4.1.Ingevolge artikel 8:31 van de Awb kan de rechtbank, indien een partij niet voldoet
aan de verplichting te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, dient het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag
van verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan een verweerschrift in.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
Uit de stukken blijkt dat het verweerschrift op 18 september 2019 en daarmee buiten de
in artikel 8:42 van de Awb gestelde termijn, doch ruim tien weken vóór de zitting bij de rechtbank is ingediend. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(hierna de Afdeling) heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3298) heeft artikel 8:31 van de Awb geen betrekking op het indienen van een verweerschrift. De in artikel 8:42, eerste lid, genoemde termijn betreft een termijn van orde. Uit bovengenoemde uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2010 volgt ook dat artikel 8:58 van de Awb van toepassing is op het indienen van een verweerschrift. Verweerder heeft het verweerschrift weliswaar niet tijdig ingezonden, doch nu de wet daaraan geen consequenties verbindt en het verweerschrift is ingediend binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb neergelegde termijn, gaat de rechtbank aan de overschrijding van de termijn van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb voorbij. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldoende gelegenheid gehad om adequaat op het verweer te reageren, nu deze ruim tien weken voor de zittingsdatum is verzonden, zodat geen strijd met de goede procesorde bestaat.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres een pleitnota overgelegd. In deze pleitnota heeft eiseres haar eerder naar voren gebrachte beroepsgronden nader onderbouwd, maar ook een nieuwe beroepsgrond aangevoerd. Eiseres heeft pas ter zitting aangevoerd
dat haar werknemers ook in natura worden beloond met een warme maaltijd tijdens elke gewerkte dag, zodat geen overtreding heeft plaatsgevonden van artikel 7 van de Wml.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres deze beroepsgrond niet alleen buiten de
in artikel 8:58, eerste lid, genoemde termijn ingediend, maar heeft verweerder ook niet de gelegenheid gehad om adequaat hierop te kunnen reageren. Naar het oordeel van de rechtbank is het aanvoeren van deze beroepsgrond dan ook in strijd met de goede procesorde en zal de rechtbank deze grond niet betrekken bij haar beoordeling.
6. Artikel 7, eerste en derde lid, van de Wml luidt:
“1 De werknemer die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt heeft voor de arbeid door hem in dienstbetrekking verricht, jegens de werkgever recht op een loon ten minste tot het bedrag, bij of krachtens de volgende artikelen onder de benaming minimumloon vastgesteld.
(…)
3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat werknemers - dan wel dat werknemers, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie - beneden de leeftijd van 21 jaar of, zo toepassing is gegeven aan het tweede lid, beneden de krachtens dat lid bepaalde leeftijd, die een bij de maatregel aangewezen lagere leeftijd hebben bereikt, eveneens het in het eerste lid bedoelde recht hebben.”
Artikel 12, eerste lid, Wml:
“1 Indien werkgever en werknemer een arbeidsduur zijn overeengekomen, welke korter onderscheidenlijk langer is dan de normale arbeidsduur, wordt het bedrag, dat krachtens de artikelen 8 tot en met 11 voor de werknemer als minimumloon geldt, naar evenredigheid verminderd onderscheidenlijk vermeerderd.”
Artikel 15, eerste lid, van de Wml luidt:
“1 De werknemer heeft jegens de werkgever recht op een vakantiebijslag ten minste tot
een bedrag van 8% van zijn ten laste van de werkgever komende loon, alsmede van de uitkeringen waarop hij tijdens de dienstbetrekking krachtens de Ziektewet, hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg en de Werkloosheidswet aanspraak heeft, met dien verstande, dat het bedrag waarmede de som van dit loon en deze uitkeringen het drievoud van het minimumloon overschrijdt buiten beschouwing blijft.”
Artikel 18b, eerste lid, onder a en b, van de Wml luidt:
“1 Als overtreding wordt aangemerkt:
a. het door een werkgever niet of onvoldoende nakomen van de op hem rustende verplichting tot girale voldoening van het minimumloon, bedoeld in artikel 7 en 7a;
b. het door een werkgever niet of onvoldoende nakomen van de op hem rustende verplichting tot voldoening van de minimumvakantiebijslag, bedoeld in artikel 15;”
Artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
“Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.”
Artikel 5:46 van de Awb, voor over van belang, luidt:
“1 De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste
kan worden opgelegd.”
2 Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt
het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3 Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.”
7. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit de door verweerder geconstateerde overtreding van artikel 7 van de Wml heeft geleid tot de volgende boetevaststelling:
Werknemer 1 onderbetaling van 19,06 % boete € 3.000,-
Werknemer 2 onderbetaling van 11,54 % boete € 2.500,-
Werknemer 3 onderbetaling van 11,52 % boete € 4.500,-
Werknemer 4 onderbetaling van 34,29 % boete € 4.500,-
Aan werknemer 4 heeft er eveneens geen uitbetaling van vakantiebijslag plaatsgevonden volgens verweerder. Hiervoor is een boete opgelegd van € 2.000,- wegens overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wml.
De totale boete vanwege het overtreden van de Wml bedraagt hierdoor € 16.500,-.
8. Eiseres is het niet eens met het feit dat er een boete is opgelegd, omdat er geen sprake is van opzet of schuld en zij te goeder trouw was. In 2011 hebben de vennoten het bedrijf overgenomen en hebben zij hetzelfde beloningssysteem gehanteerd als hun voorgangers. Ook het administratiesysteem is overgegaan. Het administratiekantoor heeft nooit aangegeven dat er gehandeld werd in strijd met de wet. Het kantoor heeft ook bevestigd
dat de hoogte van de lonen gebruikelijk zijn voor bezorgwerkzaamheden. Het mag van een administratiekantoor verwacht worden dat zij betrouwbaar advies geven. Namens eiseres is te goeder trouw gehandeld, zij wisten niet dat de wet werd overtreden. Omdat er geen sprake is van schuld of opzet moet volgens eiseres geen boete worden opgelegd.