ECLI:NL:RBOVE:2021:1315

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
08/226464-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de overtreding van de noodverordening COVID-19 door een café-eigenaar in Zwolle

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige eigenaar van een café in Zwolle. De verdachte werd beschuldigd van het overtreden van de noodverordening die was ingesteld in het kader van de COVID-19-pandemie. De tenlastelegging omvatte het niet naleven van de vereiste 1,5 meter afstand tussen gasten en het niet zorgen voor een veilige omgeving in de horecagelegenheid. Tijdens de zitting op 5 maart 2021 heeft de officier van justitie, mr. R.J. Wiegant, de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.G. Meester.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 juli 2020 in zijn café onvoldoende maatregelen had getroffen om de 1,5 meter afstand te waarborgen. Er waren ongeveer twintig gasten aanwezig, die zich niet aan de coronamaatregelen hielden. De rechter oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan de voorschriften van de noodverordening en dat er geen sprake was van willekeur in de handhaving, aangezien andere horecaondernemers ook waren vervolgd voor vergelijkbare overtredingen.

De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging, maar de kantonrechter verwierp dit standpunt. De rechter oordeelde dat de noodverordening verbindend was en dat de verdachte strafbaar was voor het overtreden van deze verordening. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.500, subsidiair 25 dagen hechtenis. De kantonrechter benadrukte de ernst van de overtreding, gezien de impact op de volksgezondheid en het vertrouwen in de naleving van de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/226464-20 (P)
Datum vonnis: 19 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 maart 2021.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.J. Wiegant en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R.G. Meester, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als eigenaar van een horecagelegenheid een corona-noodverordening heeft overtreden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Zwolle de noodverordening, "Noodverordening COVID-19 IJsselland 15 juli 2020", zijnde een algemeen voorschrift van politie krachtens de Gemeentewet in buitengewone omstandigheden door de voorzitter van de Veiligheidsregio IJsselland uitgevaardigd en afgekondigd heeft overtreden, immers heeft hij, verdachte, als eigenaar/uitbater van Horecagelegenheid ‘ [horecagelegenheid 1] ’ toen daar op/aan [adres 2] :
- onvoldoende maatregelen getroffen waardoor de aanwezigen te allen tijde 1,5 meter afstand tot elkaar kunnen houden en/of
- onvoldoende gezorgd dat de aanwezigen te allen tijde 1,5 meter afstand houden tot de dichtstbijzijnde persoon en/of
- onvoldoende gezorgd dat de aanwezigen aan wie een zitplaats of afgebakende locatie is toegewezen daarvan gebruik maken,

en aldus daarmee een samenkomst in een voor het publiek openstaand gebouw, te weten in een horecagelegenheid laten plaatsvinden en/of georganiseerd of laten organiseren en/of laten ontstaan.

3.De voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging en het gelijkheidsbeginsel. Om die reden heeft de verdediging de officier van justitie op 26 februari 2021 verzocht om de zaak te seponeren.
De verdediging voert daartoe allereerst aan dat bij overtreding van een noodverordening door horecaondernemers louter strafrechtelijk werd opgetreden indien sprake was van een overtreding die direct ter plaatse diende te worden beëindigd. In het andere geval zou voor de bestuursrechtelijke weg worden gekozen.
Verdachte had bovendien voorafgaand aan een strafrechtelijk optreden moeten worden gewaarschuwd en dat is niet gebeurd. Dit zou op grond van de handelingskaders en een circulaire binnen het openbaar ministerie (OM) het vervolgingsbeleid van het OM zijn en dit is overigens door diverse verbalisanten/toezichthouders aan verdachte medegedeeld. Een strafrechtelijke vervolging kan ook vergaande gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van de verdachte. Zo kan dit onder omstandigheden ertoe leiden dat de verdachte niet langer voldoet aan de eisen voor het verkrijgen van een toekomstige horecavergunning zoals bedoeld in artikel 8 van de Drank- en Horecawet, zoals de eis dat een leidinggevende van een horecabedrijf niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn.
Er is verder bij geen ander horecabedrijf in Zwolle gehandhaafd. Daarom is er sprake van willekeur. Uit foto’s die de verdediging ter zitting aan de kantonrechter heeft overgelegd, blijkt dat ook voor de deur van andere horecagelegenheden aan [straat] de corona-noodverordening werd overtreden. Waarom zou de situatie van verdachte anders zijn dan die van andere horecaondernemingen aan [straat] ?
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Om die reden heeft hij het verzoek om een sepot afgewezen en is hij ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Het is onjuist dat bij overtreding van de noodverordening niet strafrechtelijk maar bestuursrechtelijk had moeten worden opgetreden. Uit de handelingskaders blijkt niet van getrapte besluitvorming bij overtreding van een noodverordening. Het OM heeft een ruime discretionaire bevoegdheid om bij een strafbaar feit te beslissen of zij tot vervolging overgaat of dat niet doet.
Hoewel er thans binnen het OM wél afspraken zijn dat voornamelijk bestuursrechtelijk wordt opgetreden, was dit op 27 juni 2020 niet het geval. Verdachte is overigens niet de enige Zwolse ondernemer die vanwege het niet-naleven van de noodverordening is vervolgd. Meerdere ondernemers zijn of worden vervolgd vanwege het overtreden van de noodverordening. Bijvoorbeeld de zaak met parketnummer 08/231497-20, geagendeerd op de kantonzitting van 21 mei 2021, waarin een andere horecaondernemer vanwege het overtreden van een corona-noodverordening wordt vervolgd.
3.3
Het oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter ziet zich, gelet op het daartoe door de verdediging gevoerde preliminaire verweer, genoodzaakt de vervolgingsbeslissing van de officier van justitie ‘ten volle’ te toetsen aan de beginselen van een goede procesorde.
Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor het niet-ontvankelijk verklaren van de officier van justitie in de vervolging, namelijk als er sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde én daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan. Het opportuniteitsbeginsel, dat is neergelegd in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), biedt het openbaar ministerie de bevoegdheid en de ruimte om vervolgingsbeleid te voeren en om ter invulling daarvan regels op te stellen in de vorm van vervolgingsrichtlijnen.
Uit de Noodverordening COVID-19 IJsselland 15 juli 2020 (hierna: noodverordening), dat in het dossier is gevoegd, volgt dat de noodverordening tot stand is gekomen aan de hand van aanwijzingen van de Minister. In de toelichting, die als bijlage bij de noodverordening is gevoegd, staat beschreven dat handelen of nalaten in strijd met de voorschriften uit deze verordening strafbaar is gesteld in artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht. Niet blijkt dat bestuursrechtelijk in plaats van strafrechtelijk moet worden opgetreden bij overtreding van de bepalingen uit de noodverordening.
Vooropgesteld wordt dat de officier van justitie bevoegd is om te beslissen of een verdachte al dan niet wordt vervolgd. De officier van justitie heeft in deze zaak beslist om verdachte strafrechtelijk te vervolgen. De vraag is vervolgens of de verdachte desondanks aan beleidsregels van het OM het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat hij niet strafrechtelijk zou worden vervolgd.
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat er op 27 juli 2020 geen vervolgingsbeleid was voor een feit zoals aan verdachte ten laste is gelegd. Wel was er een Handelingskader toezicht en handhaving noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio IJsselland van 15 juli 2020 (hierna: Handelingskader). In het Handelingskader staat beschreven:
“Op grond van artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht kan verbaliserend opgetreden worden. Dit gebeurt in ieder geval als personen eerder gewaarschuwd zijn en wederom in de fout gaan”.Het Handelingskader is niet meer dan intern beleid voor ambtenaren van de politie IJsselland en de BOA’s die werkzaam zijn voor de gemeenten in de regio IJsselland. Het is dus
handhavingsbeleid en géén
vervolgingsbeleid. De kantonrechter concludeert daarom dat verdachte aan het Handelingskader niet het vertrouwen kon ontlenen dat hij bij overtreding van de noodverordening niet strafrechtelijk zou worden vervolgd.
Hoewel verdachte ontkent een waarschuwing te hebben ontvangen, blijkt uit de verklaringen die verschillende verbalisanten hebben afgelegd, dat verdachte wel is gewaarschuwd. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte op 21 juni 2020 in het bijzijn van de politie door toezichthouders van de gemeente is gewaarschuwd dat bij een volgende overtreding van de COVID-regels een proces-verbaal zou kunnen volgen.
Vervolgens doet de vraag zich voor of er sprake is van willekeur en of er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging houdt in dat het OM diverse belangen behoorlijk tegen elkaar moet afwegen. Het is niet de taak van de kantonrechter om te toetsen of die afweging juist is, maar wel of er sprake is van een beslissing met apert onevenredige gevolgen. De kantonrechter ziet op grond van de stukken en hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om te veronderstellen dat een redelijk denkend lid van het OM niet heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
De kantonrechter heeft ook geen reden om te veronderstellen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De in de noodverordening gestelde voorschriften moeten door een ieder worden nageleefd, dus even zo goed door een horecaondernemer als een andere ondernemer. Voor het gelijkheidsbeginsel is dus niet bepalend wat de aard van de onderneming is, maar of in gelijke gevallen gelijk is opgetreden.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat ten aanzien van andere ondernemers, onder wie in elk geval een andere horecaondernemer, vergelijkbaar is opgetreden. Er hebben ook al meerdere veroordelingen plaatsgevonden vanwege het overtreden van een noodverordening door het niet naleven van de daarin gestelde voorschriften.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat de vervolgingsbeslissing van de officier van justitie in overeenstemming is met de beginselen van een goede procesorde. De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vervolging.
De kantonrechter heeft ook overigens vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Ook heeft de kantonrechter vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Gelet op het proces-verbaal kunnen de volgende (mede tot een goed begrip van dit vonnis strekkende) feiten en omstandigheden, die ter terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan, als vaststaand worden aangemerkt. Verdachte is eigenaar van Horecagelegenheid “ [horecagelegenheid 1] ” aan de [adres 2] in Zwolle. Op 27 juli 2020 gold in Zwolle de noodverordening, waarin voorschriften ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus/COVID-19 waren opgenomen. In artikel 2.1, eerste lid, van genoemde noodverordening is onder meer het navolgende bepaald:
“Het is verboden een samenkomst in de publieke ruimte of in een besloten plaats, niet zijnde een woning of een daarbij behoren erf, te organiseren, te laten organiseren, te laten plaatsvinden of te laten ontstaan zonder:
c. maatregelen te treffen waardoor de aanwezigen te allen tijde 1,5 meter afstand tot elkaar kunnen houden;
d. ervoor te zorgen dat de aanwezigen te allen tijde 1,5 meter afstand houden tot de dichtstbijzijnde persoon, tenzij de aanwezigen op grond van artikel 2.2, tweede lid, niet verplicht zijn 1,5 meter afstand tot elkaar te houden; en
e. ervoor te zorgen dat de aanwezigen aan wie een zitplaats of afgebakende locatie is toegewezen daarvan gebruik maken.
De noodverordening is van toepassing op het grondgebied van de gemeenten die behoren tot de Veiligheidsregio IJsselland, zo ook de gemeente Zwolle alwaar “ [horecagelegenheid 1] ” is gevestigd. Op 27 juli 2020 waren in [horecagelegenheid 1] omstreeks 04:30 uur ongeveer twintig gasten aanwezig.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit op grond van de processen-verbaal van bevindingen wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hoewel de officier van justitie zich realiseert dat het naleven van de voorschriften ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus voor een horecaondernemer met een feestcafé buitengewoon ingewikkeld is, gold op 27 juli 2020 een noodverordening met voorschriften die verdachte had moeten naleven. Uit de stukken in het dossier volgt dat verdachte zich eenvoudigweg niet aan de noodverordening heeft willen houden. Vóór 27 juli 2020 was al meermalen geconstateerd dat door verdachte de voorschriften in de noodverordening niet werden nageleefd. Verdachte had op 27 juli 2020 onvoldoende maatregelen getroffen om de 1,5 meter afstand, die aanwezigen in het café tot elkaar moeten houden, te waarborgen. Er werd onvoldoende toegezien dat de aanwezigen daadwerkelijk gebruikmaakten van een toegewezen zitplaats. Uit de processen-verbaal van bevindingen blijkt namelijk dat er op 27 juli 2020 in [horecagelegenheid 1] in strijd met de noodverordening “een feestje” werd gevierd en gezien werd dat meerdere gasten aan de bar stonden en dat door meerdere gasten werd gedanst.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte van het aan hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. De verdachte heeft een groot aantal maatregelen getroffen om aan de coronamaatregelen te voldoen en op de naleving daarvan te kunnen toezien. Daartoe heeft de raadsman ter zitting verschillende stukken overgelegd, waaronder het “Corona protocol [horecagelegenheid 1] Zwolle” van 27 juli 2020, een Instagram-bericht van [horecagelegenheid 1] van 23 juli 2020 waarin [horecagelegenheid 1] verzoekt de coronamaatregelen te blijven aanhouden, een Facebook-bericht van 25 juli 2020 waarin [horecagelegenheid 1] verzoekt de 1,5 meter afstand van elkaar te houden en verklaringen van de bedrijfsleider, gastheer en portier van [horecagelegenheid 1] . Er waren minder dan 30 personen aanwezig, er werd gevisiteerd, er was bekend welke personen aanwezig zouden zijn en er werden wel degelijk mensen aangesproken indien zij zich niet aan de 1,5 meter afstand hielden. Er is onvoldoende door verbalisanten geverifieerd of personeelsleden de gasten op hun gedrag hebben aangesproken. Bovendien lijkt er sprake te zijn geweest van een momentopname.
4.4
Het oordeel van de kantonrechter
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 27 juli 2020 waargenomen dat er omstreeks 04:30 uur in [horecagelegenheid 1] geen tafels en stoelen stonden, dat er gasten binnen stonden, dat er meerdere gasten aan de bar stonden en dat er meerdere gasten dansten op de muziek die in het café werd gedraaid. De verbalisant heeft waargenomen dat de gasten hierbij geen 1,5 meter uit elkaar stonden. De verbalisant zag namelijk dat de afstand tussen de gasten minder dan twee armlengtes betrof.
Daarnaast hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de camerabeelden van 27 juli 2020 van 04:37:22 uur – 05:08:23 uur van [horecagelegenheid 1] bekeken en hebben zij naar aanleiding van de camerabeelden het navolgende geconstateerd. De verbalisanten hebben geconstateerd dat op geen enkele manier werd ingegrepen om de aanwezigen 1,5 afstand van elkaar te laten houden, dat het houden van 1,5 meter afstand tot de dichtstbijzijnde persoon door de aanwezigen niet werd nageleefd en dat er niet voor werd gezorgd dat de aanwezigen zittend in het café plaatsnamen. De verbalisanten hebben namelijk geconstateerd dat alle klanten stonden of dansten op muziek en dat die klanten op geen enkel moment op een zitplaats zaten.
Dat verdachte een groot aantal maatregelen zou hebben getroffen om aan de coronamaatregelen te voldoen, is op grond van hetgeen de verbalisanten hebben waargenomen, niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de aanwezigen door of namens de verdachte op 27 juli 2020 werden aangesproken op het niet-naleven van de 1,5 meter afstand of het niet plaatsnemen op een zitplaats, terwijl uit de waarnemingen van de verbalisanten genoegzaam is gebleken dat die voorschriften meermalen niet werden nageleefd. Ook is de verklaring van verdachte dat er dertig zitplaatsen waren niet aannemelijk, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] . De kantonrechter stelt bovendien vast dat zij heeft waargenomen dat op de screenshots van de camerabeelden te zien is dat tegen het raam aan de voorzijde van het café verschillende stoelen op elkaar gestapeld zijn en dat zij uit diezelfde screenshot heeft waargenomen dat er personen in het café aanwezig zijn die staan en die de 1,5 meter afstand tot elkaar niet in acht nemen.
Er is geen steun voor de verklaring van verdachte dat klanten rond de sluitingsronde omstreeks 04:30 uur het meest lastig zijn en dat daarom de coronaregels niet zijn nageleefd. Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake geweest van een ‘momentopname’. De camerabeelden laten immers zien dat de voorschriften meer dan een halfuur niet zijn nageleefd. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 4] dat er meerdere aanwijzingen zijn dat in [horecagelegenheid 1] de coronaregels ook op eerdere momenten niet werden nageleefd, namelijk op 13 juni 2020, 21 juni 2020, 17 juli 2020, 18 juli 2020 en 20 juli 2020. Dat de verdachte, de bedrijfsleider, de gastheer en de portier van [horecagelegenheid 1] anders verklaren, doet niets aan de constateringen van de verbalisanten af.
Volgens de kantonrechter heeft verdachte zich dan ook op 27 juli 2020 niet aan de voorschriften van de noodverordening gehouden.
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan.
De noodzaak tot het horen van de bedrijfsleider, de gastheer en de portier als getuige, zoals door de verdediging bij de behandeling van de zaak voorwaardelijk is verzocht, is de kantonrechter gelet op het voorgaande niet gebleken, ook omdat hun verklaringen reeds door de verdediging zijn overgelegd. Dit (voorwaardelijke) verzoek wijst de kantonrechter daarom af.
4.5
De bewezenverklaring
De kantonrechter acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juli 2020 te Zwolle de noodverordening, "Noodverordening COVID-19 IJsselland 15 juli 2020", zijnde een algemeen voorschrift van politie krachtens de Gemeentewet in buitengewone omstandigheden door de voorzitter van de Veiligheidsregio IJsselland uitgevaardigd en afgekondigd, heeft overtreden, immers heeft hij, verdachte, als eigenaar van Horecagelegenheid ‘ [horecagelegenheid 1] ’ daar op/aan de [adres 2] :
-onvoldoende maatregelen getroffen waardoor de aanwezigen te allen tijde 1,5
meter afstand tot elkaar houden en,
- onvoldoende gezorgd dat de aanwezigen te allen tijde 1,5 meter afstand houden
tot de dichtstbijzijnde persoon en,
-onvoldoende gezorgd dat de aanwezigen aan wie een zitplaats of afgebakende
locatie is toegewezen daarvan gebruik maken,
en, aldus, een samenkomst in een voor het publiek openstaand gebouw,
te weten in een horecagelegenheid, laten plaatsvinden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De kantonrechter acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de noodverordening (vanwege tijdsverloop) onverbindend is. Volgens de verdediging dient dit te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de Noodverordening in strijd is met de Grondwet alsmede overige wet- en regelgeving voor zover de Grondwetgeving en Europese regelgeving ziet op de bescherming van de privacy, de persoonlijke levenssfeer, de vrije uitoefening van het eigendomsrecht en het vrije ondernemerschap en het vrij verkeer van goederen en diensten. De eerste aanwijzing door de Minister en de eerste noodverordening van 16 maart 2020 zijn vanwege tijdsverloop inmiddels niet meer gelegitimeerd. Bij een tijdige erkenning van de ernst, de aard en de omvang van de COVID-19-pandemie had reeds begin 2020 tot een door het parlement gelegitimeerde wet- en regelgeving ter beteugeling van het virus moeten worden gekomen. Verwezen wordt naar de inhoud van de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State van 25 mei 2020 aan de Tweede Kamer. Zelfs als de voor een ieder geldende beperkingen enigszins gerechtvaardigd zijn om van overheidswege in strijd met de Grondwet en grondrechten te handelen, moet subsidiair worden geconcludeerd dat de juridische houdbaarheid afneemt naarmate de ongrondwettelijke situatie langer voortduurt. Uit de literatuur blijkt dat wettelijke waarborgen er juist ook voor noodsituaties zijn, dat de door de regioburgemeesters vastgestelde noodverordeningen om (verdere) verspreiding van het coronavirus tegen te gaan inconstitutioneel zijn en dat een wettelijke formele grondslag in de zin van artikel 176 van de Gemeentewet voor een grondrechtenbeperkende maatregel ontbreekt. De noodverordeningen zijn bovendien formeel door de Veiligheidsregio’s tot stand gekomen. Dat betreft geen orgaan met democratische legitimatie. Voor grondrechtenbeperkende maatregelen is een formele wettelijke grondslag nodig en die ontbreekt in dit geval. Ten slotte heeft de verdediging gewezen op artikel 2.1, tweede lid, van de noodverordening, waarin is bepaald in welke gevallen het verbod zoals bepaald in het eerste lid van dat artikel niet van toepassing is. Nergens, althans onvoldoende, blijkt uit de stukken dat verbalisant geverifieerd heeft of er sprake was van zo’n uitzonderingsgeval. Verwezen wordt naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juli 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:3701.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bewezen verklaarde strafbaar is. De officier van justitie realiseert zich de moeilijke positie waarin de horeca door de coronamaatregelen verkeert. Echter, de verdediging verwijst enkel naar algemeenheden over de inperking van grondrechten en de zijns inziens onverbindende noodverordening. In een strafzaak is van belang om aan te geven in hoeverre de grondrechten van verdachte op de pleegdatum zijn ingeperkt en waarom dit niet gerechtvaardigd zou zijn. De verdediging heeft daartoe onvoldoende aangevoerd. Er is sprake van democratische legitimatie, temeer omdat de noodverordening tot stand is gekomen na een aanwijzing van de Minister zoals bedoeld in artikel 7 van de Wet publieke gezondheid. De strafbepalingen zijn in overeenstemming met een redelijke uitleg van de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
5.3
Het oordeel van de kantonrechter
De noodverordening voegt zich impliciet als bestanddeel van artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De kantonrechter moet daarom (ambtshalve) beoordelen in hoeverre de noodverordening verbindend is. Een verdachte dient immers te worden ontslagen van alle rechtsvervolging indien weliswaar bewezen is dat het gebeuren heeft plaatsgehad, maar het bewezen verklaarde niet onder de delictsomschrijving valt.
Artikel 443 Sr luidt als volgt:
“Hij die een algemeen voorschrift van politie, krachtens de Gemeentewet in buitengewone omstandigheden door de burgemeester, de voorzitter van de Veiligheidsregio of de commissaris van de Koning in de provincie uitgevaardigd en afgekondigd, overtreedt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
Het delictsbestanddeel ‘algemeen voorschrift van politie (lees: bestuur)’ verwijst in het algemeen naar een verordening. De nadere omschrijving ‘krachtens’ bedoelt de toepasselijke voorschriften te beperken tot de zogenoemde noodverordeningen zoals bedoeld in artikel 176 van de Gemeentewet (Gemw).
Dit artikel dient dus om de gedragsvoorschriften in dergelijke noodverordeningen algemene werking te geven en om die voorschriften strafrechtelijk te kunnen handhaven. Een noodverordening beschermt de openbare orde, artikel 443 Sr beschermt de handhaving van de openbare orde.
Artikel 443 Sr omvat ook de algemene voorschriften van politie uitgevaardigd en afgekondigd door de voorzitter van de Veiligheidsregio bij een bovenlokale ramp of crisis. Uit artikel 39, eerste lid, van de Wet Veiligheidsregio’s (Wvr) volgt dat in geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de voorzitter van de Veiligheidsregio ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in de betrokken gemeenten bij uitsluiting bevoegd is om voor een noodverordening toepassing te geven aan artikel 176 Gemw.
De bekrachtigingsprocedure bij noodverordeningen blijft dan buiten toepassing. Dit is onder meer het geval bij een tijdens de coronacrisis uitgevaardigde en afkondigde noodverordening, wat in de onderhavige zaak aan de orde is.
Voor zover met de noodverordening sprake is van een beperking van de grondrechten van de verdachte, dan is die beperking in dit geval, zoals vereist, geschied bij of krachtens formele wet, in dit geval artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet, in combinatie met artikelen 6 en 7 van de Wet publieke gezondheid en artikel 39 van de Wet Veiligheidsregio’s.
De beperking van de fundamentele rechten is ingegeven door een crisis en ter bescherming van de volksgezondheid. In dat geval is de voorzitter van de Veiligheidsregio bevoegd de noodverordening op te stellen. De noodverordening betreft een algemeen verbindend voorschrift en geldt dus voor iedereen die zich bevindt op het grondgebied van de gemeenten die behoren tot de betreffende Veiligheidsregio, in dit geval de Veiligheidsregio IJsselland.
Artikel 176 Gemw heeft echter als uitgangspunt dat niet van de Grondwet mag worden afgeweken, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
De vraag is dan ook of er op 27 juli 2020 sprake was van zulke bijzondere omstandigheden. Bij dit laatste is het van belang dat voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Niet ter discussie staat dat met de noodverordeningen diverse grondrechten worden beperkt, die onder meer verankerd zijn in internationale verdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het gerechtshof Den Haag heeft reeds geoordeeld dat de Staat in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de invoering van de avondklok noodzakelijk hebben gemaakt. [1] Het gerechtshof heeft daarbij overwogen: “Het begrip buitengewone omstandigheden is in de wet of de wetsgeschiedenis bij de Wbbbg niet gedefinieerd. Naar het oordeel van het hof is het zonder meer duidelijk dat er sprake is van buitengewone omstandigheden. Nederland heeft al bijna een jaar te maken met een pandemie. Deze heeft zich inmiddels over de hele wereld verspreid en heeft grote aantallen dodelijke slachtoffers gemaakt, ook in Nederland. Ondanks vele (vaak vergaande) maatregelen is het COVID-19-virus nog steeds niet uitgedoofd en is dit aan het muteren in (veelal) nog besmettelijkere varianten. Het wachten is uiteindelijk op voldoende vaccinatiemogelijkheden, maar zover is het nu nog niet, terwijl bovendien onzeker is of de thans bestaande vaccins onverminderd werken bij de nieuwe varianten.”
De kantonrechter overweegt dat de buitengewone omstandigheden als in de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) in elk geval vallen onder de omstandigheden als bedoeld in artikel 176 Gemw. Deze omstandigheden deden zich ook voor op 27 juli 2020 en was een zogenaamde -tweede en derde- golf van het virus of varianten daarop reeds voorzienbaar.
De kantonrechter merkt op dat op 27 juli 2020 - in tegenstelling tot daaraan voorafgaande en daarop volgende perioden - juist sprake was van een versoepeling van de maatregelen en dus van minder vergaande inperkingen van de grondrechten.
Daarnaast is de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit bijna zes maanden eerder dan het beoordelingsmoment, waarvan sprake is in het arrest van het gerechtshof.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat de voorzitter van de Veiligheidsregio in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat sprake was van buitengewone omstandigheden die invoering van de maatregelen, zo deze golden op 27 juli 2020 noodzakelijk maakten.
De voorzitter van de Veiligheidsregio heeft, ondanks de beperking van diverse grondrechten die de noodverordeningen met zich meebrengen, dus gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de noodverordening, geldend op 27 juli 2020, af te kondigen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de noodverordening verbindend is.
Het verweer van de verdediging dat er op 27 juli 2020 sprake kan zijn geweest van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de noodverordening wordt verworpen. Op zichzelf is het al niet aannemelijk dat de in het café omstreeks 04:30 uur aanwezige personen allen onderling een gezamenlijk huishouden vormden. Het had op de weg van de verdediging gelegen om aan te tonen dat sprake was van een uitzonderingssituatie.
De kantonrechter is van oordeel dat het bewezen verklaarde onder de delictsomschrijving valt en strafbaar is gesteld in artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in combinatie met artikelen 176 van de Gemeentewet en 2.1 van de Noodverordening COVID-19 IJsselland 15 juli 2020. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert daarom op:
de overtreding:
een algemeen voorschrift van politie, krachtens de Gemeentewet in buitengewone omstandigheden door de voorzitter van de Veiligheidsregio uitgevaardigd en afgekondigd, overtreden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De kantonrechter oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,-- .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd dat ziet op de eventuele straf(maat).
7.3
De gronden voor de straf
Bij de strafoplegging houdt de kantonrechter rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, waaronder het strafblad van verdachte. De kantonrechter acht daarbij het volgende van belang.
De verdachte heeft zich als eigenaar van een café schuldig gemaakt aan het overtreden van de noodverordening die van kracht was als gevolg van de corona-pandemie. Na signalen dat in het café van verdachte de coronamaatregelen niet steeds werden nageleefd, blijkt onder meer uit ruim een halfuur aan camerabeelden dat op 27 juli 2020 geen 1,5 meter afstand werd gehouden door aanwezigen, dat er onvoldoende maatregelen waren getroffen zodat aanwezigen 1,5 meter afstand konden houden en dat de aanwezigen geen gebruikmaakten van een hen toegewezen zitplaats/locatie. Op dat moment waren er geen zitplaatsen en/of tafels beschikbaar en waren de aanwezigen aan het dansen.
De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op belang van de handhaving van de openbare orde. De kantonrechter acht dit een ernstig feit, omdat de noodverordening is vastgesteld ter bescherming van de volksgezondheid. Door zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen van de samenleving in andere horecaondernemingen, horecaondernemingen die zich anders dan verdachte wél aan de voorschriften van de noodverordeningen hebben gehouden, mogelijkerwijs geschaad, temeer omdat verdachte de voorschriften meermalen niet heeft nageleefd. Ook heeft verdachte met zijn handelen gezorgd voor oneerlijke concurrentie ten opzichte van andere horecaondernemingen die zich wél aan de noodverordening hebben gehouden, met alle moeite en kosten die daarmee gepaard gingen. Eventuele gevolgen van deze veroordeling voor een horecavergunning, zijn dan ook geheel voor risico van de verdachte zelf.
De kantonrechter houdt bij de bepaling van de straf voorts rekening met het strafrechtelijk verleden van de verdachte, met dien verstande dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De kantonrechter ziet echter geen reden om af te wijken van de straf die de officier van justitie heeft gevorderd. De kantonrechter acht daarom, alles afwegende, een geldboete van € 1.500,--, subsidiair 25 dagen hechtenis, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
De wettelijke voorschriften die zijn toegepast, zijn de wettelijke voorschriften zoals die golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De kantonrechter:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
afwijzing voorwaardelijke verzoeken
- wijst af het voorwaardelijk verzoek tot het als getuige horen van de bedrijfsleider
[naam 1] , de gastheer [naam 2] en de portier [naam 3] ;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de overtreding:
een algemeen voorschrift van politie, krachtens de Gemeentewet in buitengewone omstandigheden door de voorzitter van de Veiligheidsregio uitgevaardigd en afgekondigd, overtreden;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,-- (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Elderman, kantonrechter, in tegenwoordigheid van N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam Zwolle, met proces-verbaalnummer PL0600-2020350172-2, van 4 augustus 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf] B.V. van 28 juli 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 30 en 31):

(…) Statutaire naam: [bedrijf] B.V. (…) Handelsnaam: [bedrijf] B.V. (…) Bezoekadres: [adres 2] (…) Enig aandeelhouder: [verdachte] . Geboortedatum: [geboortedatum] -1992 (…) Enig aandeelhouder sedert: 02-03-2018 (…).

2. Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf] van 28 juli 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 32 en 33):

(…) Statutaire naam: [bedrijf] B.V. (…) Handelsnaam: [bedrijf] (…) Bezoekadres: [adres 2] (…) Enig aandeelhouder: [bedrijf] B.V. (…).

3. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) U vraagt aan mij, gelet op de uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, of het klopt dat ik de eigenaar van [horecagelegenheid 1] aan de [adres 2] in Zwolle ben? Ja, dat klopt. (…).
4. Het proces-verbaal van bevindingen van 29 juli 2020, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 11):

(…) Op maandag 27 juli 2020 omstreeks 04:20 uur was ik, verbalisant [verbalisant 1] , met onopvallende surveillance belast in Zwolle. Ik was in vrije tijdskleding gekleed en niet herkenbaar als zijnde politie. Ik liep over [straat] te Zwolle. (…) Ik zag en hoorde dat [horecagelegenheid 1] nog geopend was. Ik zag namelijk dat er bij [horecagelegenheid 1] lichten brandden en ik hoorde dat er muziek aan stond. Ik zag dat er geen portier voor de deur stond. (…) Ik liep ter hoogte van [horecagelegenheid 2] en ik zag dat de mij ambtshalve bekende [verdachte] en [naam 2] op het terras tegenover [horecagelegenheid 1] zaten. Ik ken [verdachte] en [naam 2] van mijn werkzaamheden binnen het horecateam van de politie Zwolle. Ik zag er vanaf de Grote Markt een opvallend dienstvoertuig richting de Luttekestraat reed. Ik hoorde dat [verdachte] op dat zelfde moment riep: “Politie, politie.”. Ik liep ter hoogte van [horecagelegenheid 1] en ik zag dat er binnen ongeveer 20 gasten aanwezig waren. (…) Ik zag dat er geen tafels en stoelen stonden in [horecagelegenheid 1] . Ik zag dat de gasten bij [horecagelegenheid 1] binnen stonden. Ik zag dat er meerdere gasten aan de bar stonden. Ik zag dat er meerdere gasten aan de bar stonden en dat er meerdere gasten dansten op de muziek die werd gedraaid. Ik zag dat de gasten hierbij geen 1,5 meter uit elkaar stonden. Ik zag namelijk dat de afstand tussen de gasten minder dan twee armlengtes betrof. (…).

5. Het proces-verbaal van bevindingen van 28 juli 2020, met als bijlagen de printscreens van de camerabeelden (pagina’s 15 tot en met 29), inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 12 tot en met 15):

(…) Op dinsdag 28 juli 2020, omstreeks 09:30 uur, keken wij verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] beelden uit van [horecagelegenheid 1] , gevestigd aan de [adres 2] te Zwolle. (…) Het is ons bekend dat [horecagelegenheid 1] onder leiding staat van [verdachte] . Wij zagen dat dit beelden betroffen van maandag 27 juli om 04:37:22 uur tot en met 05:08:23 uur. Om 04:37:22 uur zagen wij dat de dansverlichting aan stond bij [horecagelegenheid 1] . (…) Om 04:41:44 uur zagen wij dat portier [naam 2] voor [horecagelegenheid 1] zat. Wij zagen dat hij zijn hoofd bijdraaide en naar binnen keek bij [horecagelegenheid 1] . Wij zagen op dat moment dat er diverse klanten binnen in het café stonden. Wij zagen dat zij dicht op elkaar stonden. Wij zagen dat geen enkele klant op dat moment zat. Wij zagen dat deze klanten geen twee armlengtes van elkaar vandaan stonden. (…) Om 04:49:49 uur zagen wij dat er ongeveer zeven klanten dicht op elkaar stonden. Wij zagen dat dit klanten waren. Zij droegen geen personeelskleding waarmee het personeel zich onderscheidt van klanten. Wij zagen dat zij allemaal op minder dan twee armlengtes van elkaar stonden. Wij zagen dat zij tevens ook veel fysiek contact met elkaar hadden. Wij zagen dat de klanten tevens aan het dansen waren. (…) Om 04:49:55 uur zagen wij dat portier [naam 2] zicht had op de hiervoor omschreven situatie. (…) Om 04:50:24 uur zagen wij dat portier [naam 2] nog steeds zicht had op de hiervoor omschreven situatie. (…) Om 05:01:37 uur zagen wij dat portier [naam 2] binnen [horecagelegenheid 1] stapt. Dit betreft het moment na de oorspronkelijke sluitingstijd. In de periode tussen 04:50:24 uur en 05:01:37 uur zagen wij dat diverse klanten naar buiten en binnen gingen. (…) Om 05:04:16 uur zagen wij dat er zes klanten uit [horecagelegenheid 1] waren komen lopen en zich voor het café bleven ophouden. Wij zagen dat portier [naam 2] niet meer op straat was. (…) Om 05:06:14 uur zagen wij dat eerdergenoemd aantal klanten was opgelopen tot 16 personen. Wij zagen dat vrijwel alle personen op minder dan twee armlengtes van elkaar stonden. Wij zagen dat zij tevens ook fysiek contact met elkaar hadden. Wij zagen dat portier [naam 2] nog steeds niet op straat was. (…) Om 05:08:23 uur zagen wij dat eerdergenoemd aantal klanten was afgenomen tot ongeveer zes personen. Wij zagen dat deze zes klanten nog dichter op elkaar stonden dan eerder omschreven. Wij zagen dat meerdere klanten fysiek contact met elkaar hadden en niemand twee armlengtes afstand van elkaar hield. Wij zagen dat portier [naam 2] niet op straat was. Wij zagen dat een andere medewerker rechts op het terras van [horecagelegenheid 1] zat, welke te onderscheiden was door een medewerkersshirt. (…) Wij zagen gedurende de beelden dat er op geen enkele manier door eerdergenoemde personen werd ingegrepen om de maatregel om minstens 1,5 meter afstand van elkaar te bewaren. Wij constateerden de afstand door twee armlengtes aan te houden voor de 1,5 meter afstand. Wij zagen dat er tevens op geen enkele manier door eerdergenoemde personen werd ingegrepen om de maatregelen dat klanten in een café zittend plaatsnemen. Wij zagen gedurende de beelden dat alle klanten bleven staan of dansen en op geen enkel moment zaten. (…).

6. Het proces-verbaal van bevindingen van 3 augustus 2020, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 4] voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 5 tot en met 8):
(…) [horecagelegenheid 1] staat in Zwolle bij de politie bekend als een danscafé. (…) [horecagelegenheid 1] bevindt zich aan [straat] te Zwolle. (…) Toen de horeca landelijk open mocht is ons horecateam actief geweest en heeft deze samen met de gemeente (Toezicht en Handhaving) zicht gehad op dat de COVID-19-regels nageleefd werden. Daarbij heeft het horecateam van Zwolle veelvuldig zicht gehad op de horeca in de binnenstad van Zwolle. Hiervan zijn bevindingen vastgelegd in ons politiesysteem. (…) Medio juni kreeg ik een signaal via de gemeente dat het personeel en de gasten bij [horecagelegenheid 1] zich niet aan de COVID-19-regels zouden houden. Zo zouden er geregeld teveel mensen binnen zijn (meer dan de destijds maximale 30 personen) en zouden gasten zich niet aan de 1,5 meter afstand houden. (…) In de nacht van 13 juni 2020 heb ik de portier van [horecagelegenheid 1] aangesproken over het gebruik van het terras na 02:00 uur en het consumeren van alcohol op de openbare weg. Hierdoor kreeg ik het vermoeden dat de gasten niet goed geplaceerd werden en gewezen werden op de COVID-19-regels. (…) Op 21 juni 2020 omstreeks 02:45 uur is door Toezicht en Handhaving van de gemeente in het bijzijn van de politie een controle geweest op de naleving van de COVID-19-maatregelen. Hierbij werd geconstateerd dat er een doek/gordijn geplaatst was binnen bij [horecagelegenheid 1] , waardoor er vanuit buiten slecht zicht was op wat er achter het doek binnen plaatsvond. Bij deze controle werd door de toezichthouders geconstateerd dat deze gasten zich niet aan de 1,5 meter-maatregel hielden. Tevens zouden zich teveel mensen in de zaak bevonden hebben. De toezichthouders van de gemeente hebben toen in het bijzijn van de politie een waarschuwing gegeven aan de uitbater, [verdachte] , dat bij een volgende overtreding van de COVID-19-regels een proces-verbaal zou kunnen volgen. (…) Op vrijdag 17 juli 2020 werd er door de politie geconstateerd dat er voor het raam bij [horecagelegenheid 1] een (terras)kussen geplaatst werd waardoor het zicht ontnomen werd vanuit buiten. Er werd vervolgens via een persoon in [straat] een filmpje aan een collega verstrekt van wat die avond binnen gaande was bij [horecagelegenheid 1] . (…) Op het 2 seconden durende filmpje zie ik dat er veel mensen, dicht op elkaar, binnen staand aan het dansen zijn. Ik herken op basis van de inrichting [horecagelegenheid 1] . (…) Door gasten van [horecagelegenheid 1] werd aan de politie naderhand verteld dat men weet dat Toezicht en Handhaving na 04:00 uur niet aanwezig is en dat hierna iedereen binnen gelaten zou worden. Tevens werd door de politie vastgesteld dat er diverse mensen binnen zouden staan bij [horecagelegenheid 1] in plaats van zitten. (…) Op zaterdag 18 juli 2020 werd er door de politie weer geconstateerd dat er een kussen
voor het raam geplaatst was bij [horecagelegenheid 1] . (…) De politie heeft geconstateerd dat er meerdere personen binnen stonden die geen 1.5 meter afstand hielden. Hierop heeft Toezicht en Handhaving van de gemeente een controle uitgevoerd op de hoeveelheid personen. Diverse gasten verklaren daarna aan de politie dat er een groep mensen de kelder bij [horecagelegenheid 1] in was gestuurd, omdat men zag dat Toezicht en Handhaving
kwam aanlopen. Er werd door de politie geconstateerd dat gasten binnen stonden in plaats van zaten. [verdachte] heeft tevens die nacht van zaterdag op zondag aan een politiecollega verklaard dat hij een berekening had gemaakt en dat hij de 4.000 euro boete wel kon afwegen tegen een zaterdagavond met te veel mensen. (…) Op maandag 20 juli 2020 omstreeks 02.00 uur is door de politie geconstateerd dat er gasten binnen waren bij [horecagelegenheid 1] . Bij het zien van de politie werd er diverse malen naar binnen geschreeuwd dat er politie aan kwam en iedereen moest gaan zitten. Het schreeuwen werd volgens de politie gedaan door de portier van [horecagelegenheid 1] . Hierbij werd tevens waargenomen dat diverse gasten stonden en de 1.5 meter afstand niet bewaarden.
Veel gasten stonden volgens de collega's ook aan de bar. Op maandag 20 juli 2020 omstreeks 03.30 uur is door de politie weer geconstateerd dat veel gasten binnen stonden bij [horecagelegenheid 1] en zich niet aan de 1.5 meter afstand hielden.
Veel gasten stonden aan de bar. (…).

Voetnoten

1.Hof Den Haag 26 februari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:285.