ECLI:NL:RBOVE:2020:4836

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
7531969 CV EXPL 19-860
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de inruil van een motor bij de aankoop van een auto en de geldigheid van de koopovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 17 maart 2020, staat de vraag centraal of eiser [X] bij de aankoop van een Renault Scenic een motor van het merk Indian, type Scout, heeft ingeruild. De koopovereenkomst, gedateerd op 10 oktober 2017, vermeldt dat [X] de Indian Scout heeft ingeruild met een bijbetaling van € 1.500. [X] betwist echter de juistheid van deze overeenkomst en stelt dat het contract vervalst is. De gedaagde partij, [Y], stelt dat de inruil correct is vastgelegd en dat [X] de Indian Scout daadwerkelijk heeft ingeruild.

De kantonrechter heeft de getuigen gehoord en geconcludeerd dat het tegenbewijs van [X] niet is geleverd. De verklaringen van de getuigen stonden tegenover elkaar, en de kantonrechter oordeelde dat [X] het bewijsrisico droeg. De rechter oordeelde dat de inruil van de Indian Scout zoals vermeld in de koopovereenkomst geldig was, en dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden. De vordering van [X] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [Y].

In reconventie vorderde [Y] schadevergoeding wegens smaad, maar deze vordering werd ook afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechter concludeerde dat de vordering van [Y] tot schadevergoeding niet kon worden toegewezen, en dat de normale proceskostenveroordeling van toepassing was. Uiteindelijk werd [Y] veroordeeld in de proceskosten van [X].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknr. : 7531969 CV EXPL 19-860
Datum : 17 maart 2020

Vonnis in de zaak van:

[X] ,

wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
verder te noemen [X] ,
gemachtigde mr. M.C.J. Freijters,
tegen

[Y] ,

wonende te [woonplaats] ,
en
de besloten vennootschap
[A],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
verder gezamenlijk te noemen [Y] ,
gemachtigde D. Hendriks.

Verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
– dagvaarding van 7 februari 2019
– conclusie van antwoord/eis in reconventie
– tussenvonnis van 26 februari 2019
– proces-verbaal van de comparitie van 11 juni 2019, tevens mondeling tussenvonnis
– akte van [X]
– proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 november 2019
– conclusie na enquête van [X]
– conclusie na enquête van [Y] .

Beoordeling in conventie en in reconventie

De kernvraag: is de Indian Scout ingeruild?
1.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [X] bij de aankoop van een tweedehands auto, een Renault Scenic, een motor van het merk Indian, type Scout, die in onderdelen uiteen lag (verder te noemen: de Indian Scout), tegelijk met zijn Renault Mégane heeft ingeruild, met bijbetaling van € 1.500. De koopovereenkomst is op papier gezet en wel op 10 oktober 2017. Ook is er een factuur, gedateerd 14 oktober 2017, opgemaakt. Volgens de factuur is door [X] een bedrag van € 1.500 bijbetaald en is een Renault Mégane samen met de Indian Scout ingeruild.
1.2.
Volgens het koopcontract, dat [X] heeft ondertekend, heeft hij de Indian Scout ingeruild, maar volgens [X] klopt het contract op dit punt niet, althans dat was eerst zijn standpunt. Volgens zijn eerste stellingen heeft [Y] het koopcontract op het punt van deze inruil vervalst. Dat was (zie hierna) zijn primaire standpunt.
1.3
Volgens [Y] is het koopcontract helemaal juist en is de inruil van de Indian Scout met [X] overeengekomen.
1.4
Wat volgens beide partijen klopt is, dat een andere, complete, gemonteerde motor, ook een Indian Scout, die eigendom van [X] is, in de showroom van [Y] is tentoongesteld. Dat is ook in het koopcontract opgenomen als onderdeel van de afspraken tussen partijen, maar staat los van de koopovereenkomst.
1.5
[X] stelt subsidiair dat hij weliswaar het koopcontract heeft getekend zoals het eruit ziet, dus zonder dat sprake is van vervalsing, maar dat hij de inruil van de Indian Scout desondanks niet heeft gewild.
1.6
Meer subsidiair beroept hij zich op misbruik van omstandigheden en op de vernietiging van de koopovereenkomst op het punt van deze inruil.
Wijziging standpunt [X]
2.1
In de conclusie na enquête heeft [X] zijn primaire stelling uitdrukkelijk ingetrokken dat het koopcontract een vervalsing bevat. [X] heeft zijn, door hem zo genoemde ‘
grondslag 1’ ingetrokken, en dat is de stelling dat de inruil van de Indian Scout niet op het koopcontract stond toen [X] zijn handtekening erop plaatste. Wat [X] in dit verband verder heeft gesteld laat de kantonrechter daarom buiten bespreking, al lijkt [X] verderop in zijn conclusie na enquête (vooral bij 2.3) wel weer aan te vechten, of ten minste in twijfel te trekken, dat ook de tekst over de inruil van de Indian Scout in het koopcontract stond toen hij dat tekende.
2.2
De stand van zaken is dus dat beide partijen het erover eens zijn dat het koopcontract geen vervalsing bevat, omdat de inruil van de Indian Scout er al in stond toen [X] zijn handtekening voor akkoord plaatste.
Wat partijen van elkaar vorderen
3.1
[X] vordert volgens de dagvaarding en de conclusie na enquête, samengevat, van [Y] (hoofdelijk) de afgifte van de Indian Scout overeenkomstig zijn productie 11, versterkt met een dwangsom, en vermeerderd met € 500 wegens incassokosten en de kosten van de deskundigen, en de veroordeling van [Y] (eveneens hoofdelijk) in de proceskosten, inclusief nakosten. Volgens de pleitaantekeningen van 11 juni 2019 vordert [X] meer subsidair (bedoeld zal wel zijn: subsidiair), kort samengevat, de vernietiging van de koopovereenkomst op het punt van de Indian Scout.
3.2
[Y] heeft de vordering bestreden, kort gezegd, omdat de Indian Scout zijn eigendom is geworden op grond van de koopovereenkomst.
3.3
[Y] vordert op zijn beurt van [X] een bedrag van € 6.910,45 omdat hij ernstige overlast heeft ondervonden door de smaad van de kant van [X] . Hij begroot zijn schade op € 2.500 vermeerderd met de kosten van zijn gemachtigde die hij eerst heeft gesteld op een bedrag van € 3.375 exclusief 8% bureaukosten en btw, en later op een bedrag van € 4.774,66.
3.4
[X] heeft deze tegenvordering bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan met veroordeling van [Y] in de proceskosten.
Het mondelinge tussenvonnis: deels achterhaald
4.1
Tijdens de comparitie op 11 juni 2019 heeft de kantonrechter mondeling een tussenvonnis gewezen ‘
en eiser toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de koopakte op het punt van de inruil van de onderdelen van de motor een vervalsing is (HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:641), dan wel bewijs te leveren tegen de in de koopakte opgenomen afspraak dat eiser als onderdeel van de betaling van de koopsom de motoronderdelen aan gedaagde in eigendom zou afstaan (151 Rv).
4.2
Het eerste deel van de bewijsopdracht is nu achterhaald, omdat [X] zijn stelling heeft ingeslikt dat het koopcontract een vervalsing bevat op het punt van de inruil van de Indian Scout.
4.3
Het tweede deel van de bewijsopdracht is door de koerswijziging van [X] niet achterhaald, omdat een onderhandse akte weliswaar dwingende bewijskracht heeft (artikel 157 lid 2 Rv.), maar tegenbewijs mogelijk is (artikel 151 lid 2 Rv.). Op grond van artikel 157 Rv. is het uitgangspunt dat het waar is wát er volgens het koopcontract is verklaard, de zogeheten materiële bewijskracht van deze onderhandse akte. [X] mocht subsidiair tegenbewijs leveren waaruit volgt dat wát hij volgens het koopcontract heeft verklaard (zijn akkoord met de inruil van de Indian Scout) toch niet waar is.
Het getuigenverhoor en de uitkomst ervan
5.1
De kantonrechter heeft op 28 november 2019 alle getuigen gehoord, te weten (aan de kant van [X] ) [X] zelf, de heer [getuige 1] , de heer [getuige 2] en (aan de kant van [Y] ) de heer [Y] .
5.2
De kantonrechter acht het tegenbewijs niet geleverd, omdat in de kern genomen het woord van de één ( [X] ) tegenover dat van de ander ( [Y] ) staat. [X] moet tegenbewijs leveren en hij draagt dus het bewijsrisico. Bij de totstandkoming van de koopovereenkomst waren geen andere mensen aanwezig dan [X] en [Y] .
Volgens de getuigenverklaring van [X] is toen over de inruil van de Indian Scout niet gesproken. Wel is volgens hem in een eerder stadium over het in elkaar zetten van de Indian Scout met [Y] gesproken, maar dat stond los van de koopovereenkomst.
Volgens de getuigenverklaring van [Y] had [X] onvoldoende geld om de koopsom te betalen en is daarom op voorstel van [Y] de Indian Scout ingeruild.
Deze verklaringen staan dus tegenover elkaar.
5.3
De getuigenverklaring van [getuige 1] voegt niets overtuigends toe, omdat hij heeft verklaard dat hij tijdens een bezoek aan de werkplaats van [Y] uit wat er is gezegd heeft begrepen dat de Indian Scout van [X] was, maar ook heeft verklaard dat dat niet uitdrukkelijk is gezegd. De ervaring leert dat communiceren een kunst is en dat een misverstand al gauw ontstaat, helemaal als niet uitdrukkelijk is gesproken over de vraag wie eigenaar van de Indian Scout is. Wellicht had een ander het niet zo begrepen zoals [getuige 1] het heeft begrepen.
5.4
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op enig moment met [Y] heeft gesproken en dat die hem heeft verteld dat hij behalve de gemonteerde Indian Scout ook een Indian Scout in onderdelen, de onderhavige Indian Scout, in bezit had. [Y] heeft hem gezegd dat de gemonteerde Indian Scout van [X] is en dat [X] de Indian Scout in onderdelen bij hem heeft ingeruild op een auto. Dat verbaasde deze getuige omdat [X] aan hem eerder geen Indian Scout had willen verkopen. De getuige heeft ook verklaard dat hij later van zijn oud-collega [B] heeft gehoord dat [X] tegen [B] heeft gezegd dat hij de onderhavige Indian Scout niet had ingeruild op een Renault.
Uit deze getuigenverklaring volgt volgens de kantonrechter niet meer dan dat de uitspraken van [X] en [Y] passen bij de stellingen die zij in deze procedure hebben ingenomen.
5.5
De tussenconclusie is, dat waar is wat [X] volgens het koopcontract heeft verklaard.
5.6
De kantonrechter geeft in dit verband nog het volgende mee. Uit de dagvaarding (sub 3. tot en met 7.), het proces-verbaal van de comparitie, te weten de toelichting door mr. Freijters (2e alinea) en de toelichting door [Y] , alsmede diens verklaring als getuige volgt, dat de Indian Scout enige tijd ná het sluiten van de koopovereenkomst is afgeleverd. Ook staat vast dat de inruil niet alleen was vermeld op de koopovereenkomst maar ook op de factuur, en dat beide documenten aan [X] zijn meegegeven. Dit laatste volgt uit het proces-verbaal van de comparitie, de toelichting van mr. Freijters, 1e alinea: de koopovereenkomst is meegegeven, en de factuur vond de dochter van [X] in zijn auto. De latere stelling van [X] dat de koopovereenkomst niet is meegegeven is hiermee trouwens in strijd (conclusie na enquête sub 2.4).
Het is in de ogen van de kantonrechter niet aannemelijk dat [X] pas enkele maanden na het sluiten van de koopovereenkomst (in oktober 2017) en vervolgens de aflevering van de Indian Scout (ergens in november 2017), namelijk in februari/maart 2018 (dagvaarding sub 8. en volgende) erachter komt, dat de inruil van de Indian Scout op (ook) de factuur staat. Zie weer de eerder bedoelde 1e alinea: de dochter van [X] vond de factuur in de auto. De tekst over de inruil staat duidelijk op deze factuur, omdat die tekst met grotere letters dan de geprinte tekst én met de hand, dus afwijkend van de geprinte tekst, is geschreven.
Mag [Y] [X] aan zijn verklaring houden? Ja
6.1
Blijft over (onder meer) de vraag of de er een discrepantie bestond tussen de wil van [X] en diens verklaring zoals opgenomen in het koopcontract en zo ja, of dat gevolgen heeft. Volgens [X] heeft hij de inruil van de Indian Scout niet gewild. Als hij de inruil inderdaad niet heeft gewild, dan is de koopovereenkomst in zoverre nietig, omdat wilsovereenstemming over de inruil ontbrak. Aan de rechtshandeling lag geen, op het rechtsgevolg gerichte wil ten grondslag (artikel 3:33 BW).
6.2
In dit verband is artikel 3:35 BW van belang waaruit volgt dat [Y] mocht afgaan op de verklaring van [X] dat hij de Indian Scout wilde inruilen, tenzij [Y] daarbij niet te goeder trouw was als bedoeld in artikel 3:11 BW. De vraag is of [Y] onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de verklaring van [X] de betekenis mocht toekennen dat hij ook de Indian Scout wilde inruilen. Mocht hij dat, dan is [X] aan zijn verklaring gebonden ook al wilde hij de inruil niet. Mocht [Y] dat niet, dan is [X] niet aan zijn verklaring gebonden.
6.3
De kantonrechter vindt dat [Y] op de verklaring van [X] mocht afgaan. [X] is weliswaar oud, maar begrijpt nog prima wat er wordt gezegd/gevraagd. Onweersproken is gebleven dat [X] op het moment van de koopovereenkomst een rijbewijs had. Tijdens het getuigenverhoor moest hij dicht bij de kantonrechter zitten om de vragen goed te kunnen verstaan. Zijn gehoor en gezichtsvermogen worden minder. Dat is duidelijk. [X] heeft echter tot op hoge leeftijd zelfstandig gewoond. Pas in mei 2019 is daaraan volgens zijn getuigenverklaring een einde gekomen. Hij is zich (nog steeds) zeer goed bewust van de volgens hem hoge waarde van de Indian Scout. Het gaat hier dus niet om de situatie waarin een oude, gebrekkige man, die het vanwege zijn ouderdom allemaal niet meer zo goed weet en meekrijgt, wordt voorgesteld in te stemmen met een voor hem nadelige overeenkomst, nog afgezien van het feit dat partijen ook strijden over de vraag wat de Indian Scout nu echt waard is. Volgens [X] circa € 8.500 (brief mr. Freijters van 31 oktober 2018), dan wel ongeveer € 20.000 ( [X] tijdens de comparitie), dan wel € 20.000 tot € 30.000 ( [X] tijdens het getuigenverhoor). Volgens een taxatie van [C] is de waarde € 10.450. Volgens een taxatie van [D] € 21.385. Volgens [getuige 2] € 10.000 à € 15.000.
Volgens [Y] is de waarde van de Indian Scout door [X] veel te hoog gesteld. Volgens [Y] is de waarde ervan € 1.250 omdat [X] zonder inruil van de Indian Scout € 2.750 had moeten bijbetalen maar € 1.500 heeft bijbetaald. Tijdens de comparitie is de waarde door [Y] gesteld op € 2.000 tot € 3.000. De koopsom van de Renault Scenic was volgens [Y] € 3.750 exclusief € 395 afleveringskosten.
6.4
Ook áls het zo zou zijn dat er een hoge mate van onevenwichtigheid bestaat tussen de verbintenissen die partijen op zich hebben genomen (de waarde van de Indian Scout plus die van de ingeruilde Mégane plus € 1.500 enerzijds, en de waarde van de gekochte Scenic anderzijds), dan is dat in de gegeven omstandigheden, waarin [X] nog prima bij zijn verstand is en is en een andere auto met een hogere instap wilde aanschaffen, niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [Y] in redelijkheid niet op de verklaring van [X] dat hij de Indian Scout wilde inruilen mocht afgaan. Een aankoop tegen een te hoge prijs kan een indicatie zijn dat de ene partij in redelijkheid niet zonder meer op de verklaring van de andere partij mocht afgaan, maar is op zichzelf niet doorslaggevend. Contract is nu eenmaal contract. Voor spijtoptanten is in het civiele recht weinig plaats en het realiseren van een hoge verkoopwinst wordt meestal als knap, commercieel gedrag gezien. Aan het standpunt van [X] kan ook niet bijdragen dat [X] in zijn testament als zijn wens heeft opgenomen dat de beide Indian Scouts binnen de familie behouden moeten blijven, omdat gesteld noch gebleken is dat [Y] dat wist. En wellicht wilde [X] zo graag de Scenic dat hij de Indian Scout ervoor over had, ook omdat hij in elk geval meende te weinig geld te hebben om de koopsom te kunnen betalen (zie zijn verklaring op dit punt opgenomen in het proces-verbaal van de comparitie: ‘
Op de vraag van de kantonrechter of ik meer dan € 1.500,00 had kunnen betalen, antwoord ik dat ik dat niet had gekund. Ik heb slechts een AOW en een klein pensioentje.’). Er zijn, kortom, te weinig vaststaande, relevante gegevens die de conclusie rechtvaardigen dat de koopovereenkomst op het punt van de inruil van de Indian Scout geen zuivere koffie is.
Is sprake van misbruik van omstandigheden? Nee
7.1
Het meer subsidiaire beroep van [X] op misbruik van omstandigheden faalt eveneens. De stelling is niet aannemelijk gemaakt dat [X] vanwege zijn hoge leeftijd onvoldoende in de gaten had wat er gebeurde en dat [Y] [X] desondanks heeft bewogen tot het ondertekenen van het koopcontract, hoewel dat hem ( [Y] ) ervan had behoren te weerhouden. Hiervoor is overwogen dat het begripsvermogen van [X] nog prima in orde is. De kantonrechter verwijst in dit verband kortheidshalve naar wat hiervoor is geschreven.
7.2
De eindconclusie is, dat de vordering van [X] zal worden afgewezen. Hij dient als verliezende partij in de kosten aan de kant van [Y] te worden veroordeeld. Die kosten bedragen € 900 wegens salaris gemachtigde, gebaseerd op drie punten à € 300.

Beoordeling in reconventie

8.1
De vordering van [Y] tot betaling van € 2.500 schadevergoeding wegens ‘
ernstige overlast en smaad’ is bestreden. De kantonrechter zal ook die vordering afwijzen, omdat daartoe onvoldoende is aangevoerd en de vordering is bestreden. Verwikkeld worden in een geschil waarvan ook derden, zoals het personeel van [Y] , op de hoogte raken is uiteraard niet prettig, maar voor het toekennen van schadevergoeding wegens smaad is veel meer nodig. En dat is niet aangevoerd.
8.2
De gevorderde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand komt ook niet voor toewijzing in aanmerking. De normale proceskostenveroordeling geldt. Van misbruik van procesrecht aan de kant van [X] is geen sprake. De kosten van de rechtsbijstand zijn in conventie al begroot.
8.3
[Y] dient als verliezende partij in de kosten van [X] te worden veroordeeld. Die kosten bedragen € 300 wegens salaris gemachtigde, gebaseerd op één punt van € 300.

De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
1. wijst de vordering af;
2. veroordeelt [X] in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [Y] begroot op € 900;
in reconventie
3. wijst de vordering af;
4. veroordeelt [Y] in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [X] begroot op € 300.
Gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het bijzijn van de griffier uitgesproken in de openbare terechtzitting van 17 maart 2020.