtspraak is het alleen mogelijk om mutatierapporten te laten rectificeren als het gaat om feitelijke gegevens waarvan de verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat deze feitelijke gegevens onjuist zijn.
5.6
In onderhavige procedure heeft eiser per mutatierapport aangegeven welke aanvulling/wijziging volgens hem dient plaats te vinden. Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat de rectificatie zoals die door hem was voorgesteld voor het mutatierapport van 2 februari 2018 (BHV 2018035098) niet langer door hem wordt gehandhaafd. Verweerder heeft in het bestreden besluit per mutatierapport uiteengezet waarom de voorgestelde rectificaties grotendeels niet kunnen plaatsvinden. Verweerder heeft voor de mutatierapporten van 11 juli 2016 ( [rapport 3] ), 7 oktober 2017 ( [rapport 4] ), 28 juli 2017 ( [rapport 1] ), 29 maart 2018 ( [rapport 5] ), 6 januari 2019 ( [rapport 6] ), 5 juni 2018 ( [rapport 7] ), 27 november 2018 ( [rapport 8] ), 6 maart 2019 ( [rapport 9] ), 1 maart 2019 ( [rapport 10] ), 4 mei 2019 ( [rapport 11] ) en
23 januari 2019 ( [rapport 12] ) meegedeeld dat het deel dat eiser wil rectificeren in deze rapporten ziet op een verklaring van een derde of waarnemingen van derden en verbalisanten en dat het niet aan eiser is om deze verklaringen aan te passen. Dit besluit van verweerder is in lijn met voornoemde rechtspraak van de ABRvS. Eiser heeft ten aanzien van de mutatierapporten geen concrete, feitelijke gegevens genoemd die onjuist zouden zijn, anders dan het feit dat hij niet langer lid is van [motorclub] . Verweerder heeft meegedeeld dat het mutatierapport van 28 juli 2017 ( [rapport 1] ) waarin nog vermeld stond dat eiser lid is van [motorclub] , conform het bestreden besluit inmiddels is gerectificeerd. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn betoog dat het vereiste dat de mutatierapporten accuraat moeten zijn, ziet op de correcte weergave van de verklaringen van de derden en verbalisanten en niet op de correctheid of accuraatheid van de inhoud van die verklaringen. Een andere uitleg van dit vereiste, zoals verdedigd door eiser, staat immers haaks op voornoemde rechtspraak van de ABRvS. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de in het geding zijnde mutatierapporten voldoende duidelijk dat het gaat om een weergave van subjectieve verklaringen en waarnemingen van derden.
5.7
Eiser heeft in zijn algemeenheid aangevoerd dat de mutatierapporten een inbreuk maken op zijn persoonlijke levenssfeer en daarmee in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM. Gelet op de rechtspraak van de ABRvS levert het opnemen van een verklaring van een derde of een waarneming van een verbalisant in een mutatierapport geen onrechtmatige inbreuk op van de rechten van de betrokkene. Dit is wel het geval als in het rapport feitelijke onjuistheden zijn opgenomen. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat er feitelijke onjuistheden in de rapporten staan. Eiser heeft in deze zaak echter niet uiteengezet welke feitelijke gegevens in de rapporten onjuist zouden zijn en heeft dit dus ook niet aannemelijk gemaakt.
5.8
Daarnaast heeft eiser gesteld dat sprake is van strijd met de onschuldpresumptie en het recht op een eerlijk proces. Ook deze grond van eiser kan niet slagen. Eiser is in geen van de mutatierapporten als verdachte aangemerkt, zodat van een strafrechtelijke procedure (nog) geen sprake is. Indien eiser toch strafrechtelijk vervolgd zou worden (mede) op basis van één van de bestreden rapporten, kan eiser de juistheid van de rapporten en de daarin opgenomen verklaringen van derden in de betreffende strafrechtelijke procedure aanvechten.
5.9
Eiser heeft uiteengezet dat hij veel nadelen ondervindt van de negatieve eenzijdige mutatierapporten, bijvoorbeeld bestaand uit de afwijzing van zijn verzoek om toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Er wordt volgens eiser met opzet door derden een onjuist beeld over hem geschetst en hij kan hier niets tegen doen. Hoewel de rechtbank de invloed van de rapporten op het leven van eiser begrijpt, speelt dit argument van eiser in de beoordeling van het bestreden besluit, gelet op het onder r.o. 5.2 t/m 5.5 geschetste toetsingskader, geen rol. Het ligt meer voor de hand dat eiser dit argument aanvoert in de bezwaar- dan wel beroepsprocedure tegen de daadwerkelijke weigering van voornoemde toestemming door verweerder.
5.1
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het bestreden besluit van 11 februari 2020 terecht het verzoek tot rectificatie van de politierapporten grotendeels afgewezen, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de bestreden rapporten onjuiste feitelijke gegevens zijn opgenomen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, als griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.