4.5De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 februari 2014 in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met één rechtspersoon en met één natuurlijke persoon,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 1] over:
het eerste kwartaal 2013 (DOC-025, p. 478), en
het tweede kwartaal 2013 (DOC-025, p. 479), en
het derde kwartaal 2013 (DOC-025, p. 480), en
het vierde kwartaal 2013 (DOC-025, p. 481),
onjuist en onvolledig bij de Belastingdienst heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
zij in de periode van 28 juni 2013 tot en met 31 juli 2014 in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met één rechtspersoon en met één natuurlijke persoon,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 2] . over:
mei 2013 (DOC-031, p. 613), en
augustus 2013 (DOC-031, p. 616), en
september 2013 (DOC-031, p. 617), en
december 2013 (DOC-031, p. 620), en
maart 2014 (DOC-031, p. 623), en
april 2014 (DOC-031, p. 624), en
mei 2014 (DOC-031, p. 625), en
juni 2014 (DOC-031, p. 626),
onjuist en onvolledig bij de Belastingdienst heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
3.
zij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 juli 2014 in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met één rechtspersoon en met één natuurlijke persoon,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
een aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 3] over:
januari 2013 (DOC-028, p. 537), en
maart 2013 (DOC-028, p. 539), en
april 2013 (DOC-028, p. 540), en
mei 2013 (DOC-028, p. 541), en
juli 2013 (DOC-028, p. 543), en
februari 2014 (DOC-028, p. 550), en
maart 2014 (DOC-028, p. 551), en
april 2014 (DOC-028, p. 552), en
mei 2014 (DOC-028, p. 553), en
juni 2014 (DOC-028, p. 554)
telkens onjuist en onvolledig bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst heeft gedaan,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
4.
zij in de periode van 4 november 2014 tot en met 31 oktober 2016 in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met rechtspersonen en met één natuurlijke persoon,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
aangiften voor de omzetbelasting, ten name van de fiscale eenheid [bedrijf 4] . en [bedrijf 5] c.s. over:
het derde kwartaal 2014 (DOC-032, p. 634), en
eerste kwartaal 2015 (DOC-032, p. 638), en
tweede kwartaal 2015 (DOC-032, p. 641), en/
januari 2016 (DOC-032, p. 662), en
februari 2016 (DOC-032, p. 665), en
maart 2016 (DOC-032, p. 668), en
april 2016 (DOC-032, p. 671), en
mei 2016 (DOC-032, p. 674), en
juni 2016 (DOC-032, p. 677), en
augustus 2016 (DOC-032, p. 683), en
september 2016 (DOC-032, p. 686),
telkens onjuist en onvolledig bij de Belastingdienst heeft gedaan,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
In de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en zal haar daarvan vrijspreken.