4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 13 februari 2018 omstreeks 20:20 uur vond op de Almeloseweg (N746) in Harbrinkhoek een verkeersongeval plaats waarbij verdachte en [slachtoffer] ieder als bestuurder van een personenauto betrokken waren.
Verdachte reed met zijn auto op de Almeloseweg, komende uit de richting van Harbrinkhoek en rijdend in de richting van Tubbergen. [slachtoffer] kwam uit tegenovergestelde richting aanrijden. Toen verdachte met zijn auto een flauwe bocht naar rechts naderde, is hij rechtdoor gereden waardoor hij op de andere weghelft belandde. Hierdoor kwam hij frontaal in aanrijding met de auto van [slachtoffer] . Als gevolg van de aanrijding raakte verdachte bekneld in zijn voertuig en moest hij door het personeel van de brandweer uit het voertuig worden bevrijd. Verdachte was niet aanspreekbaar en is met spoed naar het ziekenhuis vervoerd. Ook [slachtoffer] raakte gewond en is naar het ziekenhuis vervoerd. Er bleek bij hem sprake te zijn van een gebroken pols, een gebroken rib, een kneuzing aan de long en een kneuzing aan de darmen.
Op het moment van het ongeval was het donker. De straatverlichting was in werking en het (wegdek) was droog. Uit onderzoek is gebleken dat de auto van verdachte zich op het moment van het ongeval geheel heeft bevonden op het weggedeelte dat bestemd is voor tegemoetkomend verkeer.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat een hem tegemoetkomende auto door de bocht kwam ‘zeilen’. Het leek alsof die auto de bocht niet kon halen. De auto kwam vervolgens recht op hem af en reed frontaal tegen zijn auto aan. [slachtoffer] heeft over de opgelopen gebroken pols verklaard dat hij hieraan geopereerd is en dat er een plaat in is gezet. Het is nog onduidelijk of de pols volledig zal herstellen.
Verdachte is op 6 februari 2019 in het revalidatiecentrum, alwaar hij op dat moment aan het herstellen was van het lichamelijk letsel dat hij als gevolg van het ongeval had opgelopen, gehoord door de politie. Hij heeft verklaard zich van het ongeval niets te kunnen herinneren. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op de dag van het ongeval om 5.00 uur met zijn auto vanuit huis is vertrokken naar het Westen voor een werkklus, waardoor hij op het moment van het ongeval mogelijk zwaar vermoeid was en in slaap kan zijn gevallen.
Uit toxicologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat verdachte amfetamine in zijn bloed had. Het gehalte amfetamine bedroeg 260 microgram per liter bloed, terwijl de grenswaarde bij enkelvoudig gebruik 50 microgram per liter bloed is. Verdachte heeft hierover zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij op de dag van het ongeval op doktersvoorschrift dexamfetamine had geslikt in verband met ADHD-klachten. In dit verband is door de raadsvrouw een doktersverklaring aan de rechtbank overgelegd. Ook heeft verdachte verklaard dat hij in het weekend voorafgaand aan het ongeval speed had gebruikt.
De overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de vraag of de fout van verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank dient vast te stellen of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander lichamelijk letsel heeft opgelopen. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van verdachte en de beoordeling of en zo ja, in welke mate hij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van verdachte en het verkeersongeval. Het bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam”. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank is, met inachtneming van het voorgaande, van oordeel dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat iedere verkeersdeelnemer voorzichtig en oplettend rijgedrag dient te vertonen. Dat wordt ook verwacht van een bestuurder van een personenauto die ’s avonds na een lange werkdag in het donker op een weg rijdt waarbij sprake is van tegemoetkomend verkeer. Verdachte heeft verklaard dat hij mogelijk moe was en in slaap is gevallen ten tijde van de aanrijding. Het besturen van een personenauto in een dergelijke vermoeide staat getuigt niet van voorzichtig en oplettend rijgedrag.
Verdachte heeft terwijl hij op de Almeloseweg reed niet of onvoldoende gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en het zich op die weg bevindende verkeer, hij heeft niet met een naar rechts verlopende bocht meegestuurd en is daardoor zover naar links gekomen dat hij met zijn auto geheel op de verkeerde weghelft is beland en daar frontaal in aanrijding is gekomen met een op die andere weghelft rijdende tegenligger. Verdachte heeft door met zijn auto niet op de eigen weghelft te blijven niet gehandeld zoals van een bestuurder in het algemeen en gemiddeld genomen verwacht mag worden. Hij heeft bovendien de op hem rustende plicht om de verkeersregels na te leven, in dit geval het als bestuurder van een auto op de weg zoveel mogelijk rechts aanhouden, geschonden.
Dit geheel van gedragingen, in samenhang bezien, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank, verdachtes handelen te kwalificeren is als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag en dat het aldus aan verdachtes schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is verder van oordeel dat, gelet op de aard van het letsel van [slachtoffer] en de noodzaak van het medisch ingrijpen, er sprake is van letsel dat als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte onder invloed heeft gereden van een stof waarvan hij wist, of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik de rijvaardigheid kon beïnvloeden. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Weliswaar blijkt uit onderzoek dat verdachte een hogere waarde aan amfetamine in zijn bloed had dan de grenswaarde, maar nu niet blijkt van onderzoek naar het effect van verdachtes medicijngebruik op deze waarde kan niet bewezen worden dat verdachte “verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994” zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte een dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden, zal de rechtbank verdachte ook van dit bestanddeel vrijspreken.