ECLI:NL:RBOVE:2021:1397

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
08/145842-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van amfetamine

Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man die betrokken was bij een verkeersongeval op 13 februari 2018 in Harbrinkhoek. De verdachte reed onvoorzichtig en botste frontaal op een tegenligger, waardoor de bestuurder van het andere voertuig, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte had in de dagen voorafgaand aan het ongeval speed gebruikt in combinatie met medicijnen. Tijdens de rechtszitting op 19 maart 2021 werd de vordering van de officier van justitie besproken, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door zijn onoplettendheid en het niet naleven van verkeersregels. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het rijden onder invloed van een stof die zijn rijvaardigheid kon beïnvloeden, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uur op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers om voorzichtig en oplettend te rijden, vooral in situaties waarin vermoeidheid en drugsgebruik een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/145842-18 (P)
Datum vonnis: 2 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Agelink en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. A. Akman, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Harbrinkhoek in de gemeente Tubbergen, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
komende uit de richting Mariaparochie en/of gaande in de richting Tubbergen,
daarmee rijdende op de uit twee rijstroken, bestaande weg, de Almeloseweg (N746),
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte,
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor
hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Almeloseweg (N746)) en/of
het zich op die weg (de Almeloseweg (N746)) bevindende verkeer en/of
in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet
aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden
en/of
in of nabij een in die weg (de Almeloseweg(N746) gelegen, gezien zijn verdachtes
rijrichting naar rechts verlopende bocht met dat door hem, verdachte bestuurde
motorrijtuig (personenauto), naar links heeft gestuurd, naar links is gegaan en/of
rechtdoor is gereden, waarbij hij, verdachte niet het verloop van die weg (de
Almeloseweg (N746) heeft gevolgd en /of geheel of gedeeltelijk op de voor het
tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg (de Almeloseweg
(N746))is terechtgekomen en/of
in strijd met het gestelde in artikel 76 lid 1 van voormeld reglement, zich aan de
linkerzijde van een ter plaatse op het wegdek tussen de rijstroken van die weg (de
Almeloseweg (N746)) aangebrachte dubbele doorgetrokken streep, inhoudende:
“Een doorgetrokken streep die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding
bevindt, mag niet worden overschreden en/of bestuurders mogen zich niet links
van en doorgetrokken streep bevinden, indien die streep is aangebracht tussen
rijstroken of paden met verkeer in beide richtingen” , heeft bevonden en/of
geheel of gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde
rijstrook van die weg (de Almeloseweg (N746))is gebotst tegen, in elk geval in
aanrijding is gekomen met een op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde
rijstrook van die weg (de Almeloseweg (N746)) rijdend, toen dicht genaderd zijnd
andere motorrijtuig (personenauto)
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander(genaamd [slachtoffer]
) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan,
zulks terwijl hij, verdachte verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8 lid 5 van
de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Harbrinkhoek in de gemeente Tubbergen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting
Mariaparochie en/of gaande in de richting Tubbergen, daarmee heeft gereden op
de uit twee rijstroken, bestaande weg, de Almeloseweg (N746)) en
in strijd met artikel 3 van het Reglemnt verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet
aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden
en/of
in of nabij een in die weg (de Almeloseweg(N746)) gelegen, gezien zijn verdachtes
rijrichting naar rechts verlopende bocht met dat door hem, verdachte bestuurde
motorrijtuig (personenauto), naar links heeft gestuurd, naar links is gegaan en/of
rechtdoor is gereden, waarbij hij, verdachte niet het verloop van die weg (de
Almeloseweg (N746) heeft gevolgd en /of geheel of gedeeltelijk op de voor het
tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg (de Almeloseweg (N746))
is terechtgekomen en/of
in strijd met het gestelde in artikel 76 lid 1 van voormeld reglement, zich aan de
linkerzijde van een ter plaatse op het wegdek tussen de rijstroken van die weg (de
Almeloseweg (N746)) aangebrachte dubbele doorgetrokken streep, inhoudende:
“Een doorgetrokken streep die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding
bevindt, mag niet worden overschreden en/of bestuurders mogen zich niet links
van en doorgetrokken streep bevinden, indien die streep is aangebracht tussen
rijstroken of paden met verkeer in beide richtingen” , heeft bevonden en/of
geheel of gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde
rijstrook van die weg (de Almeloseweg (N746)) is gebotst tegen, in elk geval in
aanrijding is gekomen met een op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde
rijstrook van die weg (de Almeloseweg (N746)) rijdend, toen dicht genaderd zijnd
ander motorrijtuig(personenauto),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 13 februari 2018 omstreeks 20:20 uur vond op de Almeloseweg (N746) in Harbrinkhoek een verkeersongeval plaats waarbij verdachte en [slachtoffer] ieder als bestuurder van een personenauto betrokken waren.
Verdachte reed met zijn auto op de Almeloseweg, komende uit de richting van Harbrinkhoek en rijdend in de richting van Tubbergen. [slachtoffer] kwam uit tegenovergestelde richting aanrijden. Toen verdachte met zijn auto een flauwe bocht naar rechts naderde, is hij rechtdoor gereden waardoor hij op de andere weghelft belandde. Hierdoor kwam hij frontaal in aanrijding met de auto van [slachtoffer] . Als gevolg van de aanrijding raakte verdachte bekneld in zijn voertuig en moest hij door het personeel van de brandweer uit het voertuig worden bevrijd. Verdachte was niet aanspreekbaar en is met spoed naar het ziekenhuis vervoerd. Ook [slachtoffer] raakte gewond en is naar het ziekenhuis vervoerd. Er bleek bij hem sprake te zijn van een gebroken pols, een gebroken rib, een kneuzing aan de long en een kneuzing aan de darmen.
Op het moment van het ongeval was het donker. De straatverlichting was in werking en het (wegdek) was droog. Uit onderzoek is gebleken dat de auto van verdachte zich op het moment van het ongeval geheel heeft bevonden op het weggedeelte dat bestemd is voor tegemoetkomend verkeer.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat een hem tegemoetkomende auto door de bocht kwam ‘zeilen’. Het leek alsof die auto de bocht niet kon halen. De auto kwam vervolgens recht op hem af en reed frontaal tegen zijn auto aan. [slachtoffer] heeft over de opgelopen gebroken pols verklaard dat hij hieraan geopereerd is en dat er een plaat in is gezet. Het is nog onduidelijk of de pols volledig zal herstellen.
Verdachte is op 6 februari 2019 in het revalidatiecentrum, alwaar hij op dat moment aan het herstellen was van het lichamelijk letsel dat hij als gevolg van het ongeval had opgelopen, gehoord door de politie. Hij heeft verklaard zich van het ongeval niets te kunnen herinneren. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op de dag van het ongeval om 5.00 uur met zijn auto vanuit huis is vertrokken naar het Westen voor een werkklus, waardoor hij op het moment van het ongeval mogelijk zwaar vermoeid was en in slaap kan zijn gevallen.
Uit toxicologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat verdachte amfetamine in zijn bloed had. Het gehalte amfetamine bedroeg 260 microgram per liter bloed, terwijl de grenswaarde bij enkelvoudig gebruik 50 microgram per liter bloed is. Verdachte heeft hierover zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij op de dag van het ongeval op doktersvoorschrift dexamfetamine had geslikt in verband met ADHD-klachten. In dit verband is door de raadsvrouw een doktersverklaring aan de rechtbank overgelegd. Ook heeft verdachte verklaard dat hij in het weekend voorafgaand aan het ongeval speed had gebruikt.
De overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de vraag of de fout van verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank dient vast te stellen of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander lichamelijk letsel heeft opgelopen. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van verdachte en de beoordeling of en zo ja, in welke mate hij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van verdachte en het verkeersongeval. Het bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam”. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin [1] .
De rechtbank is, met inachtneming van het voorgaande, van oordeel dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat iedere verkeersdeelnemer voorzichtig en oplettend rijgedrag dient te vertonen. Dat wordt ook verwacht van een bestuurder van een personenauto die ’s avonds na een lange werkdag in het donker op een weg rijdt waarbij sprake is van tegemoetkomend verkeer. Verdachte heeft verklaard dat hij mogelijk moe was en in slaap is gevallen ten tijde van de aanrijding. Het besturen van een personenauto in een dergelijke vermoeide staat getuigt niet van voorzichtig en oplettend rijgedrag.
Verdachte heeft terwijl hij op de Almeloseweg reed niet of onvoldoende gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en het zich op die weg bevindende verkeer, hij heeft niet met een naar rechts verlopende bocht meegestuurd en is daardoor zover naar links gekomen dat hij met zijn auto geheel op de verkeerde weghelft is beland en daar frontaal in aanrijding is gekomen met een op die andere weghelft rijdende tegenligger. Verdachte heeft door met zijn auto niet op de eigen weghelft te blijven niet gehandeld zoals van een bestuurder in het algemeen en gemiddeld genomen verwacht mag worden. Hij heeft bovendien de op hem rustende plicht om de verkeersregels na te leven, in dit geval het als bestuurder van een auto op de weg zoveel mogelijk rechts aanhouden, geschonden.
Dit geheel van gedragingen, in samenhang bezien, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank, verdachtes handelen te kwalificeren is als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag en dat het aldus aan verdachtes schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is verder van oordeel dat, gelet op de aard van het letsel van [slachtoffer] en de noodzaak van het medisch ingrijpen, er sprake is van letsel dat als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte onder invloed heeft gereden van een stof waarvan hij wist, of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik de rijvaardigheid kon beïnvloeden. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Weliswaar blijkt uit onderzoek dat verdachte een hogere waarde aan amfetamine in zijn bloed had dan de grenswaarde, maar nu niet blijkt van onderzoek naar het effect van verdachtes medicijngebruik op deze waarde kan niet bewezen worden dat verdachte “verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994” zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte een dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden, zal de rechtbank verdachte ook van dit bestanddeel vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 februari 2018 te Harbrinkhoek in de gemeente Tubbergen, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
komende uit de richting Mariaparochie en gaande in de richting Tubbergen,
daarmee rijdende op de uit twee rijstroken bestaande weg, de Almeloseweg (N746), aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte niet of in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en het zich op die weg bevindende verkeer en in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en in een in die weg gelegen, gezien de rijrichting van verdachte, naar rechts verlopende bocht met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) rechtdoor is gereden, waarbij hij niet het verloop van die weg heeft gevolgd en geheel op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg is terechtgekomen en geheel rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg in aanrijding is gekomen met een op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg rijdende, toen dicht genaderd zijnde, andere motorrijtuig (personenauto) en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 6 en 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 90 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, er rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte first offender is, dat het ongeval drie jaar geleden plaatsvond, dat hij door het ongeval ernstig gewond is geraakt en nog altijd gezondheidsklachten heeft en dat hij thans zijn leven op de rit heeft. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werkzaamheden te kunnen uitvoeren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 13 februari 2018 als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen door op de voor tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook te rijden en frontaal in aanrijding met een tegenligger te komen. Als gevolg hiervan is die tegenligger, [slachtoffer] , gewond geraakt. Uit de door hem ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat het ongeval voor hem ingrijpende gevolgen heeft gehad, zo is hij na het ongeval een aantal weken afhankelijk geweest van de hulp van Thuiszorg en heeft hij nog altijd verminderde kracht in zijn pols. Verdachte heeft verklaard dat hij op de zaterdagavond voorafgaand aan het ongeval op dinsdag 1 a 2 lijntjes speed had gesnoven. Daarnaast gebruikt verdachte in verband met zijn ADHD het medicijn dexamfetamine. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, wetend dat hij aan het verkeer deel ging nemen , zich niet heeft afgevraagd of de combinatie van zijn speedgebruik in het weekend en het slikken van de dexamfetamine op de dag van het ongeval op mogelijk van invloed zou kunnen zijn op zijn rijgedrag. Toen verdachte tijdens de rit voorafgaand aan het ongeval vermoeidheidsklachten kreeg heeft hij niet zijn verantwoordelijkheid genomen door zijn deelname aan het verkeer op dat moment te staken. Door verdachtes onvoorzichtige rijgedrag is lichamelijk letsel bij het slachtoffer veroorzaakt, waar hij ook nu nog, drie jaar na het ongeval, hinder van ondervindt.
Bij de afweging welke straf aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieruit volgt dat in beginsel voor overtreding van artikel 6 WVW 1994 waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel, wordt opgelegd een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden onvoorwaardelijk. De rechtbank neemt deze straf als uitgangspunt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van1 februari 2021 betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank slaat voorts acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van
26 februari 2021. Hieruit volgt onder meer dat verdachte werk en een stabiel inkomen heeft, dat hij aan zijn schuldenproblematiek werkt, dat er geen criminogene factoren naar voren zijn gekomen en dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte zelf ook door de gevolgen van zijn daad is getroffen. Na het ongeval heeft hij drie weken in coma gelegen waarna hij een aantal maanden in een revalidatiecentrum heeft moeten verblijven. Ook nu ondervindt verdachte nog gezondheidsklachten.
Verdachte heeft er blijk van gegeven de ernst van zijn handelen in te zien door zich ter zitting tot het slachtoffer te richten en zijn excuses aan te bieden. Verdachte heeft hiermee ook laten zien verantwoordelijkheid voor zijn daad te nemen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat het ongeval dusdanig veel impact op hem heeft gehad, dat hij zijn rijgedrag heeft aangepast, in die zin dat hij nu op een meer verantwoorde manier deelneemt aan het verkeer. De rechtbank houdt met dit alles rekening.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren moet worden opgelegd. Ook acht de rechtbank passend en geboden om aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen. De rechtbank zal, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop in deze zaak, aan verdachte geen onvoorwaardelijke, maar een voorwaardelijke ontzegging voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Wetboek van Strafrecht en 179 WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
-
ontzegtverdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze bijkomende straf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2021.
Mr. A.M. Rikken en mr. M.A.H. Heijink zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018068533 van 11 mei 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal aanrijding misdrijf van verbalisant [verbalisant 1] , pag. 2, 3 en 4, van
11 mei 2018, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, kreeg kennis van een verkeersongeval dat plaatsvond op 13 februari 2018 omstreeks 20:20 uur in Harbrinkhoek. Hierbij waren de volgende voertuigen en personen betrokken: Mitsubishi van [verdachte] en Opel Adam van [slachtoffer] .
2.
Het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van 26 februari 2018 van verbalisant
[verbalisant 2] , pag. 19, 25 en 26, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
De bestuurder van de Mitsubishi reed op de Almeloseweg (N746) in Harbrinkhoek, komende vanuit de richting Harbrinkhoek en gaande in de richting Tubbergen. Uit tegengestelde richting naderde de bestuurder van de Opel. Gezien vanuit de richting Harbrinkhoek, is de Almeloseweg gelegen in een langgerekte bocht naar rechts. In deze langgerekte bocht naar rechts, is de Mitsubishi rechtdoor gereden, waarbij deze geheel/volledig, op de weghelft terecht kwam, welke was bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer. Aldaar reed op dat moment de Opel. De voertuigen zijn frontaal met elkaar in aanrijding gekomen.
De Mitsubishi heeft zich ten tijde van de botsing volledig op het weggedeelte, welke was bestemd voor het verkeer komende vanuit de richting Tubbergen, zijnde de rijrichting van de Opel, bevonden.
Lichtgesteldheid: nacht. Straatverlichting: in werking. Weersgesteldheid: droog. Wegdek: droog.
3.
De geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] van 16 februari 2018, pag. 45, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] is op 13 februari 2018 door een arts onderzocht. Omschrijving van het letsel: gebroken pols rechts, gebroken rib, long kneuzing en kneuzing darmen waarvan gevolgen nog onduidelijk zijn. [slachtoffer] moet aan zijn pols worden geopereerd. Geschatte duur van de genezing: acht weken.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 24 april 2018, pag. 50 en 51, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 februari 2018 omstreeks 20.15 uur reed ik van Tubbergen richting Harbrinkhoek. Op een gegeven moment zag ik dat een groene auto mij tegemoet kwam rijden. Dit was vlak voor de laatste flauwe bocht voor de rotonde. Ik kreeg de indruk dat hij de bocht door kwam 'zeilen'. Het leek alsof hij de bocht niet kon halen. Ik zag de auto recht op mij afkomen. Ik had nog heel even het benul dat ik weg moest sturen, maar het was al te laat. De auto botste frontaal tegen mijn auto.