ECLI:NL:RBOVE:2021:1763

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
C/08/263899 / KG ZA 21-75
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag op woning en verbod tot leggen van nadere beslagen in kort geding

In deze zaak vordert eiser de opheffing van het door gedaagde gelegde beslag op zijn woning, alsmede een verbod voor gedaagde om nadere beslagen te leggen. De voorzieningenrechter heeft op 21 april 2021 uitspraak gedaan in kort geding. Eiser en gedaagde hebben een affectieve relatie gehad en een samenlevingsovereenkomst gesloten, maar deze is in 2018 beëindigd. Gedaagde heeft in september 2020 conservatoir beslag gelegd op de woning van eiser ter verzekering van een vermeende vordering. Eiser heeft in een eerdere procedure de opheffing van dit beslag gevraagd, maar dat verzoek werd afgewezen. Eiser stelt dat de schuld aan de gemeente, waarvoor gedaagde beslag heeft gelegd, is gedelgd en dat gedaagde misbruik maakt van haar bevoegdheid door het beslag te handhaven. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van eiser bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van gedaagde bij handhaving van het beslag. De voorzieningenrechter concludeert dat gedaagde misbruik maakt van haar executiebevoegdheid, omdat het beslag de verkoop van de woning van eiser frustreert. De vordering van eiser tot opheffing van het beslag en het verbod tot leggen van nadere beslagen wordt toegewezen, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/263899 / KG ZA 21-75
Vonnis in kort geding van 21 april 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.B. Bollen te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. I. Mercanoglu te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de mondelinge behandeling die op 31 maart 2021 heeft plaatsgevonden via Skype,
  • de aanhouding ten behoeve van het treffen van een vergelijk,
  • het verzoek van [eiser] om vonnis, waarbij de tijdens de mondelinge behandeling voorgedragen spreekaantekeningen zijn toegestuurd.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben enkele jaren een affectieve relatie gehad. In dat kader hadden partijen met elkaar een samenlevingsovereenkomst gesloten. In 2018 hebben partijen de relatie verbroken en heeft [eiser] de samenlevingsovereenkomst opgezegd.
Een afwikkeling in der minne is niet gelukt. Partijen zijn verwikkeld geraakt in een bodemprocedure.
2.2.
[gedaagde] heeft ter verzekering van verhaal van haar (destijds vermeende) vordering op [eiser] in september 2020 ten laste van [eiser] conservatoir beslag laten leggen op de woning van [eiser] .
2.3.
Op 21 oktober 2020 heeft de rechtbank Overijssel een eindvonnis gewezen, welk eindvonnis laatstelijk is hersteld bij vonnis van 20 januari 2021 (hierna: het vonnis). In het vonnis is, voor zover hier van belang, het volgende beslist:
“(…)
3.1.
veroordeelt de man om aan de vrouw te voldoen een bedrag van:
  • € 17.500,- ter zake de geldlening “overboeking lening stuc”; te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 27 september 2018;
  • € 1.000,- ter zake kastenwand, sanitair, een douchewand en overgordijnen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 27 september 2018;
  • € 5.000,- ter zake verhuis- en inrichtingskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 27 september 2018;
  • € 32.500,- ter zake de verbouwing van het bijgebouw, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van 27 september 2018;
3.2.
veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te voldoen dat gedeelte van de hoofdsom van de schuld aan de [de gemeente] ten bedrage van € 22.731,- dat de man meer aan de [de gemeente] aflost, dan zijn aandeel (zijnde een bedrag ad € 22.371,-) in de hoofdsom;(…).
2.4.
Het vonnis is betekend aan [eiser] .
2.5.
Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.6.
In een eerder door [eiser] geëntameerde kort gedingprocedure heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, bij vonnis van
11 maart 2021 de gevorderde opheffing van het door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslag afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“(…)
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat uit de door de man overgelegde stukken niet de conclusie kan worden getrokken dat de schuld ten laste van hem is gedelgd in de betekenis van artikel 6:10 lid 2 BW. Uit de overgelegde stukken vloeit immers veeleer voort dat er (na de gestelde overboekingen) sprake is van een vordering in rekening courant van [B] op de man ter zake de (betaalde) schuld bij de [de gemeente] .
4.9.
Uit het voorgaande vloeit voort dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet de conclusie kan worden getrokken dat de vrouw op dit moment een bedrag van € 22.731,-- verschuldigd is aan de man. Er kan dan ook niet worden gezegd dat de vrouw op dit moment misbruik maakt van haar bevoegdheid door het beslag te handhaven. De man is immers wel een bedrag van € 56.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente, verschuldigd aan de vrouw. (…)”.
2.7.
Op 12 maart 2021 heeft [eiser] de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, verzocht om toestemming om conservatoir (derden)beslag te
leggen ten laste van [gedaagde] onder de maatschap [notariskantoor] op, kort gezegd, de gelden uit de verkoop van de woning van [eiser] waarop door [gedaagde] beslag is gelegd. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek bij beschikking van
12 maart 2021 afgewezen omdat:

(…)
Uit het verzoekschrift blijkt echter dat niet [eiser] , maar [A] B.V. die betalingen heeft gedaan. Dat het bedrag, dat door [A] B.V. is betaald, via [B] B.V., is geboekt ten laste van de rekening-courant van [eiser] , brengt niet mee dat [eiser] geldt als degene die de schuld heeft afbetaald. Dit geldt temeer daar niet blijkt dat [eiser] de schuld in rekening-courant heeft afgelost. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet summierlijk van de deugdelijkheid van de vordering van [eiser] is gebleken en dat het verzoek daarom moet worden afgewezen”.
2.8.
Op 12 maart 2021 heeft [eiser] de in rekening-courante geboekte schuld ter hoogte van € 25.000,00 aan [B] B.V. betaald. [B] B.V. heeft op diezelfde dag dat bedrag betaald aan [A] B.V.
2.9.
Op 15 maart 2021 heeft [eiser] de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, opnieuw verzocht om toestemming om conservatoir (derden)beslag te leggen ten laste van [gedaagde] onder de maatschap [notariskantoor] (hierna: de notaris) op, kort gezegd, de gelden uit de verkoop van de woning van [eiser] waarop door [gedaagde] beslag is gelegd. [eiser] heeft zijn vordering daarbij begroot op € 29.550,30. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek bij beschikking van 15 maart 2021 toegewezen.
2.10.
De woning van de man is inmiddels verkocht. De levering van de woning heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021, waarbij het in de notariële afrekeningsnota genoemde bedrag van € 59.379,98 ten titel van ‘opheffing beslag’ nog op de kwaliteitsrekening van [notariskantoor] staat.
2.11.
[eiser] heeft direct na de levering van de woning ten laste van [gedaagde] voor een bedrag ter hoogte van € 29.550,30 conservatoir derdenbeslag laten leggen op het op de kwaliteitsrekening van de notaris staande bedrag, zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.10 bedoeld.
2.12.
De rechtsbijstandsverzekeraar van de kopers van de woning van [eiser] hebben [eiser] gesommeerd het conservatoire derdenbeslag op de koopsom onder de notaris op te heffen, alsmede om alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan opheffing van het door [gedaagde] gelegde executoriale beslag op de woning.
2.13.
Partijen hebben buiten en in rechte gepoogd een minnelijke regeling te treffen, hetgeen niet is gelukt.

3.3. Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat weergegeven – opheffing van het door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde beslag op de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan [het adres] , alsmede een verbod voor [gedaagde] om nadere beslagen te leggen op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de werkelijke kosten van dit geding ter hoogte van € 2.925,00, te vermeerderen met BTW.
3.2.
[eiser] legt – kort gezegd – aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig handelt door te weigeren het door haar gelegde beslag, dat na het vonnis geldt als executoriaal, op de woning op te heffen. Zij maakt misbruik van haar bevoegdheid. Door de aflossing van de rekening-courantschuld is de schuld van partijen aan [de gemeente] gedelgd in de zin van artikel 6:10 BW, waarvoor [eiser] verwijst naar de door hem overgelegde producties 7 en 11. [gedaagde] is op grond van het vonnis gehouden het bedrag van € 22.731,00 aan [eiser] te voldoen, welk bedrag verrekend kan worden met de vordering die [gedaagde] uit hoofde van het vonnis op [eiser] heeft. Aan het gelegde executoriale beslag is bovendien haar werking ontvallen, nu de gelden waarop [gedaagde] zich wenst te verhalen inmiddels geparkeerd staan bij de notaris en [gedaagde] de voorgestelde en juiste depotovereenkomst weigert.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
[gedaagde] voert ter onderbouwing van haar verweer aan dat zij haar vordering wil veiligstellen. Ze heeft een omvangrijke vordering op [eiser] . Zij hoeft geen genoegen te nemen met de door [eiser] aangeboden vervangende zekerheid. Dat is onvoldoende zekerheid om haar vordering inclusief rente en kosten te kunnen dekken. Het is niet juist dat [eiser] de woning niet kan leveren. Daar is geen enkele belemmering voor. De ondernemingen van [eiser] zijn zelfstandige rechtspersonen. De schuld bij [de gemeente] was een schuld tussen de gemeente en partijen die is aangegaan voor de onderneming van [eiser] en die ook voor de onderneming is aangewend. Vervolgens is de onderneming na een doorstart na faillissement overgegaan in een andere onderneming van [eiser] .
De onderneming van [eiser] heeft in december 2020 de volledige schuld afgelost, waarmee de vordering van [de gemeente] teniet is gegaan. Er is dan ook geen titel voor de verrekening waar [eiser] zich op beroept. De onderhavige zaak leent zich niet voor een kort gedingprocedure. De rechtstoestand tussen partijen kan in deze procedure niet worden vastgesteld en het gevorderde heeft bovendien een declaratoir karakter. Met het door [eiser] gelegde conservatoire derdenbeslag op de kwaliteitsrekening van de notaris maakt [eiser] misbruik van procesrecht. [eiser] dient in het door hem voorgestelde bedrag aan werkelijke proceskosten te worden veroordeeld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is gegeven, gelet op de aard van het gevorderde.
[eiser] heeft zijn woning inmiddels verkocht en geleverd, maar stelt een aanzienlijke boete en ontbinding van de koop te riskeren, nu de geleverde woning bezwaard is gebleven met het door [gedaagde] gelegde beslag. [eiser] is ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.2.
De vragen die in dit kort geding dienen te worden beantwoord is of het door [gedaagde] gelegde (inmiddels executoriale) beslag misbruik van bevoegdheid oplevert, zoals door [eiser] gesteld en door [gedaagde] betwist én of het belang van [gedaagde] bij voortzetting van de executie opweegt tegen het belang van [eiser] bij stopzetting daarvan.
4.3.
Voorop staat dat de executant de bevoegdheid toekomt tot tenuitvoerlegging van een ten gunste van hem gewezen vonnis, tenzij sprake is van misbruik van executiebevoegdheid. [gedaagde] beschikt over een dergelijke titel. Tussen partijen staat vast dat het vonnis onherroepelijk is, waarmee het vonnis (ook) in deze procedure bindende kracht tussen partijen heeft. De inhoud van het vonnis vormt in deze procedure dan ook het uitgangspunt voor de voorzieningenrechter. Uit dat vonnis volgt dat [gedaagde] een vordering op [eiser] heeft van € 56,000,00 in hoofdsom en voorts dat [gedaagde] is veroordeeld om aan [eiser] te voldoen dat gedeelte van de hoofdsom van de schuld aan de [de gemeente] ten bedrage van € 22.731,00 dat de man meer aan de [de gemeente] heeft afgelost, dan zijn aandeel (zijnde een bedrag ad € 22.371,00) in de hoofdsom.
4.4.
Tussen partijen is in discussie of de schuld aan de [de gemeente] is gedelgd in de zin van artikel 6:10 BW en of [eiser] uit dien hoofde een beroep op verrekening toekomt met de vordering die hij uit hoofde van het vonnis op [gedaagde] heeft.
[eiser] stelt als productie 7 bewijs te hebben overgelegd dat de schuld aan de [de gemeente] is gedelgd en als productie 11 dat de door zijn vennootschappen voor hem afgeloste schuld door hem aan de vennootschappen is terugbetaald. Hij beroept zich in dit kader op verrekening, maar [gedaagde] weerspreekt dat en stelt zich op het standpunt dat de schuld aan de gemeente een schuld van de onderneming van [eiser] was (en niet van [eiser] in privé), waarvoor zij niet aansprakelijk is. Met de inmiddels vrijwillig plaatsgevonden aflossing van die schuld door [A] B.V. is die schuld volgens haar tenietgegaan. Er valt, met andere woorden, niets meer te verrekenen volgens [gedaagde] . Afgezien van het antwoord op de vraag of [gedaagde] hiermee het inhoudelijke debat over de (externe en interne) aansprakelijkheid van de schuld aan de [de gemeente] wil heropenen, hetgeen niet mogelijk is gelet op het onherroepelijke vonnis op dit punt, heeft te gelden dat het bedrag waarop [gedaagde] uit hoofde van het vonnis aanspraak kan maken, na de inmiddels plaatsgevonden verkoop en levering van de woning van [eiser] , op de derdenrekening bij de notaris staat. Dat is niet in geschil tussen partijen en blijkt genoegzaam uit de overgelegde afrekening van de notaris, die als productie 20 door [eiser] is overgelegd. [gedaagde] heeft daarmee dan ook reeds voldoende (vervangende) zekerheid voor verhaal van haar vordering. Haar belang bij het door haar gelegde beslag is daardoor komen te vervallen. Het door haar gelegde beslag frustreert een onbezwaarde verkoop en overdracht van de woning van [eiser] en [eiser] heeft gesteld daarmee een aanzienlijke boete en mogelijk zelfs ontbinding van de koop te riskeren, hetgeen ook niet in het belang is van [gedaagde] , nu het door [eiser] aan [gedaagde] verschuldigde bedrag betaald zal dienen te worden uit de verkoopopbrengst van de hiervoor genoemde woning.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook sprake van misbruik van executiebevoegdheid aan de zijde van [gedaagde] , in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang van [gedaagde] bij uitoefening en het belang van [eiser] (en indirect ook [gedaagde] ) dat daardoor wordt geschaad. Aldus kan [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid niet tot de uitoefening van haar executiebevoegdheid komen.
4.6.
Dat [eiser] conservatoir derdenbeslag heeft gelegd op een deel van de koopsom uit hoofde van de vordering die hij uit hoofde van het vonnis op [gedaagde] heeft - welk bedrag de notaris in depot houdt -, waarmee hij volgens [gedaagde] misbruik van procesrecht maakt, maakt het voorgaande niet anders, gelet op de inhoud van het vonnis en de door [eiser] overgelegde producties 7 en 11 in hun onderlinge samenhang beziend. [gedaagde] heeft overigens geen opheffing van dat conservatoire beslag gevorderd.
4.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door [eiser] gevorderde opheffing van het door [gedaagde] gelegde beslag zal worden toegewezen.
4.8.
Ingevolge het voorgaande heeft [eiser] eveneens voldoende belang bij toewijzing van het gevorderde verbod tot het leggen van nadere beslagen ten laste van [eiser] , zodat deze vordering eveneens zal worden toegewezen en wel op straffe van verbeurte van de gevorderde – niet weersproken - dwangsom.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet in de door [eiser] gestelde omstandigheden onvoldoende reden om [gedaagde] te veroordelen in de werkelijke kosten van dit geding.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.392,83.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde (executoriale) beslag op de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan [het adres] ,
5.2.
verbiedt [gedaagde] uit hoofde van het vonnis van 21 oktober 2020 nadere beslagen te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat in strijd met dit verbod wordt gehandeld, met een maximum van € 50.000,00, te rekenen vanaf de dag van betekening van dit vonnis aan [gedaagde] ,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.392,83,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Lorist en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: