4.4Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat op 12 januari 2019 een gewapende overval heeft plaatsgevonden bij de [broers slachtoffer 1 en 2] in Heeten. De vraag is of verdachte betrokken is geweest bij dit delict. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verklaring van medeverdachte [medeverdachte]
Volgens medeverdachte [medeverdachte] heeft verdachte samen met een jongen van het slaaphuis in Apeldoorn, waar verdachte op dat moment verbleef, de gewapende overval op de [broers slachtoffer 1 en 2] gepleegd. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dat hij van de betrokkenheid van verdachte afweet, omdat hij veel met verdachte optrekt en veel contact met hem heeft, zo ook op 13 januari 2019, en dat verdachte hem toen alles over deze zaak heeft verteld.
De vraag is of de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] bruikbaar is voor het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdediging op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) aanspraak heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. Volgens vaste en bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad staat de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, er in beginsel niet aan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd. De voorwaarde is dat er moet zijn voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd. Als de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd moet het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate worden gecompenseerd.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging heeft ontbroken en, zo ja, of daar een goede reden voor was. De rechtbank beantwoordt beide vragen bevestigend en overweegt daartoe dat de verdediging tweemaal, op 7 november 2019 bij de rechter-commissaris en op 6 februari 2020 ter terechtzitting, in de gelegenheid is gesteld om medeverdachte [medeverdachte] als getuige te horen en dat laatstgenoemde telkens kenbaar heeft gemaakt zich op zijn verschoningsrecht te zullen beroepen.
De volgende vraag is of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige. Daarbij is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De rechtbank is van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte niet in beslissende mate op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] is gebaseerd, maar in voldoende mate steun vindt in andere (hierna te noemen) bewijsmiddelen, die betrekking hebben op die onderdelen die door verdachte zijn betwist. De rechtbank verwijst daartoe met name naar de telefoongegevens, die nagenoeg volledige steun bieden aan de ‘uncontested’ verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Ook bieden het signalement van de donkere dader, het vergelijkend schoenspooronderzoek en het OVC gesprek in de PI Grave steun aan de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] bruikbaar is voor het bewijs.
Tot slot moet de rechtbank bezien of er voldoende maatregelen zijn genomen ter compensatie van het toelaten van de getuigenverklaring voor het bewijs, terwijl deze getuige niet door de verdediging is gehoord. De rechtbank overweegt dat zij, nu de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] weliswaar niet doorslaggevend is, maar daar wel gewicht aan toekomt, zijn verklaring met behoedzaamheid zal bezigen en uitvoerig zal toetsen aan het ondersteunende bewijs en één en ander ook zal motiveren.
Signalement van donkere dader
Op 13 januari 2019 omstreeks 10:55 uur worden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in verband met de gewapende overval naar de woning van de [broers slachtoffer 1 en 2] in Heeten gestuurd. Aan beide broers wordt het signalement van de daders gevraagd. Over de donkere dader verklaren zij onder meer dat de huidskleur van de man net zo donker als die van ‘Zwarte Piet’ was, dat hij geen snor of baardgroei had en donkere kleding droeg.
De rechtbank heeft zowel op foto’s in het dossier als ter terechtzitting waargenomen dat verdachte in elk geval wat zijn huidskleur betreft in het signalement van de donkere dader zou kunnen passen.
(Schoen)sporenonderzoek
Door forensische onderzoekers wordt een dag na de overval in de woning van de [broers slachtoffer 1 en 2] sporenonderzoek verricht. Er wordt een aantal schoensporen aangetroffen en vervolgens veiliggesteld. Eén schoenspoor bevindt zich op de vloer nabij de trap naar de eerste verdieping (SIN AADN1289NL) en twee schoensporen bevinden zich op de drempel van twee verschillende slaapkamers (SIN AADN1286NL en SIN AADN1287NL).De schoenen die deze sporen hebben veroorzaakt zijn vermoedelijk van het merk Nike.
Het blijkt dat verdachte kort na de gewapende overval, op 16 en 18 januari 2019, is aangehouden voor verschillende feiten en dat hij toen in het bezit was van sportschoenen van het merk Nike.
Deze bij verdachte inbeslaggenomen Nike, type Air Max, maat 42, in het onderzoek vermeld onder [B], zijn vervolgens vergeleken met de schoensporen die eerder in de woning van de [broers slachtoffer 1 en 2] zijn veiliggesteld. Uit dit vergelijkend schoensporenonderzoek volgt onder meer dat het schoenspoor [1], SIN AADN1286NL, mogelijk is veroorzaakt door de linkerschoen van verdachte. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het profiel overeenkomt, de afmetingen praktisch overeenkomen en één onregelmatigheid in het schoenspoor qua plaats en globaal in vorm overeenkomt met één beschadiging in de zool van de linkerschoen. Verder kan uit het schoensporenonderzoek worden afgeleid dat het schoenspoor [2], SIN AADN1289NL, en schoenspoor [3], SIN AADN1287NL, overeenkomt met het profiel van de rechterschoen van verdachte en dat de afmetingen praktisch overeenkomen. Er werden in alle gevallen geen onverklaarbare verschillen waargenomen door de onderzoekers.
Overigens heeft het schoenspooronderzoek mede betrekking op de bij medeverdachte [medeverdachte] inbeslaggenomen Nike, type Air, maat 44, in het onderzoek vermeld onder [A], maar daar zijn (zo begrijpt de rechtbank) geen matches gevonden met de in de woning van de [broers slachtoffer 1 en 2] veiliggestelde schoensporen. Het scenario dat verdachte de Nike, type Air Max, maat 42 van medeverdachte [medeverdachte] heeft gekregen, acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu laatstgenoemde schoenmaat 44 heeft.
OVC gesprek PI Grave
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verdachte op 21 februari 2019, na afloop van de overval, bezocht in de PI Grave. Van dit laatste gesprek zijn opnames gemaakt, waarin het volgende wordt besproken. Verdachte vertelt medeverdachte [medeverdachte] dat zijn schoenen in Doetinchem zijn en dat ze in zijn cel zijn geweest. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dat het beter kan, zeker nu hij dit hoort, en dat verdachte nooit had moeten zeggen waar die schoenen waren. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dat verdachte zijn hoofd erbij moet houden, omdat er een verband is. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dat ze al in een vergevorderd stadium zijn, als ze om zijn schoenen vragen. Op vragen van medeverdachte [medeverdachte] welke schoenen hij aan had, antwoordt verdachte ‘die Nikes’. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dat verdachte dom is geweest en hem niet meer moet bellen. Ook oppert medeverdachte [medeverdachte] dat ze gaan doen alsof ze elkaar niet kennen.
Telefoongegevens van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de gebruiker is (geweest) van het nummer [telefoonnummer 2] (hierna [telefoonnummer 2] ).Het blijkt dat de simkaart met dit telefoonnummer in twee toestellen heeft gezeten, namelijk in de periode van 4 september 2018 om 18:29 uur tot en met 12 januari 2019 om 13:09 uur in een Binatone en in de periode van 12 januari 2019 om 15:36 uur tot en met 12 januari 2019 om 18:07 uur in een Nokia. Aan de hand van het IMEI-nummer van de Nokia is vastgesteld dat er op 12 januari 2019 tussen 21:05 uur en 22:22 uur een simkaart in het toestel heeft gezeten met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , waarvan vaststaat dat medeverdachte [medeverdachte] dat nummer tussen 20:03 uur en 22:22 uur, terwijl er een mast in Lettele werd aangestraald, 27 keer heeft gebeld.Hoewel verdachte ontkent dat hij dit toestel op dat moment in gebruik had, omdat hij zijn telefoon in de auto van medeverdachte [medeverdachte] had laten liggen, verklaart medeverdachte [medeverdachte] dat hij 27 keer met verdachte heeft gebeld. De rechtbank zal deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte] volgen, ook omdat het past bij de bevinding dat de simkaart met het nummer [telefoonnummer 2] , waarvan verdachte erkent de gebruiker te zijn geweest, eerder die dag in het toestel heeft gezeten. Op basis daarvan gaat de rechtbank ervanuit dat het toestel met het nummer [telefoonnummer 1] aan verdachte toebehoort.
Uit onderzoek naar de historische printgegevens van de Nokia met het nummer [telefoonnummer 1] blijkt dat de telefoon op 12 januari 2019 om 19:12 uur in Wilp, om 19:13 uur, 19:14 uur en 19:18 uur in Klarenbeek en tussen 19:51 en 22:22 uur in Lettele een mast heeft aangestraald. Uit het dossier blijkt dat de afstand tussen de in Lettele aangestraalde mast en de plaats delict hemelsbreed circa 1.300 meter is.Verdachte was dus op het moment dat de overval plaatsvond in de buurt van de plaats delict.
Link met buit van gewapende overval
Op 12 februari 2019 vindt een doorzoeking plaats in de woning van medeverdachte [medeverdachte] .Een verbalisant treft in de meterkast een plastic tas aan en ziet dat er veel muntjes uit de guldentijd en vier horloges in zitten. Daarnaast vindt de verbalisant een [supermarkt] tas, met daarin allerlei zakhorloges.
Omdat bij de overval op de [broers slachtoffer 1 en 2] ook munten uit de guldentijd en een horloge zijn weggenomen, worden de bij verdachte inbeslaggenomen goederen aan hen getoond. Eén van de horloges wordt herkend door [slachtoffer 1] . Ook herkent hij de munten uit de guldentijd. Op de vraag van de verbalisant of de broers ook zakhorloges bezitten, antwoordt [slachtoffer 1] dat dit het geval is en dat hij er een stuk of tien heeft. [slachtoffer 1] komt dan pas tot de ontdekking dat de plank waarop de zakhorloges stonden ook weg is genomen.Hoewel hij de getoonde zakhorloges niet meteen herkent, bevestigt de zwager van de [broers slachtoffer 1 en 2] dat zij zulke zakhorloges spaarden. Ook herkent hij één specifiek zakhorloge.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft over deze van de gewapende overval afkomstige goederen en andere in zijn woning aangetroffen goederen, waaronder een MacBook, verklaard dat hij deze spullen in bewaring had genomen voor verdachte.Verdachte heeft gezegd dat het best zou kunnen dat hij spullen in de auto van medeverdachte [medeverdachte] heeft laten liggen en dat hij deze heeft bewaard.In dat licht is het opvallend dat er in de woning van medeverdachte [medeverdachte] een Macbook Pro werd aangetroffen, die na onderzoek afkomstig bleek te zijn van een woninginbraak in Apeldoorn, die een dag voor de gewapende overval, op 11 januari 2019, was gepleegd. In deze woninginbraakzaak werd DNA veiliggesteld, dat overeenkwam met het DNA profiel van verdachte.De rechtbank overweegt dat zij in het kader van de ‘compensatie’ dit gegeven aanmerkt als sterk ‘supporting corroborative evidence’ voor de ‘uncontested’ verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Hoewel de NFI rapportages uit die zaak geen onderdeel uitmaken van dit dossier, gaat de rechtbank ervanuit dat de inhoud van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van relaas onderzoek op de waarheid berust, ook omdat verdachte in een verhoor is geconfronteerd met deze DNA-match en de juistheid daarvan op dat moment niet heeft betwist.
Verklaring van verdachte
Verdachte is vanaf 18 maart 2019 een aantal keer door de politie gehoord. In zijn vierde verhoor, op 4 april 2019, verklaart verdachte dat hij ten tijde van de overval, rond 22:00 uur, met ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’, die hij kent van het slaaphuis in Apeldoorn, in Enschede was en dat hij vervolgens door ‘ [naam 2] ’ is afgezet bij een meisje in Zutphen, van wie hij de naam niet weet.
Onderzoek naar alternatief scenario
De politie weet te achterhalen dat met ‘ [naam 2] ’ vermoedelijk [naam 3] wordt bedoeld. Uit de historische printgegevens van zijn telefoon blijkt dat zijn telefoon op 12 januari 2019 tussen 22:09 en later een mast heeft aangestraald in Apeldoorn. Er is niet komen vast te staan dat zijn telefoon ten tijde van de overval in Enschede was. Evenmin is gebleken dat er die dag telefonisch contact is geweest tussen verdachte en [naam 3] . Verder heeft [naam 3] verklaard dat hij verdachte inderdaad een keer heeft afgezet bij een ‘junky vrouw’ in Zutphen. [naam 3] was toen in zijn eentje naar Enschede gegaan en zou verdachte later weer hebben opgehaald. De datum dat dit gebeurde, kon [naam 3] zich niet meer herinneren.
Conclusies en overwegingen
De rechtbank overweegt dat medeverdachte [medeverdachte] verdachte aanwijst als één van de feitelijke uitvoerders van de gewapende overval. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet alleen steun vindt in het feit dat verdachte past in het signalement van één van de daders, maar in ook in ander objectief bewijsmateriaal.
Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte concludeert de rechtbank dat verdachte ten tijde van de overval in de buurt van de plaats delict was. Daar komt bij dat verdachte op het moment dat de overval plaatsvond 27 keer heeft gebeld met medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank heeft in de zaak van laatstgenoemde overwogen dat zij ervanuit gaat dat medeverdachte [medeverdachte] telefonisch instructies heeft doorgegeven aan verdachte.
Daarnaast blijkt uit het vergelijkend schoensporenonderzoek dat het in de woning van de [broers slachtoffer 1 en 2] op de drempel van de slaapkamer aangetroffen schoenspoor mogelijk is veroorzaakt door de bij [verdachte] inbeslaggenomen linkerschoen. Daarbij hecht de rechtbank met name waarde aan het feit dat er een onregelmatigheid in het schoenspoor is aangetroffen dat qua plaats en globaal in vorm overeenkomt met een beschadiging in de zool van de linkerschoen van verdachte. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank namelijk dat het schoenspoor zich onderscheidt van andere Nike, type Air Max, maat 42, en dus specifiek te herleiden is naar de schoen van verdachte. Verder is ten aanzien van de andere onderzochte schoensporen, te weten die op de drempel van een andere slaapkamer en die op de vloer nabij de trap naar de eerste verdieping, vastgesteld dat zij overeenkomen met het profiel van de rechterschoen van verdachte en dat de afmetingen praktisch overeenkomen. Hoewel de bewijswaarde daarvan, bij gebrek aan karakteristieke eigenschappen, lager is dan bij het andere schoenspoor het geval is, kan tegelijkertijd ook niet worden uitgesloten dat het schoenspoor wél van de schoen verdachte afkomstig is (terwijl dit bij de schoen van medeverdachte [medeverdachte] wel aan de orde is).
De rechtbank voelt zich gesterkt in haar oordeel dat in elk geval één van de schoensporen afkomstig is van de schoen van verdachte, omdat medeverdachte [medeverdachte] zich in het OVC gesprek zorgen lijkt te maken over de schoenen die bij verdachte in beslag waren genomen en hij benadrukte dat er een verband was en dat ‘ze’ al in een vergevorderd stadium zouden zijn. Verdachte heeft bovendien tijdens dit gesprek verklaard dat hij Nikes droeg. De rechtbank stelt op basis van voorgaande dan ook vast dat verdachte op het moment van de overval de Nike schoenen droeg, die naderhand zijn inbeslaggenomen en onderzocht.
Verder is in de woning van medeverdachte [medeverdachte] een deel van de buit van de gewapende overval aangetroffen. Volgens medeverdachte [medeverdachte] nam hij deze goederen in bewaring voor verdachte, net als een aantal andere goederen, waaronder een MacBook. In de woning van medeverdachte [medeverdachte] is inderdaad een MacBook aangetroffen, die weggenomen bleek te zijn bij een woninginbraak in Apeldoorn, die een dag voor deze gewapende overval was gepleegd. Bij deze woninginbraak werd DNA veiliggesteld dat overeenkwam met het DNA profiel van verdachte.
Gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte “de donkere dader” is, waarover de [broers slachtoffer 1 en 2] spreken. De rechtbank acht bewezen dat het verdachte en een onbekend gebleven persoon zijn geweest die in de betreffende woning zijn geweest en als zodanig zijn belast geweest met de feitelijke uitvoering van de overval. Ook is de rechtbank van oordeel dat tussen verdachte, de onbekend gebleven persoon en medeverdachte [medeverdachte] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is gezien het voorgaande dan ook van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.