7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in voorraad en voorhanden hebben van een grote hoeveelheid zwaar, professioneel, vuurwerk (137 stuks Cobra 6 en 940 stuks Tp2) terwijl hij niet beschikte over een vergunning en de benodigde gespecialiseerde kennis.
De ruimte waar verdachte deze grote hoeveelheid zwaar vuurwerk had opgeslagen, in een woning, in een bureaulade op zijn slaapkamer, was daarvoor volkomen ongeschikt. Deze was immers niet ingericht volgens de veiligheidsvoorschriften.
Verdachte had het zware vuurwerk zelfs op korte afstand van een aldaar aanwezige (hout-)kachel opgeslagen. Deze heeft volgens verdachte weliswaar niet gebrand in deze periode, maar dat neemt niet weg dat bijvoorbeeld een huisgenoot de kachel (nietsvermoedend) had kunnen aanzetten.
Het voorhanden hebben en de opslag van professioneel, zwaar, vuurwerk is zeer gevaarzettend. Voor het vervoer en de opslag van dergelijk vuurwerk gelden niet voor niets zeer strenge regels. Afgezien van het brandgevaar bij opslag, brengt de ontbranding van dergelijk zwaar vuurwerk risico’s met zich, voor zowel degene die het vuurwerk tot ontbranding brengt alsook voor eventuele (soms nietsvermoedende) omstanders.
Ten aanzien van de risico’s valt te denken aan (mogelijk blijvende) gehoorbeschadiging, oogletsel(s), verminking van ledematen of erger.
Verdachte heeft door zijn hiervoor weergegeven handelwijze er blijk van gegeven volstrekt onvoldoende acht te slaan op de hiervoor genoemde ernstige (in potentie levensgevaarlijke) risico’s.
De LOVS-oriëntatiepunten, richtsnoeren voor de straftoemeting, bevatten geen aanknopingspunten voor zaken betreffende het illegaal voorhanden hebben van zwaar vuurwerk.
Volgens een recent aangescherpte OM-richtlijn voor de strafvervolging in vuurwerkzaken is bij een feit als het onderhavige de vordering van een vrijheidsbenemende straf van substantiële duur passend en geboden.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, in het bijzonder de hoeveelheid lijst III-vuurwerk, is de rechtbank van oordeel dat deze in beginsel de oplegging van een forse vrijheidsbenemende straf zouden kunnen rechtvaardigen.
Ten aanzien van de strafoplegging in dit concrete geval heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Uit een de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 10 maart 2021 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging verder in aanmerking de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het delict, zijn proceshouding en de door hem afgelegde verklaringen tijdens de politieverhoren en het verhandelde ter terechtzitting van 3 mei 2021.
Verdachte heeft over het illegaal in voorraad en voorhanden hebben van zwaar vuurwerk ter terechtzitting verklaard inzicht te hebben verkregen in de laakbaarheid van zijn handelen en hij heeft blijk gegeven van, voor zover de rechtbank kan overzien, oprechte spijt. Verdachte heeft erkend volstrekt onbezonnen en verkeerd te hebben gehandeld.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande en alles afwegende, in dit geval als sanctie een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren, in combinatie met een taakstraf van maximale duur, passend en geboden.