7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft een hele reeks zeer vervelende feiten gepleegd. Hij heeft wethouder [aangever 1] maandenlang brieven gestuurd met zeer beledigende teksten en ook zijn buurman belaagd, die net naast verdachte was komen wonen. Daarnaast heeft verdachte andere buren bedreigd met een schep, en na dat incident zijn echtgenote een flinke duw gegeven om haar het huis in te werken en hij heeft het aan hem opgelegde huisverbod overtreden. Tijdens zijn verblijf op het politiebureau heeft verdachte verbalisanten beledigd, geslagen en bedreigd. Ook de forensisch arts, die was ingeschakeld om zijn medische situatie te beoordelen moest het ontgelden, hij kreeg een klap en werd beledigd.
Dit soort feiten zorgt voor gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Een wethouder moet zijn of haar werk kunnen doen. Van een publiek figuur, zoals een wethouder, mag worden verwacht om te kunnen gaan met kritiek op gevoerd beleid, maar verdachte heeft met zijn handelen een grens overschreden. Buurtgenoten moeten elkaar kunnen aanspreken op (storend) gedrag, maar ook hier geldt dat verdachte met zijn handelen een grens heeft overschreden. Dat verbalisanten en artsen in de uitoefening van hun functie worden geslagen, beledigd en bedreigd is voorts onacceptabel.
Verdachte is geobserveerd in het PBC. Psycholoog R.J. van Helvoirt en psychiater M.M.C. van der Hoorn hebben op 11 februari 2021 over hem gerapporteerd.
Verdachte werkte aanvankelijk moeizaam mee aan het gedragskundig onderzoek. Dit leek grotendeels voort te komen uit pathologische gronden. Zo weigerde hij eerst het onderzoek door de psychiater i.o. en de psycholoog door ongepaste en niet te plaatsen woede-uitbarstingen richting hen. De gespreksinformatie, gedragsobservaties, het aanvullend onderzoek (MRI van de hersenen, neurologisch en neuropsychologisch onderzoek en bloedonderzoek) en de beschikbare collaterale informatie hebben echter voldoende informatie opgeleverd om tot beantwoording van de vraagstelling te komen.
Het PBC is tot de conclusie gekomen dat de rode draad in zijn leven een conflictueus en rigide gedragspatroon is, wat sterk doet denken aan een stoornis in het autismespectrum dan wel een persoonlijkheidsstoornis, maar wat momenteel niet gekaderd kan worden in een DSM-5-classificatie gezien het vooropstaande maniforme toestandsbeeld.
Op basis van het huidige onderzoek is het maniforme toestandsbeeld zeer waarschijnlijk als primair psychiatrisch te duiden. Het toestandsbeeld kan passen bij een onderliggende bipolaire stemmingsstoornis, een autismespectrumstoornis, een waanstoornis, persoonlijkheidsproblematiek, dan wel gecombineerde psychopathologie. Tevens speelt zijn hoge leeftijd waardoor zijn mogelijkheden om tot meer adequate coping strategieën te komen mogelijk een rol.
Alles tezamen genomen wordt geadviseerd verdachte alle ten laste gelegde feiten in sterk verminderde mate toe te rekenen.
Omdat sprake is van gebrek aan zelfinzicht, grillige impulsbeheersing, fysiek dreigend gedrag en een tekort schieten van sociale vaardigheden, geen beschermende factoren en een beperkte behandelmotivatie, schat het PBC het risico op recidive in als hoog.
Het PBC adviseert medicatie, verdere diagnostiek en opname in een psychiatrische ouderenafdeling. De inschatting is dat behandeling van verdachtes problematiek via het schakelartikel uit de wet Forensische Zorg (artikel 2.3) binnen het kader van een zorgmachtiging (Wet verplichte ggz) gerealiseerd kan worden. Een behandeling met
een zorgmachtiging wordt als afdoende ingeschat om verdachte binnen een termijn van enkele maanden te stabiliseren.
De rechtbank neemt de conclusies van het PBC over en is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in sterk verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De geneesheer-directeur van Dimence heeft op 3 maart 2021 zijn bevindingen geuit. Het zorgplan voldoet niet aan de uitgangspunten van artikel 2:1 Wvggz, omdat de stoornis van verdachte (autisme) niet behandelbaar is. Hierdoor wordt niet voldaan aan de criteria van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid en adviseert Dimence negatief over een zorgmachtiging. Uit de medische verklaring blijkt verder dat gebruik van macht de strijd zal versterken en daarmee het ernstig nadeel induceren. Verdachte heeft een rustige voorspelbare en vertrouwde omgeving nodig waarbinnen een duidelijke structuur is en hij zijn eigen gang kan gaan. Het risico op letsel van verdachte of anderen kan niet zonder verlening van verplichte zorg worden afgewend, aldus Dimence.
Met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling overweegt de rechtbank dat een aantal van de bewezenverklaarde feiten, misdrijven betreffen waar een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Het risico op ernstig nadeel van fysiek letsel wordt door het PBC en Dimence ingeschat als hoog, waarmee gesteld zou kunnen worden dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 26 januari 2021 blijkt dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, maar dit betreft oude feiten.
De rechtbank deelt de zorg die uit de gedragsdeskundige rapportages spreekt en onderkent het belang en de noodzaak van behandeling van de bij verdachte vastgestelde problematiek. De rechtbank stelt echter wel voorop dat de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden beschouwd als een ultimum remedium. Het betreft een zeer ingrijpende en niet zelden een langdurige vrijheidsbenemende maatregel, die dan ook niet lichtvaardig dient te worden opgelegd. Bij de beoordeling hiervan dienen mede de aard en de ernst van de indexdelicten en de noodzaak tot beveiliging van de maatschappij te worden betrokken.
Het opleggen van de Tbs-maatregel acht de rechtbank, in het licht van de gegeven onderbouwing, te verstrekkend. Geen van de deskundigen heeft geadviseerd over oplegging van de tbs-maatregel. Zij achten behandelinhoudelijk een tbs-kader niet aangewezen, omdat dit kader actief verzet zal oproepen bij betrokkene en de behandeling daardoor zal stagneren.
Dat de stoornis van verdachte volgens de psychiater van Dimence onbehandelbaar is en daarom niet aan het doelmatigheidsvereiste voor een zorgmachtiging wordt voldaan, leidt niet zonder meer tot het oordeel dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend is voor verdachte en dus proportioneel is. Bovendien strookt dit niet met het advies van het PBC dat een Tbs-kader niet is aangewezen.
Het is nodig om de maatschappij tegen het gedrag van verdachte te beveiligen en te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. Uit het vorenstaande volgt dat de mogelijkheden om het recidivegevaar in te perken, niet kunnen worden gevonden in een behandelsetting. De rechtbank zal daarom een contact- en een gebiedsverbod opleggen.
De rechtbank ziet, gelet op de bewezenverklaarde feiten 1, 3, 10, 11 en 12 en de houding van verdachte ter terechtzitting (ten aanzien van deze feiten), aanleiding om op grond van artikel 38v Sr de maatregel op te leggen dat verdachte zich onthoudt van contact met:
- [aangever 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1965, wonende in Kampen ;
- [aangever 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1961, wonende in Kampen ;
- [aangever 7] , geboren op [geboortedatum 4] 1995, wonende in Kampen
- [aangever 8] , geboren op [geboortedatum 5] 1947, wonende in Kampen .
Verder beveelt de rechtbank dat verdachte zich niet zal ophouden:
- binnen een straal van 1 kilometer van de woning van [aangever 8] aan [adres] in Kampen.
Dit is mede ingegeven omdat de echtgenote van verdachte bij monde van [naam] , medewerker van het Veiligheidshuis heeft verzocht om een contact- en locatieverbod voor verdachte.
Voor het geval dat de verdachte zich niet houdt aan deze maatregel, bepaalt de rechtbank dat bij iedere overtreding twee weken vervangende hechtenis wordt toegepast met een maximum van zes maanden vervangende hechtenis.
Omdat er, gelet op het feit dat hij het opgelegde huisverbod van 18 juni 2020 heeft overtreden en zijn houding ter terechtzitting, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 7] of [aangever 8] , wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is op grond van het vierde lid van artikel 38v Sr.
Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 271 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.