ECLI:NL:RBOVE:2020:677

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 768
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale tegemoetkoming smartengeld bij arbeidsongeschiktheid door beroepsziekte PTSS en dienstongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de toekenning van smartengeld aan een ambtenaar van de politie die lijdt aan PTSS als gevolg van beroepsincidenten. Eiser, die sinds 1998 in dienst is bij de politie, had eerder smartengeld ontvangen voor blijvende partiële invaliditeit door een dienstongeval. De rechtbank moest beoordelen of dit bedrag in mindering mocht worden gebracht op de maximale smartengeldvergoeding van € 164.300,-- die op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) kan worden toegekend voor volledige arbeidsongeschiktheid door beroepsziekten.

De rechtbank oordeelde dat de korpschef van politie ten onrechte het eerder toegekende smartengeld in mindering had gebracht op de nieuwe aanvraag. De rechtbank stelde vast dat de PTSS van eiser het gevolg was van meerdere incidenten en niet in overwegende mate door het dienstongeval was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de regels omtrent de toekenning van smartengeld niet correct waren toegepast en dat eiser recht had op het volledige bedrag van € 164.300,--. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de korpschef en stelde het smartengeld vast op het maximale bedrag.

Daarnaast werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 2.120,38 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 174,--. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/768

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: M.J. van Broekhoven,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: T. Tjon-A-Njoek.

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een vergoeding van smartengeld als bedoeld in artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) toegekend van totaal € 147.404,00.
Bij besluit van 11 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 12 april 2019, nader aangevuld bij brief van 21 mei 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 20 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mevrouw [naam] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door M.H. ten Have.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1998 in dienst bij de politie, sedert 1 mei 2006 als hoofdagent, met taakaccent jeugd, bij de politieregio Twente. Op 13 januari 2013 heeft eiser zich tijdens het aanhouden van een verdachte op een bevroren weiland verstapt met als gevolg blijvende rugklachten. Bij besluit van 5 september 2013 heeft verweerder dat ongeval erkend als dienstongeval.
Daarnaast is bij besluit van 29 oktober 2013 eisers (aanvankelijk afgewezen) verzoek van 14 februari 2011 om zijn PTSS als beroepsziekte te erkennen, alsnog ingewilligd.
In december 2016 is aan eiser ten gevolge van het hem in 2013 overkomen dienstongeval op grond van artikel 54a van het Barp een smartengelduitkering van € 16.896,00 uitgekeerd, gebaseerd op een blijvende partiële invaliditeit van 11%.
Bij besluit van 25 juli 2016 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen eiser vanaf 8 augustus 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend omdat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 16 januari 2018 is eiser op grond van het bepaalde in artikel 94, eerste lid, sub e, van het Barp eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid.
Bij het primaire besluit van 6 augustus 2018 is vervolgens eisers verzoek van 16 december 2014 om toekenning van een vergoeding van smartengeld als bedoeld in artikel 54a, van het Barp, toegewezen. Daarbij is bepaald dat dit smartengeld (ten tijde van het primaire besluit) maximaal € 164.300,-- bedraagt, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, en dient te worden verminderd met het reeds toegekende smartengeld van € 16.896,--. Aan eiser is bij dit besluit € 147.404,-- aan smartengeld toegekend.
De door eiser tegen die verrekening ingediende bezwaren zijn bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
Eiser kan zich niet met dat besluit verenigen.
2. In geschil is tussen partijen of het eerder toegekende smartengeld ten gevolge van de door het dienstongeval ontstane invaliditeit in mindering mag worden gebracht op het maximaal toe te kennen bedrag aan smartengeld van € 164.300,--. Daarbij is met name in geschil of is beoogd dat per aanvraag het maximale bedrag kan worden toegekend of dat voor alle aanvragen tezamen niet meer dan het maximale bedrag aan smartengeld kan worden toegekend.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hoogte van de smartengelduitkering juist is vastgesteld op € 147.404,--. Op grond van artikel 54a van het Barp bedraagt de maximale vergoeding € 164.300,--. Eiser heeft vanwege een dienstongeval in december 2016 al een uitkering van € 16.896,-- ontvangen. Verweerder wijst ter onderbouwing naar de toelichting op de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (Rsdp) en de Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp). Verweerder stelt dat in de toelichting op de eerstgenoemde regeling is aangegeven dat het duidelijk mag zijn dat het totale uitkeringspercentage dat met toepassing van de Gliedertaxe tot stand komt niet meer kan bedragen dan het in artikel 54a, eerste lid, van het Barp, genoemde bedrag. Voorts wijst verweerder erop dat in de toelichting op artikel 3, derde lid, van de Rvbp is aangegeven dat indien naar aanleiding van één of meer incidenten een ambtenaar een beroep doet op uitkering van smartengeld op grond van zowel die regeling als de Rsdp het totale smartengeld niet meer bedraagt dan het in artikel 54a, eerste lid, van het Barp genoemde bedrag. Tenslotte stelt verweerder dat het UWV bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% ook de rugklachten heeft meegenomen.
4. Volgens eiser heeft hij met betrekking tot de PTSS recht op € 164.300,-- aan smartengelduitkering. De smartengelduitkering van € 16.896,-- was toegekend vanwege eisers fysieke beperkingen als gevolg van het hem op 13 januari 2013 overkomen dienstongeval. De PTSS is het gevolg van meerdere incidenten die eiser in 2010 tijdens zijn beroepsuitoefening heeft meegemaakt en daarbij is het incident in 2013 niet van belang geweest.
Eiser stelt kort weergegeven dat op grond van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Rvbp, per aanvraag een maximale uitkering kan worden toegekend. Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Noord Holland van 22 maart 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:2296, wijst eiser er op dat de beperkende werking van artikel 3, derde lid, van de Rvbp slechts opgaat als er sprake is van één incident of meerdere overeenkomstige incidenten. Eiser stelt dat PTSS niet in overwegende mate door het dienstongeval is ontstaan, zodat geen toepassing kan worden gegeven aan die beperkende werking. Tevens wijst eiser er op dat ook van de zijde van verweerder, bij e-mailberichten van de HR-adviseur van 28 juni 2018 en 12 juli 2018 tot twee keer toe is erkend dat er geen verband bestaat tussen het opgelopen rugletsel en de PTSS.
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 54a, eerste lid, van het Barp, wordt in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto maximum bedrag van (ten tijde van het primaire besluit) € 164.300,--.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel, stelt de minister nadere regels vast omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (Rsdp) en de Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp) waarin de aanspraken op smartengeld als gevolg van invaliditeit door lichamelijk letsel, respectievelijk een beroepsziekte, nader zijn uitgewerkt.
Ten tijde van het door eiser op 16 december 2014 ingediende verzoek om toekenning van een vergoeding van smartengeld in verband met PTSS gold de Coulanceregeling PTSS voor (ex) politiemedewerkers (de Coulanceregeling), welke inhield dat wanneer de PTSS als beroepsziekte was erkend, de compensatie voor (im)materiële schade naar analogie van de vergoeding op grond van de Rsdp zou worden vastgesteld.
5.2
Niet in geschil is dat de PTSS-klachten het gevolg zijn van een reeks incidenten die eiser in 2010 tijdens zijn beroepsuitoefening heeft meegemaakt. Eiser heeft daarna (behoudens reïntegratiepogingen in 2016 en 2017) doorgewerkt tot 11 augustus 2014, waarbij hem in 2013 een dienstongeval is overkomen dat heeft geleid tot blijvende rugklachten. Verweerder stelt dat het totale uitkeringspercentage met toepassing van artikel 4 van de Rsdp (de zogenaamde Gliedertaxe) niet meer kan bedragen dan 100%. Mede daarop baseert hij dat het totaal van de toe te kennen vergoedingen niet meer kan bedragen dan het in artikel 54a, eerste lid, van het Barp, genoemde bedrag. Die Gliedertaxe kan echter niet zijn toegepast bij de bepaling van de hoogte van de schadeloosstelling voor eisers rugklachten, omdat de daartoe te gebruiken lijst geen percentage kent voor (rug)klachten als waarop de toegekende uitkering wegens blijvende partiële invaliditeit berust.
5.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat de rugklachten, anders dan door verweerder is gesteld, geen bepalende rol hebben gespeeld bij vaststelling door het UWV van het arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Blijkens de tot de gedingstukken behorende arbeidskundige beoordeling is eiser door het UWV voor 100 % arbeidsongeschikt geacht omdat, door de aangenomen urenbeperking, geen passende functies konden worden geduid. Beperkingen als gevolg van een rugblessure geven volgens de door het UWV gehanteerde Leidraad geen aanleiding tot zo’n urenbeperking.
5.4
De rechtbank overweegt ook dat artikel 54a, eerste lid, Barp weliswaar alleen spreekt van smartengeld, maar dat het naar de aard en oorzaak om verschillende vergoedingen gaat.
De uitkering wegens het dienstongeval is een vergoeding voor fysieke schade, waarbij niet kenbaar is dat immateriële schade daarvan een component is. Uit de toelichting van verweerders verzekeraar op de vaststelling van de hoogte van de vergoeding blijkt alleen van een (standaard)beoordeling wegens bepaalde somatische klachten. Bij de uitkering wegens de als beroepsziekte erkende PTSS op grond van de Coulanceregeling staat kennelijk juist de immateriële schade voorop, blijkens het feit dat de uitkering-ineens los staat van de vergoeding van niet elders gedekte medische kosten en van de dekking van inkomensderving wegens arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA.
Ook de oorzaak van het dienstongeval is een heel andere dan de reeks incidenten die hebben geleid tot de beroepsziekte PTSS. Van “één incident of een reeks overeenkomstige incidenten” als genoemd in de toelichting bij de Rvbp is dus bij het bedrijfsongeval en de beroepsziekte geen sprake.
5.5
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank een verkeerde toepassing gegeven aan artikel 54a, eerste lid, Barp, de Rsdp, de Rvbp en de Coulanceregeling. Ten onrechte is op de maximale tegemoetkoming ingevolge artikel 54a, eerste lid, Barp wegens volledige arbeidsongeschiktheid door de beroepsziekte PTSS het bedrag in mindering gebracht dat eerder was toegekend wegens blijvende partiële invaliditeit door een beroepsongeval.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de wet. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en stelt het smartengeld ingevolge artikel 54a, eerste lid, Barp wegens volledige arbeidsongeschiktheid door de beroepsziekte PTSS vast op € 164.300,--.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,-- vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte (proces)kosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 2.120,38, te weten € 2.100 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1), en eisers reiskosten ad € 20,38 (Almelo-Zwolle v.v.).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- stelt het smartengeld ingevolge artikel 54a, eerste lid, Barp wegens volledige arbeidsongeschiktheid door de beroepsziekte PTSS vast op € 164.300,--;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiser tot een bedrag van € 2.120,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.