ECLI:NL:RBOVE:2021:1208

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
08/110207-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door door rood rijden

Op 22 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man uit Zwolle, die verantwoordelijk werd gehouden voor een ernstig verkeersongeval dat plaatsvond op 25 oktober 2019 in Kampen. De verdachte reed op een kruising door rood licht en botste tegen een auto met vier inzittenden, waarbij één van hen, [slachtoffer 4], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam had gereden, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 120 uur op, evenals een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn noodzaak om te rijden voor werk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel, en sprak hem vrij van de overige tenlasteleggingen. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 08/110207-20 (P)
Datum vonnis : 22 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] (Joegoslavië),
wonende in [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.P.G. Sommers en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. E. van der Meer, advocaat in Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:als bestuurder van een auto onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden ten gevolge waarvan door zijn schuld een aanrijding heeft plaatsgevonden met een auto, waardoor de inzittenden van die auto (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen;
subsidiair:door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, althans het verkeer
heeft gehinderd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
(primair)
hij op of omstreeks 25 oktober 2019 te Kampen in de gemeente Kampen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende vanuit de richting Kampen en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen de Flevoweg en de oprit van de N50, daarmede rijdende over de linker rijstrook, bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer van de ter plaatse uit drie rijstroken bestaande rijbaan van de weg, de Flevoweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl ter hoogte van voormelde kruising, de aldaar geplaatste, voor hem, verdachte van
toepassing zijnde en in zijn richting gekeerde verkeerslichten reeds langer dan één minuut
rood licht uitstraalden, inhoudende: "Stop",
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Flevoweg) en/of die kruising kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg(en) en/of die kruising, de aldaar aanwezige verkeerslichten en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten en/of
in strijd met het gestelde in artikel 62 van voormeld reglement geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, door met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet ingevolge het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement voor de aldaar zich op het wegdek van die weg (de Flevoweg) voor die kruising aangebrachte stopstreep te stoppen en/of
die kruising is op- en over gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c en/of lid 6 van voormeld reglement, zonder te stoppen, door rood is gereden en/of een op de kruisende weg (de oprit van de N50) of op die kruising, uit tegenovergestelde richting genaderd zijnde bestuurster van een ander motorrijtuig, die (de bestuurster van dat andere motorrijtuig) doende was om, -bij voor haar groen uitstralende verkeerslichten-, vanaf die weg (de Flevoweg) (voor haar) naar links gaand, die oprit van de N50 op te rijden, niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die weg (de Flevoweg)/ kruising tegemoet komende en afslaande andere motorrijtuig (personenauto),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(subsidiair)
hij op of omstreeks 25 oktober 2019 te Kampen in de gemeente Kampen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende vanuit de richting Kampen en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen de Flevoweg en de oprit van de N50, daarmede heeft gereden over de linker rijstrook, bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer van de ter plaatse uit drie rijstroken bestaande rijbaan van de weg, de Flevoweg en
terwijl ter hoogte van voormelde kruising, de aldaar geplaatste, voor hem, verdachte van toepassing zijnde en in zijn richting gekeerde verkeerslichten reeds langer dan één minuut rood licht uitstraalden, inhoudende: "Stop",
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Flevoweg) en/of die kruising kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
in strijd met het gestelde in artikel 62 van voormeld reglement geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, door met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet ingevolge het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement voor de aldaar zich op het wegdek van die weg (de Flevoweg) voor die kruising aangebrachte stopstreep te stoppen en/of
die kruising is op- en over gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c en/of lid 6 van voormeld reglement, zonder te stoppen, door rood is gereden en/of een op de kruisende weg (de oprit van de N50) of op die kruising, uit tegenovergestelde richting genaderd zijnde bestuurster van een ander motorrijtuig, die (de bestuurster van dat andere motorrijtuig) doende was om, -bij voor haar groen uitstralende verkeerslichten-, vanaf die weg (de Flevoweg) (voor haar) naar links gaand, die oprit van de N50 op te rijden, niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die weg (de Flevoweg)/ kruising tegemoet komende en afslaande andere motorrijtuig (personenauto),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 25 oktober 2019 vond in Kampen, op het kruispunt van de Flevoweg en de oprit van de N50, een botsing tussen twee auto’s plaats. Hierbij waren de auto van verdachte, een Mercedes, en een Opel Corsa betrokken. De Opel Corsa werd bestuurd door [slachtoffer 1] . Haar man, [slachtoffer 4] , was de bijrijder en hun dochter, [slachtoffer 3] , en een vriendin van haar, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ), zaten op de achterbank. [2]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat op basis van het dossier is vast te stellen dat verdachte door rood is gereden. Volgens de raadsman deden zich daarnaast echter geen omstandigheden voor die maken dat er voldoende is voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Hij heeft dan ook bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde kan wel bewezen worden, aldus de raadsman.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Er is onderzoek verricht naar het betreffende verkeerslicht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat alle verkeerslantaarns op de betrokken rijrichtingen naar behoren functioneerden en dat de verkeerslantaarns op een afstand van circa 100 meter duidelijk zichtbaar waren. [3]
Daarnaast wees het onderzoek uit dat de bestuurder van de Mercedes op 25 oktober 2019 omstreeks 00:26:17,8 uur de stopstreep was gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 76,3 seconden, rood licht uitstraalden. De bestuurder van de Opel was op 25 oktober 2019 omstreeks 00:26:14,0 uur de stopstreep gepasseerd, terwijl het voor haar geldende verkeerslicht minimaal 3,7 seconden groen licht uitstraalde.
Op de plaats van het ongeval gold een maximumsnelheid van 80 km/h. Uit onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de Mercedes, voorafgaande aan het verkeersongeval, het kruispunt was genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid tussen de 70 en 73 km/h. [4]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft in eerste instantie, tegenover de politie, verklaard dat hij goed zicht had op de weg. Hij zag dat het verkeerslicht op groen sprong en is toen doorgereden. Toen hij onder het verkeerslicht reed, zag hij de lichten van een ander voertuig indraaien vanaf de tegenovergestelde richting. Verdachte heeft volop geremd. Op dat moment was het echter al te laat en ontstond de aanrijding. [5]
Tijdens de zitting van 8 maart 2021 heeft verdachte zijn eerdere verklaring enigszins bijgesteld. Hij heeft namelijk verklaard dat het onderzoeksrapport ’niet zal liegen’ en dat hij het tegendeel, dat hij door groen is gereden, ook niet kan bewijzen. [6]
Overwegingen
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, zoals primair ten laste is gelegd, overtreding van artikel 6 WVW 1994. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van verdachte. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en verder naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan (vgl. Hoge Raad 1 juni 2004,
LJNA05822).
Aanmerkelijk of zeer onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijgedrag?
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat
het voor verdachte op het kruispunt van de Flevoweg en de oprit van de N50 bestemde verkeerslicht al langer dan één minuut op rood stond toen hij het met een snelheid tussen de 70 en 73 km/h passeerde. Toen verdachte onder het verkeerslicht reed, zag hij de lichten van een ander voertuig, naar later bleek een Opel Corsa, indraaien vanaf de tegenovergestelde richting. [slachtoffer 1] , de bestuurster van deze Opel Corsa, was door groen gereden en bezig om vanaf de Flevoweg, voor haar naar links gaand, de oprit van de N50 op te rijden. Verdachte heeft nog geprobeerd te remmen, maar hij heeft door de snelheid waarmee hij op dat moment reed, een botsing met de Opel Corsa niet meer kunnen voorkomen. Verdachte is vervolgens met zijn auto tegen de Opel Corsa, waarin naast [slachtoffer 1] ook [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zaten, gebotst en heeft aldus geen voorrang verleend, waartoe hij wel verplicht was.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte meer dan een enkel moment onoplettend is geweest. Hij moet enige tijd het verkeerslicht, dat al langer dan één minuut op rood stond, niet in de gaten hebben gehouden. Als verdachte voldoende oplettend had gereden, zou hij het rode verkeerslicht hebben moeten zien. Verdachte is met een snelheid van tussen de 70 tot 73 km/h onder het rode verkeerslicht doorgereden. Hij was niet in staat zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen om een aanrijden met de Opel Corsa te voorkomen. Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
Letsel van [slachtoffer 4]
werd op 25 oktober 2019 vervoerd naar het ziekenhuis en behandeld op de Spoedeisende Hulp. Daar werd geconstateerd dat hij ten gevolge van het ongeval letsel heeft opgelopen, te weten – kort gezegd: een kleine bloeding op het achterhoofd, mogelijk een kleine breuk aan de vijfde halswervel en een botbreuk van het onderste deel van het spaakbeen. [7]
Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 4] ’ vrouw, [slachtoffer 1] , blijkt dat [slachtoffer 4] inmiddels drie keer geopereerd is en dat hij door krachtverlies in zijn pols soms zomaar dingen laat vallen. [8]
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van het totale letsel en de meerdere operaties die hebben plaatsgevonden, sprake van letsel dat als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Letsel van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]
Bij [slachtoffer 2] is een hersenschudding geconstateerd en daarnaast een bloedende hoofdwond, een bloeduitstorting op het voorhoofd en een kneuzing van en een schaafwond op de borstkas. [9] [slachtoffer 1] heeft aan het ongeval een kneuzing van de rechterflank van haar romp overgehouden. [10] heeft een schaafwond op de achterzijde van haar schouder en een kneuzing van haar schouder opgelopen. [11]
De rechtbank is, gelet ook op de jurisprudentie van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2018:1051), van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Van dat deel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Wel is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit in ieder geval tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. [slachtoffer 2] heeft in dat verband verklaard dat zij één maand lang niet naar school en haar werk kon gaan. Ook kon zij twee maanden niet paardrijden. Het litteken op haar achterhoofd is nog steeds gevoelig en daarnaast heeft ze af en toe nog last van haar rib. [12] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij de eerste zes maanden na het ongeval het huishouden niet zelfstandig kon doen. Haar werk als zumba instructrice kan ze nog steeds niet uitvoeren als gevolg van de klachten. Ze heeft nog steeds last van nekklachten en tintelingen in de handen en gaat daarvoor naar een neuroloog. Daarnaast volgt ze EMDR-therapie, omdat ze gevoelens van paniek ervaart tijdens het rijden. [13] [slachtoffer 3] heeft verklaard dat ze één maand niet naar school kon. Ze heeft ongeveer twee maanden lichamelijke klachten gehad en zes maanden psychische klachten. Ze heeft EMDR-therapie gevolgd. [14]
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2019 te Kampen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende vanuit de richting Kampen en gaande in de richting van de kruising van de wegen de Flevoweg en de oprit van de N50, daarmede rijdende over de linkerrijstrook, bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer van de ter plaatse uit drie rijstroken bestaande rijbaan van de weg, de Flevoweg,
aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl ter hoogte van voormelde kruising, de aldaar geplaatste, voor hem, verdachte van
toepassing zijnde en in zijn richting gekeerde verkeerslichten reeds langer dan één minuut
rood licht uitstraalden, inhoudende: "Stop",
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Flevoweg) en die kruising kon overzien en waarover deze vrij waren en
niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die wegen en die kruising, de aldaar aanwezige verkeerslichten en het overige verkeer heeft gelet en
in strijd met het gestelde in artikel 62 van voormeld reglement geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, door met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet ingevolge het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement voor de aldaar zich op het wegdek van die weg (de Flevoweg) voor die kruising aangebrachte stopstreep te stoppen en
die kruising is opgereden en
in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c en/of lid 6 van voormeld reglement, zonder te stoppen, door rood is gereden en een op die kruising, uit tegenovergestelde richting genaderd zijnde bestuurster van een ander motorrijtuig, die (de bestuurster van dat andere motorrijtuig) doende was om, -bij voor haar groen uitstralende verkeerslichten-, vanaf die weg (de Flevoweg) (voor haar) naar links gaand, die oprit van de N50 op te rijden, niet voor heeft laten gaan en
is gebotst tegen dat over die weg (de Flevoweg)/ kruising tegemoet komende en afslaande andere motorrijtuig (personenauto),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen genaamd [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat een vervangende hechtenis van 60 dagen zal worden toegepast. Daarnaast heeft de officier van justitie een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen gevorderd voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, waarbij hij uitgaat van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, op het standpunt gesteld dat de oplegging van een geldboete volstaat. Daarnaast heeft hij verzocht om een eventuele ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig verkeersongeval. Hij is, als bestuurder van een auto, op een kruising door rood licht gereden en daarbij tegen een op de hem kruisende weg door groen licht rijdende auto gebotst. In deze auto zaten vier personen, van wie er één, te weten [slachtoffer 4] , zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 4] ’ vrouw, [slachtoffer 1] , die tijdens de zitting is voorgedragen, kwam heel duidelijk naar voren dat hij nog altijd kampt met de gevolgen van het ongeval en dat deze gevolgen zeer ingrijpend zijn. Zo is hij elf weken opgenomen in een kliniek voor traumabehandeling. Verder kwam uit de slachtofferverklaring naar voren dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] er veel moeite mee hebben dat verdachte ontkent schuldig te zijn aan het ongeval.
Verdachte verkeerde direct na het ongeval inderdaad in de veronderstelling dat hij door groen was gereden. Tijdens de zitting heeft hij evenwel verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en verklaard dat hij, gelet op het onderzoek hiernaar, kennelijk door rood is gereden. Ook heeft hij er tijdens de zitting blijk van gegeven dat hij is geraakt door het gebeuren en heeft hij te kennen gegeven open te staan voor contact met de slachtoffers, als hen dat helpt.
Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte ervan heeft de rechtbank gelet op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Hier geldt als uitgangspunt dat voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden wordt opgelegd.
Nu geen strafverzwarende omstandigheden aanwezig zijn, zal de rechtbank de in die oriëntatiepunten genoemde, en ook door de officier van justitie geëiste, werkstraf als straf opleggen. De rechtbank zal daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, maar zal deze, in afwijking van voornoemde oriëntatiepunten, voorwaardelijk opleggen, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om op zijn werk te komen en zich in de tussengelegen periode vanaf het bewezenverklaarde feit tot aan nu geen andere verkeersfeiten hebben voorgedaan. De proeftijd zal daarbij op twee jaren worden bepaald, nu er al enige tijd is verstreken sinds het ongeval.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren oplegt en daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
-
ontzegtverdachte
de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in openbaar uitgesproken op 22 maart 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland, met proces-verbaalnummer PL0600-2019475308-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces verbaal VerkeersOngevallenAnalyse van 6 maart 2020, pagina’s 13-21.
3.Proces-verbaal PD onderzoek VRI. van 6 maart 2020, pagina’s 22-38.
4.Proces-verbaal Analyse VRI data. van 6 maart 2020, pagina’s 66-81.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] . van 25 oktober 2019, pagina’s 114-116.
6.Proces-verbaal van de terechtzitting, van 8 maart 2021.
7.Een geschrift, zijnde een letselrapportage, van 18 februari 2020, pagina’s 102-103.
8.Een geschrift, zijnde een schriftelijke slachtofferverklaring, van 2 maart 2021.
9.Een geschrift, zijnde een letselrapportage, van 18 februari 2020, pagina’s 100-101.
10.Een geschrift, zijnde een letselrapportage, van 18 februari 2020, pagina’s 104-105.
11.Een geschrift, zijnde een letselrapportage, van 18 februari 2020, pagina’s 98-99.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , van 2 september 2020 (nagekomen).
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , van 2 september 2020 (nagekomen).
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , van 2 september 2020 (nagekomen).