201810410/3/R3.
Datum uitspraak: 11 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:968 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de voorzieningenrechter de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 6 november 2018 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht. Bij besluit van 3 juni 2019 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark Hoge Hexel" gewijzigd vastgesteld.
[appellant], [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. [appellant] en [belanghebbende B] hebben een zienswijze naar voren gebracht.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter heeft in de tussenuitspraak onder 9 overwogen dat het besluit van 6 november 2018 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Zo ontbreekt zowel in artikel 4.4 van de op 6 november 2018 vastgestelde planregels als in de doeleindenomschrijving van de voor de gronden geldende bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" een nadere duiding en omschrijving van de waarden die voor gronden met deze bestemming bescherming vereisen in het geval op de gronden van de percelen sloten en/of greppels worden gedempt. Tevens ontbreekt in de planregeling in hoeverre de bescherming van de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden daarbij wordt betrokken. Dit betekent dat de in artikel 4.4, lid 4.4.3, van de op 6 november 2018 vastgestelde planregels opgenomen toetsingscriteria voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, vanwege de bescherming van de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aanliggende gronden, zoals het belang van [appellant] bij het voorkomen van wateroverlast op zijn percelen als gevolg van het dempen van greppels op naastgelegen percelen, in dit geval ontoereikend zijn.
2. Gelet op hetgeen onder 9 van de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 november 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark Hoge Hexel" gegrond. Artikel 4.1 en artikel 4.4, lid 4.4.3, van de planregels van het op 6 november 2018 vastgestelde bestemmingsplan dienen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
3. In de tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter de raad opgedragen om het onder 9 genoemde gebrek in het besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 3 juni 2019 het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark Hoge Hexel" gewijzigd vastgesteld. Daarbij zijn artikel 4.1 en artikel 4.4, lid 4.4.3, van de planregels van het bestemmingsplan aangepast. In artikel 4.1 is nu een regel opgenomen die mede ziet op het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en in artikel 4.4, lid 4.4.3, zijn ter bescherming van de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aanliggende gronden nadere toetsingscriteria opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, in dit geval het dempen van sloten en/of greppels.
4.1. Artikel 4.1 van de planregels luidt nu als volgt:
"4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. terreinen voor recreatiewoningen, stacaravans, chalets, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren, trekkershutten en tenthuisjes;
b. het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
c. landschappelijke inpassing;
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen".
Artikel 4.4, lid 4.4.3, van de planregels luidt nu als volgt:
"4.4.3 Strijd met bestemming
Uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde, of van de werkzaamheden is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aanliggende gronden onevenredig worden aangetast, dan wel indien de waarden van deze gronden onevenredig worden geschaad".
5. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben".
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het herstelbesluit van 3 juni 2019 een besluit tot gedeeltelijke vervanging van het oorspronkelijk bestreden besluit is en dat dit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding is. Het beroep van [appellant] is van rechtswege mede gericht tegen het herstelbesluit.
7. [belanghebbende A], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] hebben naar aanleiding van het herstelbesluit van 3 juni 2019 geen zienswijze ingediend. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen het nadere besluit hebben aangevoerd. De van rechtswege ontstane beroepen van [belanghebbende A], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] zijn ongegrond.
8. [belanghebbende B] heeft naar aanleiding van het herstelbesluit van 3 juni 2019 een zienswijze naar voren gebracht. In haar zienswijze vraagt [belanghebbende B] een vergoeding van € 10.000,00 van de gemeente Wierden in verband met ervaren immateriële schade als gevolg van het niet mogen dempen van de greppel dan wel de uitvoering van de demping van de greppel en vergoeding van de in verband hiermee gemaakte kosten.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het onderwerp van deze zienswijze het bereik van het herstelbesluit te buiten gaat. Uit deze zienswijze blijkt overigens niet dat [belanghebbende B] niet met het herstelbesluit instemt. Daarom is het van rechtswege ontstane beroep van [belanghebbende B] ongegrond.
Voor zover [belanghebbende B] een omgevingsvergunning voor het dempen van een greppel wenst dan wel vanwege gemaakte kosten en vermeende geleden immateriële schade een vergoeding daarvan van de gemeente Wierden verlangt, kan zij zich hiervoor desgewenst tot de gemeente wenden.
9. [appellant] richt zich in zijn zienswijze tegen de toevoeging van de in artikel 4.4, lid 4.4.3, van de planregels gebruikte woorden ‘onevenredig’, omdat hij er voor de toekomst weinig vertrouwen in heeft dat bij de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het dempen van greppels wat de evenredigheid van zijn belang betreft een eerlijke en redelijke beoordeling plaatsvindt. Hij wijt dit aan de wijze waarop de gemeente met overtredingen omgaat en verwijst hiervoor naar diverse procedurestukken van de afgelopen periode. Hoewel hij erkent dat de beoordeling van de ‘onevenredigheid’ ter beoordeling aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd, wenst hij dergelijke procedures te voorkomen en stelt hij voor om het woord ‘onevenredig’ uit de planregel te schrappen.
9.1. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat het niet ongebruikelijk is om bij het in een planregel neerleggen van criteria voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor in het voorliggende geval het dempen van sloten en/of greppels, zoals in artikel 4.4, lid 4.4.1, van de planregels is vereist, gebruik te maken van zogenoemde open normen, zoals in dit geval het criterium ‘onevenredig’. Het criterium "onevenredig worden aangetast" dan wel "onevenredig worden geschaad" bepaalt dat in voorkomend geval een belangenafweging van alle betrokken belangen dient plaats te vinden. In het licht hiervan valt niet in te zien dat de belangen van [appellant], zoals het voorkomen van wateroverlast op zijn percelen als gevolg van het dempen van greppels op naastgelegen percelen, niet voldoende bij de beoordeling van de daarvoor vereiste omgevingsvergunning zullen worden betrokken. Zoals [appellant] terecht opmerkt, kan bij de uitoefening van deze bevoegdheid door het college van burgemeester en wethouders de toepassing hiervan ter beoordeling aan de bestuursrechter worden voorgelegd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval geen gebruik had mogen maken van het gebruik van het criterium "onevenredig".
Het betoog faalt.
10. Verder wijst [appellant] er in zijn zienswijze op dat op 6 augustus 2019 door het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor het dempen en graven van een greppel is verleend, terwijl in het dictum van de tussenuitspraak de voorlopige voorziening is getroffen dat geen omgevingsvergunningen mogen worden verleend zolang het (gewijzigde) bestemmingsplan niet in werking is getreden. Hij stelt dat de gemeente hiermee rechterlijke uitspraken negeert en dat de verleende vergunning hierom als ongeldig/nietig moet worden verklaard. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat, wat er ook zij van de door [appellant] gemaakte opmerking, de op 6 augustus 2019 verleende vergunning in deze procedure niet voorligt en dat tegen deze verleende vergunning voor [appellant] de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat.
11. Gelet op wat hiervoor onder 2 is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 november 2018 gegrond en dient dit besluit te worden vernietigd wat betreft artikel 4.1 en artikel 4.4, lid 4.4.3, van de op 6 november 2018 vastgestelde planregels. Het beroep van [appellant] tegen het herstelbesluit van 3 juni 2019 is ongegrond.
De beroepen van [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] tegen het herstelbesluit van 3 juni 2019 zijn ongegrond.
12. De raad van de gemeente Wierden dient ten aanzien van [appellant] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Wierden van 6 november 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark Hoge Hexel" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wierden van 6 november 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark Hoge Hexel" voor zover het betreft artikel 4.1 en artikel 4.4, lid 4.4.3, van de planregels;
III. verklaart de beroepen van [appellant], [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] tegen het besluit van de raad van de gemeente Wierden van 3 juni 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark Hoge Hexel" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Wierden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.594,50 (zegge: vijftienhonderdvierennegentig euro en vijftig cent), waarvan € 1.536,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Wierden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 340,00 (zegge: driehonderdveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Plambeck
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019
159.