ECLI:NL:RBOVE:2021:1752

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
ak_20 _ 840
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor dempen en graven van sloot/greppel in Wierden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Wierden is verleend voor het dempen van een bestaande sloot/greppel en het graven van een vervangende sloot/greppel op een bungalowpark. Eiser, die zich benadeeld voelde door deze vergunning, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 maart 2020, waarin de vergunning opnieuw aan de belanghebbende werd verleend na heroverweging van het eerdere besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunde activiteiten een oplossing bieden voor de waterproblematiek van eiser, zoals blijkt uit een deskundigenrapport. De rechtbank oordeelt dat er voldoende rekening is gehouden met de belangen van eiser en dat het aanvullende voorschrift in de omgevingsvergunning niet onrechtmatig is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft gewezen op de noodzaak van een goede waterhuishouding en de afvoercapaciteit van de betrokken percelen. De rechtbank concludeert dat de vergunningverlening op goede gronden heeft plaatsgevonden en dat de belangen van eiser niet onevenredig zijn aangetast.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/840

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , wonende te [plaats 1] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Wierden, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], gevestigd te [plaats 2] , hierna te noemen: belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het dempen van een bestaande sloot/greppel en
het graven van een vervangende sloot/greppel op een deel van bungalowpark [parknaam] , aan de [adres] , kadastraal bekend [aanduiding] .
Bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit heroverwogen (de rechtbank leest: herroepen) en een nieuw besluit op de aanvraag genomen. In dit nieuwe besluit op de aanvraag heeft verweerder de omgevingsvergunning opnieuw aan belanghebbende verleend. Daarbij is de motivering uit het primaire besluit grotendeels overgenomen, maar op onderdelen gewijzigd en aangevuld. Ook is in de nieuwe vergunning een extra voorschrift (voorschrift 9) opgenomen.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam 2] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
L.G. Pak en A. ter Avest. Namens belanghebbende is verschenen [naam 3] .

Overwegingen

1.1.
Op 13 juni 2019 heeft belanghebbende bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het dempen van een bestaande sloot/greppel en het graven van een nieuwe, vervangende sloot/greppel op het bungalowpark [parknaam] aan de [adres] . Bij deze aanvraag was een kadastrale plattegrond gevoegd, waarop de te dempen en de nieuw te graven sloot zijn ingetekend. De aangevraagde omgevingsvergunning betreft een vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo); een zogenoemde aanlegvergunning).
1.2.
Per brief van 2 juli 2019 heeft verweerder belanghebbende gevraagd om aanvullende gegevens aan te leveren. Verweerder heeft onder meer gevraagd om gegevens waaruit de locatie en het technisch profiel van de grindkoffer/goot/opstaande rand op de perceelnummers [aanduiding] en het technisch dwarsprofiel van de te dempen en de te graven greppel blijken. Ook heeft verweerder gevraagd om gegevens waaruit de technische uitwerking van nieuwe verbindingen met andere greppels c.q. watergangen en de technische uitwerking van de verbinding tussen de nieuwe greppel en de bestaande greppel op het perceel [aanduiding] (het perceel van eiser) blijken. Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende een aanvullende situatietekening bij verweerder ingediend met daarop de gevraagde gegevens. Op deze aanvullende situatietekening is op het naast het perceel van eiser gelegen perceel van [naam 4] (hierna: [naam 4] ) een greppel ingetekend met een diepte van 20 cm, die langs het perceel van eiser loopt. Deze greppel is bedoeld om het afstromend hemelwater van het perceel van [naam 4] af te vangen en af te voeren naar de nieuw te graven diepe greppel.
1.3.
Verweerder heeft de aanvraag van belanghebbende getoetst aan de van toepassing zijnde bestemmingsplannen ‘Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark [parknaam] ’, ‘Buitengebied 2009, herziening waterwinning [plaats 3] ’ en ‘Buitengebied 2009, herziening uitbreiding bungalowpark [parknaam] ’. Op basis van deze toets heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.4.
In het primaire besluit heeft verweerder geconcludeerd dat de aangevraagde activiteiten de waarden van de gronden ter plaatse niet onevenredig schaden, de belangen van derden niet onevenredig aantasten en ook de kwaliteit van het grondwater niet onevenredig aantasten. Volgens verweerder herstellen de aangevraagde activiteiten de greppelstructuur in het gebied en waarborgen deze een goede waterhuishouding. Daarnaast zijn volgens verweerder in de aanvraag alle maatregelen opgenomen die volgens het rapport van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) van 26 september 2017 bijdragen aan een goede waterhuishouding ter plaatse. Dit rapport is op verzoek van de rechtbank opgesteld in de eerdere procedures bij de rechtbank, met de zaaknummers AWB 17/721 en AWB 17/722. In het vervolg van deze uitspraak wordt dit rapport aangeduid als: het StAB-rapport.
2.1.
Verweerder heeft eisers bezwaar ter advisering voorgelegd aan de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Wierden (hierna: de bezwaarcommissie). In haar advies van 18 december 2019 heeft de bezwaarcommissie geconcludeerd dat onvoldoende duidelijk is geworden dat met de voorzieningen waarvoor in het primaire besluit vergunning is verleend hetzelfde en/of voldoende effect wordt bereikt als met de maatregelen die zijn genoemd in het StAB-rapport. Daarbij acht de bezwaarcommissie van belang dat aan het primaire besluit niet mede een rapport van een deskundige (bodemdeskundige/hydroloog) ten grondslag ligt. Als gevolg hiervan is de bezwaarcommissie van mening dat verweerder in het primaire besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat door het graven van de nieuwe greppel voldoende waterafvoercapaciteit aanwezig is en dat geen sprake is van onevenredige aantasting van de belangen van eiser.
2.2.
Naar aanleiding van het advies van de bezwaarcommissie heeft verweerder BZ Ingenieurs & Managers (hierna te noemen: BZ) gevraagd om advies uit te brengen over de gekozen oplossing om de wateroverlast op het perceel van eiser tegen te gaan. Op 14 februari 2020 heeft BZ hierover rapport uitgebracht (hierna te noemen: het BZ-rapport). Hierin heeft BZ geconcludeerd dat met de aanleg van de aangevraagde nieuwe greppelstructuur de afvoercapaciteit en daarmee de afwatering van eisers perceel ruim voldoende zal zijn, maar dat een robuustere oplossing nodig is om te voorkomen dat oppervlakkig hemelwater van de belendende percelen kan afstromen naar eisers perceel. Als oplossing hiervoor heeft BZ voorgesteld om op het perceel van [naam 4] een grindkoffer/grindsleuf aan te leggen met een diepte van ongeveer 0,5 meter. Ook heeft BZ voorgesteld om in deze grindkoffer een drainageleiding aan te leggen en de grindkoffer met drainageleiding aan te sluiten op de nieuw te graven diepe afwateringssloot. Vervolgens dient volgens BZ de grindkoffer met grind te worden aangevuld tot circa 0,2 meter beneden maaiveld.
2.3.
Per e-mail van 20 februari 2020 heeft [naam 4] desgevraagd verklaard aan de door BZ voorgestelde oplossing zijn medewerking te willen verlenen, onder voorwaarde dat daarmee een einde komt aan de problematiek rondom de afwatering van het perceel van eiser. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder in het aanvullende voorschrift 9 vastgelegd dat de door BZ voorgestelde robuustere oplossing moet worden uitgevoerd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit het advies van BZ en het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift 9 volgt dat de vergunde activiteiten de belangen van eiser niet onevenredig aantasten.
4. Eiser heeft in beroep allereerst aangevoerd dat verweerder als gevolg van de tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:968, de bestreden omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Daarnaast is eiser van mening dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Kort samengevat lossen de aan te leggen grindkoffer en de nieuw aan te leggen greppel in het weiland volgens eiser zijn waterproblematiek niet op, mede doordat de grindkoffer slechts over een gedeelte van het perceel van [naam 4] wordt aangelegd. Ook worden de adviezen uit het StAB-rapport volgens eiser niet gevolgd, terwijl dit rapport leidend zou moeten zijn. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit buiten de aanvraag om omgevingsvergunning is getreden, omdat de oorspronkelijke aanvraag geen betrekking had op het perceel van [naam 4] . Eiser is van mening dat een oplossing voor het totale terrein moet worden gevonden. Om die reden dienen volgens hem in dit geval ook de handhavingsaspecten bij de vergunningverlening te worden betrokken.
5. Hieronder bespreekt de rechtbank de verschillende beroepsgronden van eiser afzonderlijk.
De tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 3 april 2019
6. Bij besluit van 6 november 2018 heeft de gemeenteraad van Wierden het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark [parknaam] ’ vastgesteld. In de tussenuitspraak van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:968, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling de gemeenteraad van Wierden opgedragen om het besluit van 6 november 2018 binnen 16 weken te herstellen, in die zin dat duidelijk tot uitdrukking moet worden gebracht welke waarden voor gronden met de bestemming ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ bescherming vereisen in het geval op die gronden werken of werkzaamheden worden uitgevoerd en daarnaast in hoeverre de bescherming van de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van aanliggende gronden daarbij wordt betrokken. Hierbij is onder andere relevant het belang van eiser bij het voorkomen van wateroverlast op zijn percelen als gevolg van het dempen van greppels op naastgelegen percelen. Ook heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling in deze uitspraak bepaald dat ter plaatse van de gronden van het plandeel met de bestemming ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ geen demping van sloten en/of greppels mag plaatsvinden en dat op grond van artikel 4.4 van de planregels daarvoor ook geen omgevingsvergunning mag worden verleend. Deze voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen besluit.
7. Bij besluit van 3 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Wierden ter uitvoering van de tussenuitspraak van 3 april 2019 het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark [parknaam] ’ gewijzigd vastgesteld. Verweerder heeft onweersproken verklaard dat dit besluit tot vaststelling van het gewijzigde bestemmingsplan op 19 juni 2019 is gepubliceerd, daarna gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen en op 2 augustus 2019 in werking is getreden. Bij uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3120, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling de beroepen tegen het besluit van 3 juni 2019 ongegrond verklaard.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat hij tegen het besluit van de gemeenteraad van 3 juni 2019 geen verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling heeft ingediend.
9. Uit wat hiervoor onder r.o. 6 t/m 8 is weergegeven volgt dat de tussenuitspraak van
3 april 2019 op 6 augustus 2019 niet meer in de weg stond aan het verlenen van de door belanghebbende gevraagde omgevingsvergunning. Bovendien heeft verweerder de op
6 augustus 2019 verleende omgevingsvergunning in het bestreden besluit herroepen en op de datum van dat besluit (3 maart 2020) een nieuwe vergunning aan belanghebbende verleend.
Op 3 maart 2020 had de voorzieningenrechter van de Afdeling al definitief uitspraak gedaan en de beroepen tegen het besluit van de gemeenteraad van 3 juni 2019 ongegrond verklaard. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiser
10. In het StAB-rapport heeft de StAB, op basis van opname en vastlegging van de feitelijke situatie ter plaatse, geconcludeerd dat er een reële kans is op wateroverlast op het perceel van eiser. Ook heeft de StAB in het StAB-rapport drie maatregelen voorgesteld waardoor de kans op wateroverlast sterk kan worden verminderd. Dit zijn:
- het herstellen van het oude sloten- en greppelpatroon, zodat er weer voldoende afvoer-
capaciteit is;
- het aanbrengen van grindkoffers op naastgelegen percelen op zodanige wijze dat
oppervlakkig hemelwater niet meer afstroomt naar het perceel van eiser;
- het doorboren van de verkitte laag op die delen van de percelen waar het hemelwater
zich verzamelt.
BZ heeft bij zijn onderzoek onder meer het StAB-rapport en actuele maaiveldhoogtekaarten van de situatie op en rond het bungalowpark betrokken.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het BZ-rapport aannemelijk heeft gemaakt dat met de activiteiten waarvoor in het bestreden besluit vergunning is verleend
de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aanliggende gronden - meer specifiek de belangen van eiser - niet onevenredig worden aangetast. Twee deskundige bureaus hebben de situatie van eiser beoordeeld en één van deze twee bureaus, BZ, heeft expliciet ingestemd met de nu vergunde maatregelen en geconcludeerd dat daarmee de afvoercapaciteit en afwatering van eisers perceel ruim voldoende zal zijn. Ook heeft BZ een maatregel voorgesteld om te voorkomen dat oppervlakkig hemelwater van de belendende percelen kan afstromen naar eisers perceel en verweerder heeft de uitvoering van deze maatregel als voorschrift in de vergunning opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat uit het BZ-rapport volgt dat de nu vergunde activiteiten een oplossing bieden voor de waterproblematiek van eiser, zodat niet kan worden gezegd dat in het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Wat eiser hiertegen in beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Verweerder is buiten de aanvraag om omgevingsvergunning getreden
12. In de oorspronkelijke, op 13 juni 2019 ingediende aanvraag om omgevingsvergunning is inderdaad niet de greppel opgenomen die over het perceel van [naam 4] loopt, evenwijdig aan de grens met eisers perceel. In de aanvulling van de aanvraag die belanghebbende in reactie op verweerders brief van 2 juli 2019 heeft ingediend is deze greppel echter wel opgenomen. De in het primaire besluit verleende omgevingsvergunning heeft óók betrekking op deze greppel op het perceel van [naam 4] . In de omgevingsvergunning die met het bestreden besluit is verleend is vervolgens het voorschrift opgenomen – ter bescherming van de belangen van eiser – dat op het perceel van [naam 4] een grindkoffer moet worden aangelegd, zoals geadviseerd door BZ. De rechtbank acht dit voorschrift niet onrechtmatig. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Er moet een oplossing voor het totale terrein worden gevonden en daarom moeten
ook de handhavingsaspecten bij de vergunningverlening worden betrokken. Ook moeten alle maatregelen uit het StAB-rapport worden gevolgd.
13. Zoals vermeld, heeft de StAB in het StAB-rapport drie voorstellen gedaan voor het verminderen dan wel oplossen van de waterproblematiek op en rond eisers perceel.
De aanvraag om omgevingsvergunning van belanghebbende is bedoeld om de greppelstructuur te herstellen en een goede waterhuishouding te waarborgen (het eerste voorstel van de StAB). In het bestreden besluit is hieraan de grindkoffer op het perceel van [naam 4] toegevoegd (het tweede voorstel van de StAB). BZ heeft geconcludeerd dat dit een voldoende oplossing is voor de waterproblematiek van eiser. Daarbij heeft BZ tevens overwogen dat het doorboren van de verkitte grondlaag (het derde voorstel van de StAB) een goede additionele maatregel kan zijn om de wateroverlast op eisers perceel te verminderen, maar dat dat los staat van de wijzigingen op de belendende percelen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat het StAB-rapport leidend is geweest bij de nu vergunde activiteiten en dat deze zijn bedoeld om een oplossing voor de waterproblematiek van eiser te realiseren. Verder volgt uit het voorgaande dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder in het bestreden besluit op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend voor de aangevraagde activiteiten. Voor zover eiser van mening is dat verweerder nog steeds of alsnog handhavend moet optreden tegen andere activiteiten, staat dat los van deze vergunningsprocedure.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.