ECLI:NL:RBOVE:2020:4581

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
ak_19_2329
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor zorginkoop door zorgverlener niet verleend; bezwaar niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente Enschede, waarin werd meegedeeld dat zorgbehoevende cliënten geen toestemming zouden krijgen om zorg in te kopen bij de zorgverlener van eiser, die handelde onder de naam [naam 1]. De gemeente had dit besluit genomen naar aanleiding van een onderzoek naar de kwaliteit van de zorgverlening door [naam 5]. De rechtbank oordeelde dat de brief van 25 februari 2019, waarin de gemeente deze mededeling deed, geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar van eiser daarom niet-ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtsgevolg was aan de mededeling, omdat deze enkel informatief was en niet leidde tot directe gevolgen voor de rechtspositie van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2329

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: I. Lungu.

Procesverloop

Bij brief van 25 februari 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zorgbehoevende cliënten niet langer toestemming krijgen van de gemeente Enschede om zorg in te kopen bij [naam 1] , nu handelend onder de naam [naam 2]
.
Bij besluit van 24 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R. Kaya. Mr. Kaya nam via een videoverbinding deel aan de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken met de procedurenummers
AWB 19/2330 en AWB 19/2134. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. De rechtbank doet in alle procedurenummers afzonderlijk uitspraak.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser en [naam 3] ( [naam 3] ) waren met hun eenmanszaken [naam 1] en [naam 4] als onderaannemer werkzaam voor [naam 5] ( [naam 5] ). Naar aanleiding van een aantal meldingen over [naam 5] , inhoudende dat er zorg werd gedeclareerd maar niet geleverd, is de gemeente Hengelo een onderzoek gestart naar [naam 5] . Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in het onderzoeksrapport van 21 december 2018. Volgens de gemeente Hengelo heeft dit onderzoek uitgewezen dat de door genoemde organisaties geboden hulp niet voldoende ‘veilig, doeltreffend en cliëntgericht’ is. Gemeente Hengelo heeft de resultaten van dit onderzoek gedeeld met verweerder.
Per 1 september 2018 hebben eiser en [naam 3] zich losgemaakt van [naam 1] en [naam 4] . Ze zijn zelfstandig verder gegaan, eerst onder de naam ‘ [naam 6] en later onder de naam [naam vennootschap] B.V.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hierboven onder ‘Procesverloop’ weergegeven.
De standpunten van partijen
2.1
Aan het bestreden besluit ligt de motivering ten grondslag dat de brief van
25 februari 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb). Hiertoe heeft verweerder overwogen dat die brief enkel een mededeling
bevat die niet voor bezwaar vatbaar is. De brief beoogt slechts mee te delen dat indien een
zorgbehoevende cliënt zorg bij eiser wil inkopen, het college voornemens is om daaraan
geen medewerking te verlenen. De mededeling op zichzelf is niet gericht op enig
rechtsgevolg, nu de mededeling niets verandert in de rechtspositie van eiser.
2.2
Volgens eiser is de brief van 25 februari 2019 wel degelijk een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hij wordt door deze brief rechtstreeks in zijn belangen getroffen en hij/zijn onderneming ondervindt hiervan financieel nadeel. In dit verband verwijst hij naar de conclusie van de advocaat-generaal van 7 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3474), inhoudende dat zorginstellingen een rechtstreeks belang hebben bij aan hun cliënten toegezonden besluiten dat zij hun pgb niet bij hun zorginstellingen/zorgverleners mogen besteden. De mededeling in de brief van
25 februari 2019 dat de zorg van eiser niet ‘veilig, doeltreffend en cliëntgericht’ is, kan eiser niet anders opvatten dan als een besluit van de gemeente die gericht is op vergaande financiële rechtsgevolgen, maar ook op gevolgen voor zijn reputatie, eer en goede naam.
De beoordeling door de rechtbank
3.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 25 februari 2019 geen besluit is in de zin van de Awb. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.2
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daarbij wordt met een rechtshandeling bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg.
3.3
De brief van 25 februari 2019 behelst enkel de informatieve mededeling dat verweerder zorgbehoevende cliënten geen toestemming zal geven om de zorg bij eiser in te kopen wanneer zij daar om verzoeken. Van een rechtsgevolg in de zin van de Awb is geen sprake. Dat rechtsgevolg ontstaat pas wanneer verweerder daadwerkelijk cliënten die zich melden om zorg bij eiser in te kopen de toestemming daartoe weigert. Immers, pas dan ontstaan er concrete financiële gevolgen voor eiser en ook pas dan is een eventuele schending van zijn reputatie, eer en goede naam aan de orde. Op die situatie – die zich hier dus niet voordoet – ziet ook de conclusie van de advocaat-generaal van 7 november 2018.
De advocaat-generaal heeft in dit verband onder 9.2 van zijn conclusie het volgende overwogen:
“In deze zaak wenst appellante 1 als belanghebbende te worden aangemerkt bij een door het Drechtstedenbestuur genomen pgb-besluit, gericht tot een van de cliënten van appellante 1, waarin is bepaald dat deze cliënte het verleende pgb niet meer mag gebruiken om zorg bij appellante 1 in te kopen, omdat deze zorg volgens het bestuur van onvoldoende kwaliteit is. De Wmo biedt het bestuur in de context van pgb-besluiten niet de mogelijkheid om ten aanzien van appellante 1 zelf maatregelen te nemen in verband met die gebrekkige kwaliteit. Een tot de instelling gericht besluit, waartegen zij de Awb-rechtsmiddelen zou kunnen aanwenden, wordt dus niet genomen. Het oordeel over haar kwaliteit en de motivering ervan is uitsluitend te vinden in het tot de cliënte gerichte besluit.
In deze overweging ziet de rechtbank bevestiging van haar oordeel dat de tegen eiser, in zijn hoedanigheid van zorgverlener, gerichte brief van 25 februari 2019 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
3.4
Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Mensink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.D. Moeke, griffier, op
De beslissing is openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.