2.3.Per e-mail van 20 februari 2020 heeft [naam 4] desgevraagd verklaard aan de door BZ voorgestelde oplossing zijn medewerking te willen verlenen, onder voorwaarde dat daarmee een einde komt aan de problematiek rondom de afwatering van het perceel van eiser. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder in het aanvullende voorschrift 9 vastgelegd dat de door BZ voorgestelde robuustere oplossing moet worden uitgevoerd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit het advies van BZ en het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift 9 volgt dat de vergunde activiteiten de belangen van eiser niet onevenredig aantasten.
4. Eiser heeft in beroep allereerst aangevoerd dat verweerder als gevolg van de tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:968, de bestreden omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Daarnaast is eiser van mening dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Kort samengevat lossen de aan te leggen grindkoffer en de nieuw aan te leggen greppel in het weiland volgens eiser zijn waterproblematiek niet op, mede doordat de grindkoffer slechts over een gedeelte van het perceel van [naam 4] wordt aangelegd. Ook worden de adviezen uit het StAB-rapport volgens eiser niet gevolgd, terwijl dit rapport leidend zou moeten zijn. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit buiten de aanvraag om omgevingsvergunning is getreden, omdat de oorspronkelijke aanvraag geen betrekking had op het perceel van [naam 4] . Eiser is van mening dat een oplossing voor het totale terrein moet worden gevonden. Om die reden dienen volgens hem in dit geval ook de handhavingsaspecten bij de vergunningverlening te worden betrokken. 5. Hieronder bespreekt de rechtbank de verschillende beroepsgronden van eiser afzonderlijk.
De tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 3 april 2019
6. Bij besluit van 6 november 2018 heeft de gemeenteraad van Wierden het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark [parknaam] ’ vastgesteld. In de tussenuitspraak van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:968, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling de gemeenteraad van Wierden opgedragen om het besluit van 6 november 2018 binnen 16 weken te herstellen, in die zin dat duidelijk tot uitdrukking moet worden gebracht welke waarden voor gronden met de bestemming ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ bescherming vereisen in het geval op die gronden werken of werkzaamheden worden uitgevoerd en daarnaast in hoeverre de bescherming van de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van aanliggende gronden daarbij wordt betrokken. Hierbij is onder andere relevant het belang van eiser bij het voorkomen van wateroverlast op zijn percelen als gevolg van het dempen van greppels op naastgelegen percelen. Ook heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling in deze uitspraak bepaald dat ter plaatse van de gronden van het plandeel met de bestemming ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ geen demping van sloten en/of greppels mag plaatsvinden en dat op grond van artikel 4.4 van de planregels daarvoor ook geen omgevingsvergunning mag worden verleend. Deze voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen besluit. 7. Bij besluit van 3 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Wierden ter uitvoering van de tussenuitspraak van 3 april 2019 het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark [parknaam] ’ gewijzigd vastgesteld. Verweerder heeft onweersproken verklaard dat dit besluit tot vaststelling van het gewijzigde bestemmingsplan op 19 juni 2019 is gepubliceerd, daarna gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen en op 2 augustus 2019 in werking is getreden. Bij uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3120, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling de beroepen tegen het besluit van 3 juni 2019 ongegrond verklaard. 8. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat hij tegen het besluit van de gemeenteraad van 3 juni 2019 geen verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling heeft ingediend.
9. Uit wat hiervoor onder r.o. 6 t/m 8 is weergegeven volgt dat de tussenuitspraak van
3 april 2019 op 6 augustus 2019 niet meer in de weg stond aan het verlenen van de door belanghebbende gevraagde omgevingsvergunning. Bovendien heeft verweerder de op
6 augustus 2019 verleende omgevingsvergunning in het bestreden besluit herroepen en op de datum van dat besluit (3 maart 2020) een nieuwe vergunning aan belanghebbende verleend.
Op 3 maart 2020 had de voorzieningenrechter van de Afdeling al definitief uitspraak gedaan en de beroepen tegen het besluit van de gemeenteraad van 3 juni 2019 ongegrond verklaard. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiser
10. In het StAB-rapport heeft de StAB, op basis van opname en vastlegging van de feitelijke situatie ter plaatse, geconcludeerd dat er een reële kans is op wateroverlast op het perceel van eiser. Ook heeft de StAB in het StAB-rapport drie maatregelen voorgesteld waardoor de kans op wateroverlast sterk kan worden verminderd. Dit zijn:
- het herstellen van het oude sloten- en greppelpatroon, zodat er weer voldoende afvoer-
capaciteit is;
- het aanbrengen van grindkoffers op naastgelegen percelen op zodanige wijze dat
oppervlakkig hemelwater niet meer afstroomt naar het perceel van eiser;
- het doorboren van de verkitte laag op die delen van de percelen waar het hemelwater
zich verzamelt.
BZ heeft bij zijn onderzoek onder meer het StAB-rapport en actuele maaiveldhoogtekaarten van de situatie op en rond het bungalowpark betrokken.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het BZ-rapport aannemelijk heeft gemaakt dat met de activiteiten waarvoor in het bestreden besluit vergunning is verleend
de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aanliggende gronden - meer specifiek de belangen van eiser - niet onevenredig worden aangetast. Twee deskundige bureaus hebben de situatie van eiser beoordeeld en één van deze twee bureaus, BZ, heeft expliciet ingestemd met de nu vergunde maatregelen en geconcludeerd dat daarmee de afvoercapaciteit en afwatering van eisers perceel ruim voldoende zal zijn. Ook heeft BZ een maatregel voorgesteld om te voorkomen dat oppervlakkig hemelwater van de belendende percelen kan afstromen naar eisers perceel en verweerder heeft de uitvoering van deze maatregel als voorschrift in de vergunning opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat uit het BZ-rapport volgt dat de nu vergunde activiteiten een oplossing bieden voor de waterproblematiek van eiser, zodat niet kan worden gezegd dat in het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Wat eiser hiertegen in beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Verweerder is buiten de aanvraag om omgevingsvergunning getreden
12. In de oorspronkelijke, op 13 juni 2019 ingediende aanvraag om omgevingsvergunning is inderdaad niet de greppel opgenomen die over het perceel van [naam 4] loopt, evenwijdig aan de grens met eisers perceel. In de aanvulling van de aanvraag die belanghebbende in reactie op verweerders brief van 2 juli 2019 heeft ingediend is deze greppel echter wel opgenomen. De in het primaire besluit verleende omgevingsvergunning heeft óók betrekking op deze greppel op het perceel van [naam 4] . In de omgevingsvergunning die met het bestreden besluit is verleend is vervolgens het voorschrift opgenomen – ter bescherming van de belangen van eiser – dat op het perceel van [naam 4] een grindkoffer moet worden aangelegd, zoals geadviseerd door BZ. De rechtbank acht dit voorschrift niet onrechtmatig. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Er moet een oplossing voor het totale terrein worden gevonden en daarom moeten
ook de handhavingsaspecten bij de vergunningverlening worden betrokken. Ook moeten alle maatregelen uit het StAB-rapport worden gevolgd.
13. Zoals vermeld, heeft de StAB in het StAB-rapport drie voorstellen gedaan voor het verminderen dan wel oplossen van de waterproblematiek op en rond eisers perceel.
De aanvraag om omgevingsvergunning van belanghebbende is bedoeld om de greppelstructuur te herstellen en een goede waterhuishouding te waarborgen (het eerste voorstel van de StAB). In het bestreden besluit is hieraan de grindkoffer op het perceel van [naam 4] toegevoegd (het tweede voorstel van de StAB). BZ heeft geconcludeerd dat dit een voldoende oplossing is voor de waterproblematiek van eiser. Daarbij heeft BZ tevens overwogen dat het doorboren van de verkitte grondlaag (het derde voorstel van de StAB) een goede additionele maatregel kan zijn om de wateroverlast op eisers perceel te verminderen, maar dat dat los staat van de wijzigingen op de belendende percelen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat het StAB-rapport leidend is geweest bij de nu vergunde activiteiten en dat deze zijn bedoeld om een oplossing voor de waterproblematiek van eiser te realiseren. Verder volgt uit het voorgaande dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder in het bestreden besluit op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend voor de aangevraagde activiteiten. Voor zover eiser van mening is dat verweerder nog steeds of alsnog handhavend moet optreden tegen andere activiteiten, staat dat los van deze vergunningsprocedure.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.