ECLI:NL:RBOVE:2020:467

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
08.067705.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling van zijn levensgezel met vrijspraak voor verkrachting en zware mishandeling

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 34-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het mishandelen van zijn vriendin in Overdinkel. De man heeft zijn vriendin geslagen, geschopt, geknepen en een fles in haar mond gestoken. De rechtbank sprak de man vrij van de aanklacht van verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de vrouw tegen haar wil een fles in haar anus had geduwd. Ook werd hij vrijgesproken van zware mishandeling, wat resulteerde in een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

De zaak kwam aan het licht na een melding van mishandeling op 20 maart 2019, waarbij de vrouw aangaf dat haar partner haar had mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de vrouw en de verdachte zorgvuldig gewogen. De vrouw verklaarde dat de mishandelingen sinds het begin van hun relatie plaatsvonden, maar dat deze in de laatste periode verergerden. De verdachte ontkende de beschuldigingen van verkrachting en stelde dat de seksuele handelingen met instemming van de vrouw waren verricht.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van verkrachting en zware mishandeling, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer bij het bepalen van de straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.067705.19 (P)
Datum vonnis: 6 februari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] ,
thans verblijvende in de PI Nieuwegein, De Liebosch 110, te Nieuwegein.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 juli 2019, 24 september 2019, 19 december 2019 en 23 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Jansen en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. S.M. Hoogenraad, advocaat te Zoetermeer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer] (hierna: aangeefster) op 18 maart 2019 heeft verkracht door haar tegen haar wil vast te binden, haar mond af te plakken, haar te slaan of te stompen en haar een brandende stof in het gezicht te brengen en vervolgens een limonadefles in de anus te drukken;
feit 2:op 20 maart 2019 heeft getracht aangeefster, zijn levensgezel, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, althans, heeft mishandeld door haar aan de haren te trekken en een limonadefles in de keel te drukken;
feit 3: in periode van 18 tot en met 20 maart 2019 aangeefster,, heeft mishandeld door haar te slaan of te stompen en te knijpen over haar hele lichaam en haar krachtig bij de keel te grijpen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 18 maart 2019 te Overdinkel, gemeente Losser door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
de handen en/of enkels van nader te noemen [slachtoffer] met duct tape vast te binden en/of (vervolgens) de mond van die [slachtoffer] met duct tape af te plakken en/of (vervolgens)
die [slachtoffer] één of meermalen krachtig op/tegen haar borsten en/of vagina en/of bovenbenen, althans op/tegen haar lichaam en/of in/tegen haar gezicht te slaan en/of te stompen en/of (vervolgens) een brandende stof in de ogen en/of in de vagina, althans over de vagina van die [slachtoffer] te wrijven [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten: het krachtig duwen/drukken van een (limonade)fles in de anus van die [slachtoffer] ;
2
hij op of omstreeks 20 maart 2019 te Overdinkel, gemeente Losser ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
voornoemde [slachtoffer] krachtig aan de haren heeft vastgepakt en/of aan diens haren heeft meegevoerd naar de slaapkamer en/of (vervolgens) krachtig een (limonade)fles in de keel heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2019 te Overdinkel, gemeente Losser zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] krachtig aan/bij haar haren vast te pakken en/of (daarbij) die [slachtoffer] aan haar haren naar de slaapkamer heeft meegevoerd en/of meegetrokken en/of (vervolgens) krachtig een (limonade)fles in de keel heeft gedrukt;
3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 maart 2019 tot en met 20 maart 2019 te Overdinkel, gemeente Losser zijn levensgezel, [slachtoffer] , (telkens) heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] één of meermalen krachtig op/tegen haar borsten en/of bovenbenen en/of vagina en/of gezicht te slaan/stompen en/of (vervolgens) krachtig in haar borsten te knijpen en/of om/bij haar keel/hals vast te pakken en/of vast te houden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Uitgaande van het voorgaande stelt de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op woensdag 20 maart 2019, omstreeks 14:00 uur kregen verbalisanten het verzoek zich naar het [adres] te Overdinkel te begeven in verband met een mishandeling. Daar troffen zij een hevig geëmotioneerde aangeefster aan die verklaarde zojuist door haar partner te zijn mishandeld, waarbij aangeefster verschillende blauwe plekken aan verbalisanten toonde. Verdachte, de partner van aangeefster, werd vervolgens aangehouden.
In haar aangifte en de daarop volgende verhoren vertelt aangeefster het volgende. Sinds 2009 was zij met verdachte samen en ze hebben samen drie kinderen. Verdachte woonde officieel bij zijn vader, maar verbleef meestal bij haar. Verdachte mishandelde aangeefster vanaf het begin van hun relatie, maar de laatste tijd werden de mishandelingen erger.
In 2018 was aangeefster er achter gekomen dat verdachte een kind had gekregen bij een andere vrouw. Aangeefster wilde toen de relatie met verdachte beëindigen, maar verdachte wilde dat niet.
Verdachte is 17 maart 2020 teruggekomen na een vakantie van 2 maanden en verbleef bij haar.
Maandagavond 18 maart rond 23:00 uur lagen verdachte en aangeefster samen in bed. Verdachte kon niet slapen en zei dat hij een spelletje wilde spelen, dat hij wat wilde proberen dat hij in een pornografisch filmpje gezien had. Verdachte vroeg dat op een normale manier, ze hadden dat ook wel vaker gedaan. De bedoeling was dat zij de SM seks die op het filmpje te zien was zouden naspelen. Daarop bond verdachte aangeefster met tape vast bij de voeten en de armen, terwijl zij op haar rug lag. Vanaf de enkels bracht verdachte een verbinding aan met de hals van aangeefster.. Toen ze vastgebonden was, begon ze bang te worden. Verdachte had ook haar mond met tape afgeplakt, terwijl ze van tevoren had gezegd dat ze dat niet wilde. Ook heeft ze nadat ze vastgebonden werd “stop” gezegd en maakte ze bewegingen waar verdachte uit kon afleiden dat ze dit wilde. Verder maakte ze met duct tape op haar mond geluid.
Verdachte pakte vervolgens een cassisfles. duwde de fles, met de dop eerst, in de anus van aangeefster. Dit deed veel pijn. Vervolgens strooide verdachte peper in de ogen en de vagina van aangeefster en sloeg hij haar over haar hele lichaam, terwijl hij haar beschuldigde van het vreemd gaan met een andere man.
Aangeefster verklaart verder dat ze op enig moment haar handen wist los te wringen, de tape van haar mond had losgelaten. Haar voeten waren nog getaped. Ze werd vervolgens aan haar haren de badkamer in gesleurd. Ze moest van verdachte haar ogen uitspoelen. Verdachte spoelde ook zijn ogen uit en aangeefster rende naar beneden om op de wc 112 te bellen, maar op de trap had verdachte haar te pakken en sleurde haar weer de badkamer in, waar ze onder een hete douche werd gezet, hij over haan heen plaste en haar sloeg. Verdachte en aangeefster gingen terug naar de slaapkamer en hadden daar seks.
Op dinsdag 19 maart werd verdachte in de loop van de avond wederom agressief. Hij sleurde haar aan haar haren en kneep haar hard in haar borsten. Dat deed pijn.
Op woensdag 20 maart, rond 12:30 uur werd verdachte opnieuw agressief. Hij sleepte aangeefster aan de haren de trap op naar de slaapkamer, doet de deur dicht en zegt “vandaag is je laatste dag, vandaag ga je dood”. Hij nam een 0.5 liter fles en stak die in de keel van aangeefster. Kort daarop ging verdachte naar de keuken om voor het eten te zorgen. Aangeefster kon toen vluchten door uit het raam te springen, naar een vriendin te gaan en de politie te bellen.
Forensisch arts, S.D. Mensink, heeft aangeefster op 21 maart 2019 onderzocht. De arts constateert diverse bloeduitstortingen op de huid en het onderliggende weefsel, achter het oor, aan de binnenzijde van de armen, de borsten en de binnenzijde van de benen die passen bij toegebracht letsel, zoals slaan of stompen. In de huid tussen de uitwendige geslachtsdelen (het perineum) constateert de arts een scheurwond met een lengte van ongeveer 0,8 cm en een breedte van maximaal 0,3 cm. Ook constateert de arts enkele bloeduitstortingen die veroorzaakt kunnen zijn door vastgrijpen. In het gehemelte is een combinatie van schaafletsel en kneuzingen waargenomen, wat past bij het met kracht inbrengen van een voorwerp (zoals een plastic fles) in de mondholte.
Radioloog, prof. dr. P.A.M. Hofman heeft aangeefster op 29 maart 2019 onderzocht. De arts constateert dat er onderhuidse zwellingen zichtbaar zijn onder de rechter onderkaak, aan de binnenzijde van beide bovenbenen, de spieren van het linker bovenbeen, in de buikwand en de linker bil en in de schaamheuvel, rechter grote schaamlip en rond de anus en vulva. Deze afwijkingen worden veroorzaakt door stompe extern inwerkende geweldsinwerking (vallen, stompen en slaan). De afwijkingen in de spieren van het linkerbovenbeen, de voorste buikwand en de linkerbil kunnen alleen verklaard worden door heftige geweldsinwerking.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft een in de woning van aangeefster aangetroffen cassisfles onderzocht. Rondom de hals van de fles is een kleurloze, olieachtige substantie aangetroffen. De olieachtige substantie is een siliconenolie op basis van PDMS. PDMS is een vloeistof die in verscheidene toepassingen kent, waaronder als smeermiddel in sommige glijmiddelen.
Verdachte ontkent aangeefster gedwongen te hebben seksuele handelingen te ondergaan. Hij heeft verklaard dat hij en aangeefster maandagavond samen een pornovideo hadden bekeken waarin tape of een doek, een fles en een ‘spankplankje’ gebruikt werden. Vervolgens probeerden zij dat in het kader van een s.m.-verhouding, dus met instemming van aangeefster. De mond van aangeefster werd maar heel kort afgeplakt. Bij het inbrengen van de fles werd, op verzoek van aangeefster, glijmiddel gebruikt. De peper werd ook gebruikt met toestemming van aangeefster, maar toen aangeefster en verdachte de peper in de ogen kregen zijn ze direct, gezamenlijk, gaan douchen. Na het douchen zijn verdachte en aangeefster naar terug naar bed gegaan en hebben daar nog seks gehad. Verdachte ontkent dat hij aangeefster op maandagavond 18 maart heeft mishandeld. Op dinsdag is er niets voorgevallen volgens verdachte.
Ten aanzien van woensdag 20 maart heeft verdachte verklaard dat hij boos was geworden omdat hij het vermoeden had dat aangeefster vreemd was gegaan. Rond de middag kregen ze ruzie. Toen aangeefster hem sloeg met een pan, pakte hij haar arm vast en nam haar mee naar de gang. Daar probeerde zij hem weer te slaan en hij sloeg haar in ieder geval twee keer met de vuist op haar dij. Omdat de kinderen thuis waren wilde hij op de slaapkamer met aangeefster verder praten. Op de slaapkamer heeft hij aangeefster geslagen en geschopt, op het lichaam, ook in de schaamstreek. Hij heeft aangeefster vastgepakt bij de keel en bij de borsten. Ook bekent hij een fles in haar mond te hebben gestoken.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1, feit 2 primair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor feit 1 en feit 2 primair gepleit. Samengevat heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 de tenlastegelegde handelingen met toestemming van aangeefster zijn verricht en dus niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake was van enige vorm van dwang. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de verdediging aangevoerd dat er geen sprake was of kon zijn van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, van ernstig lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.). Ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
feit 1 en feit 2 primair
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte en aangeefster wat betreft de verrichte handelingen vrijwel gelijkluidend zijn.
Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat zij en verdachte wel vaker pornografische filmpjes bekeken en dat dan nadeden, ook als dat anale seks inhield. In het dossier bevinden zich WhatsApp-berichten waar uit blijkt dat aangeefster en verdachte seksueel experimenteerden. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat zij van ‘harde seks’ kon genieten. Ook die avond hadden aangeefster en verdachte een pornografisch filmpje bekeken. De seksuele handelingen die aanvankelijk met instemming van aangeefster werden verricht, waren volgens haar na het vasttapen van de armen, benen en de mond ongewenst en zij heeft dit naar eigen zeggen ook kenbaar gemaakt.
De vraag waar het zich in deze zaak op toespitst is of wettig (en overtuigend) bewezen kan worden dat de aangeefster op enig moment tegen haar wil seksuele handelingen heeft ondergaan en of dit voor de verdachte kenbaar was.
Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet aan dit bewijsminimum is voldaan.
In het dossier bevinden zich uitgebreide letselbeschrijvingen waaruit duidelijk wordt dat aangeefster veel letsel heeft opgelopen. Omdat aangeefster op 20 maart 2019 ernstig mishandeld is, heeft het letsel onvoldoende zeggingskracht om onderscheid te kunnen maken tussen de lezing van aangeefster en het door de verdachte geschetste scenario. Het ernstige letsel kan zijn veroorzaakt door de handelingen van verdachte op 20 maart 2019, en het letsel rondom het perineum zou kunnen zijn ontstaan door het inbrengen van de fles in de anus, waarover verdachte verklaard heeft dat dat met instemming van aangeefster gebeurde, in elk geval tot het haar pijn begon te doen. Inhet procesdossier is geen materiaal aangetroffen dat steun biedt voor de verklaring van aangeefster dat verdachte de fles tegen haar wil in, in haar anus heeft geduwd.
Nu er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting te kunnen komen, moet de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2:
Als algemene uitgangspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, of, in het geval van een poging zwaar lichamelijk letsel toe te dienen, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit. [1]
Naar het oordeel van de rechtbank is enkel het steken van een plastic limonadefles in de keel van aangeefster, hoe vervelend en beangstigend dat ook geweest mag zijn, onvoldoende om te kunnen spreken van een poging zwaar lichamelijk letsel toe te brengen Niet kan worden vastgesteld welk zwaar lichamelijk letsel een dergelijk handelen teweeg zou kunnen brengen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging zware mishandeling.
feit 2 subsidiair en feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [2] .
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , dossierpagina 38;
  • het proces-verbaal van terechtzitting van 23 januari 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 3:
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , dossierpagina 38;
  • het proces-verbaal van terechtzitting van 23 januari 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
2
hij op 20 maart 2019 te Overdinkel, gemeente Losser zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] krachtig bij haar haren vast te pakken en daarbij die [slachtoffer] aan haar haren naar de slaapkamer heeft meegevoerd en vervolgens krachtig een (limonade)fles in de keel heeft gedrukt;
3
hij 20 maart 2019 te Overdinkel, gemeente Losser zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen krachtig tegen haar borsten en bovenbenen en vagina en gezicht te slaan en vervolgens krachtig in haar borsten te knijpen en bij haar keel vast te pakken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 300 juncto 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 subsidiair, het misdrijf:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
feit 3, het misdrijf:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd, in de vorm van een contactverbod, inhoudende dat verdachte geen contact met aangeefster zal hebben, enkel dan via een advocaat, voor de duur van drie jaren, met dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, uitgaande van een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, voor een beperkte gevangenisstraf, lager dan de duur van de voorlopige hechtenis, gepleit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diverse, grove mishandelingen van zijn vriendin in haar huis. Hij heeft haar geslagen, geschopt, geknepen en een fles in haar mond gestoken. Aangeefster heeft hierdoor fors letsel opgelopen en was zeer angstig. De persoonlijke integriteit van het slachtoffer is ernstig aangetast door deze mishandelingen, hetgeen ook blijkt uit de slachtofferverklaring die haar advocaat op de zitting van 23 januari 2020 namens haar heeft voorgelezen.
Verdachte is voor onderzoek overgebracht naar het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), maar heeft geweigerd daar aan mee te werken. De onderzoekers van het PBC concluderen dat observatie en beperkte onderzoekscontacten op de afdeling van verdachte in het PBC geen aanwijzingen opleveren voor evidente symptomen van een psychotische of waanstoornis, schizofrenie, angststoornis of stemmingsstoornis. De levensloop van verdachte wijst ook niet in deze richting. Dat verdachte lijdende is aan een psychiatrische ziekte is aldus zeer onwaarschijnlijk. Volstrekt onduidelijk blijft of zijn agressieve gedrag zoals omschreven in het strafdossier een mogelijk gevolg is van de antisociale persoonlijkheidskenmerken al dan niet in combinatie met andere psychopathologie.
De reclassering heeft op 24 december 2019 omtrent verdachte gerapporteerd. De reclassering ziet aanwijzingen van eerder agressief gedrag (straatroof), maar deze zijn niet eenduidig en van een patroon van dergelijk gedrag kan, op basis van de reclassering beschikbare informatie, niet gesproken worden. De reclassering kan, doordat verdachte weigert mee te werken aan psychologisch of psychiatrisch onderzoek en een deels ontkennende houding heeft, geen inschatting maken over delict gerelateerde factoren of het recidiverisico. Wel zijn er aanwijzingen voor problemen ten aanzien van de praktische levensgebieden.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle drie aan verdachte tenlastegelegde feiten. Nu de rechtbank ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair tot een vrijspraak komt, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
De vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 38v Sr., zoals door de officier van justitie is gevorderd, is een maatregel ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit artikel met name tot stand is gekomen teneinde overlast van personen te beperken. Het gaat dan bijvoorbeeld om personen die telkens strafbare feiten plegen in een bepaald gebied of personen die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer vertonen, zoals bijvoorbeeld telkens bij de woning van een slachtoffer komen.
De rechtbank moet daarbij een afweging maken tussen de aard van het strafbare feit, de omstandigheden van het geval, de persoon van de dader en de belangen van het slachtoffer en de samenleving. In die afweging moet er rekening mee worden gehouden of er een gegronde vrees is dat verdachte opnieuw strafbare feiten richting het slachtoffer zal plegen.
Alles overwegend vindt de rechtbank het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht in dit geval niet proportioneel. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte en aangeefster bijna tien jaar een relatie gehad hebben, zij samen drie kinderen hebben en er geen grote kans op recidive vastgesteld kan worden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 subsidiair, het misdrijf:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
feit 3, het misdrijf:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 2 subsidiair en feit 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C.A. Peterzon en mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.

Voetnoten

2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer ONRBC19517, onderzoek Sneeuwbal. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.