ECLI:NL:RBOVE:2021:1758

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
21-111
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake inbeslagname van een personenauto

Op 21 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift werd ingediend door een klager wiens personenauto, een BMW 550d, in beslag was genomen. De inbeslagname vond plaats op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de zoon van de klager, die werd vervolgd voor poging doodslag en handel in drugs. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.R. Maarsingh, voerde aan dat hij de auto op een eerlijke manier had verworven en dat er geen bewijs was dat de auto was gebruikt voor strafbare feiten. De officier van justitie, mr. D.M. Noordzij, stelde daarentegen dat de inbeslagname rechtmatig was en dat er voldoende aanwijzingen waren dat de zoon van de klager de auto had gebruikt voor de handel in verdovende middelen.

De rechtbank oordeelde dat de klager als eigenaar van de auto moest worden aangemerkt en dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de inbeslagname was gedaan om de uitwinning van de auto te frustreren. De rechtbank concludeerde dat het belang van strafvordering zich niet verzette tegen de teruggave van de auto aan de klager. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de inbeslaggenomen auto aan de klager. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter mr. S. Taalman, met griffier H.M. Caparo Flores aanwezig. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
raadkamernummer : 21-111
datum : 21 april 2021
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedatum] 1968,
wonende aan de [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer (Sluisstraat 8, 7400 AT Deventer/ postbus 797),
hierna te noemen: de klager, tevens belanghebbende.

Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94a Sv, blijkt dat onder klager een personenauto, BMW 550d met kenteken [kenteken] in beslag is genomen.

Procedure

Het klaagschrift is op 10 maart 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 21 april 2021 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de klager, de advocaat mr. A.R. Maarsingh, en de officier van justitie mr. D.M. Noordzij, op zitting gehoord.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp.
Door klager is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij de auto graag terug wil, omdat de auto op een eerlijke manier heeft verdiend. Uit niets blijkt dat er een strafbaar feit vanuit de auto is gepleegd. Klager zijn zoon en dochter maakten gebruik van de auto en dat mocht van hem. Hij vond dat een normale gang van zaken binnen zijn gezin.
Namens de klager is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de zoon van klager, [zoon] , is vervolgd wegens poging doodslag en handel in drugs en dat er in dat kader beslag is gelegd op de auto van klager. Inmiddels is het klassiek beslag omgezet naar conservatoir beslag, en er bestaat geen reden om het conservatoire beslag te handhaven. Klager is de rechtmatige eigenaar van de auto en hij heeft geen kennis van de feiten waarvoor zijn zoon inmiddels is veroordeeld. Tevens is er geen enkel bewijs dat de auto zou zijn gebruikt bij het dealen in drugs door [zoon] . Het is om die reden hoogst onwaarschijnlijk dat de auto verbeurd zal worden verklaard, omdat de rechtbank op de vordering van de officier van justitie geen beslissing heeft genomen.
Een vermogensbestanddeel dat niet van [zoon] is, maar aan klager toebehoort, leent zich niet om een ontnemingsvordering tegen [zoon] uit te winnen. Reden waarom er wordt verzocht de officier van justitie te gelasten het beslag op te heffen en de auto te retourneren.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt– zakelijk weergegeven – dat de inbeslagname op de personenauto rechtmatig is en dat er inmiddels conservatoir beslag op het voertuig rust. Gelet op een arrest van de Hoge Raad, vindplaats ECLI:NL:HR:2017:948, staat een conservatoir beslag niet aan een verbeurdverklaring in de weg.
Er bestaan in dit geval voldoende aanknopingspunten dat de zoon van klager de auto heeft gebruikt bij de handel in verdovende middelen. De auto is om die reden vatbaar voor verbeurdverklaring. Het Openbaar Ministerie is in appel tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij opnieuw de verbeurdverklaring van de auto gevorderd zal worden.
Subsidiair is gesteld dat de zoon van klager zich in die periode als ‘eigenaar’van de auto gedroeg. [zoon] had de volledige beschikkingsmacht, zo blijkt uit de waarnemingen. De auto kan dan ook gebruikt worden om de nog aanhangige ontnemingsvordering te executeren. De officier van justitie verzet zich aldus tegen teruggave en heeft concluderend daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de drie maanden sinds de zaak tot een einde is gekomen twee jaren na inbeslagneming. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
Niet in geschil is dat op de auto van klager
conservatoir beslag ex artikel 94a Svrust. Ook is niet in geschil dat tegen klager geen strafrechtelijk onderzoek is gericht.
Beoordeeld moet worden of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja, of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a vierde of vijfde lid Sv voordoet. Dat laatste betekent dat de rechtbank moet beoordelen of feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die voldoende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van die voorwerpen te frustreren (verhaalsfrustratie) en dat de beslagene dat wist of redelijkerwijs kon vermoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank staat buiten redelijke twijfel dat klager als eigenaar van het inbeslaggenomen voorwerp moet worden beschouwd. De verdediging heeft daartoe stukken overlegd waaruit blijkt dat klager de auto heeft gekocht op 13 februari 2020 en stukken waaruit blijkt dat in die periode iedere maand de verzekering van de auto is betaald.
Daarnaast is niet gebleken dat zich de situatie voor als bedoeld in art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet.
De auto kan aldus niet dienen tot verhaal van de eventueel tegen zijn zoon op te leggen vermogenssancties.
Door de officier van justitie is betoogd dat het conservatoir beslag er evenwel niet aan in de weg staat dat de auto (alsnog) wordt verbeurd verklaard in de strafzaak tegen de zoon van klager. Uit het door de officier van justitie daartoe aangehaalde arrest van de Hoge Raad volgt dat voor de verbeurdverklaring als bedoeld in art. 33a Sr het niet nodig is dat op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op het voorwerp waarvan de verbeurdverklaring wordt uitgesproken. Uit dat arrest volgt dat eveneens dat ingevolge art. 34 Sr in zo'n geval het voorwerp zal moeten worden uitgeleverd of de geschatte waarde daarvan moeten worden betaald.

Voor uitlevering zal de verdachte, indien op hetzelfde voorwerp een ander dan het in art. 94 Sv vermelde beslag is gelegd, afhankelijk zijn van de medewerking van de beslaglegger. Een conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a Sv staat er niet aan in de weg dat een voorwerp wordt verbeurd verklaard. Een andersluidende opvatting zou ook tot het onaanvaardbare resultaat leiden dat de strafrechter door een beslaglegger in zijn sanctiemogelijkheden wordt beperkt.”
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voorgaande niet weg neemt dat in het geval als dit, waarin
een ander stelt rechthebbende te zijn, aan een mogelijke verbeurdverklaring geen nadere eisen moeten worden gesteld. In artikel 33a, tweede lid, Sv is immers bepaald dat voorwerpen
die niet aan de veroordeelde toebehorenalleen verbeurd worden verklaard indien (a) degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden (..). Daarvan is de rechtbank in dit geval niet gebleken.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet en de rechtbank om die reden teruggave van de auto aan de klager zal gelasten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag gegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Taalman, rechter, in tegenwoordigheid van H.M. Caparo Flores, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2021.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklaagster beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.