In deze zaak heeft de Maatschap [naam maatschap] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij een herzieningsverzoek van de Maatschap inzake eerder opgelegde bestuurlijke boetes is afgewezen. De rechtbank Overijssel heeft op 2 december 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. De Maatschap had eerder op 21 januari 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van 11 december 2019, waarin het bezwaar tegen de boetes van 21 september 2017 ongegrond was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar het verzet dat door de Maatschap was ingesteld, werd gegrond verklaard op 16 juli 2020, waardoor het onderzoek werd voortgezet.
De rechtbank overwoog dat de minister op 21 september 2017 drie besluiten had genomen waarbij boetes waren opgelegd wegens overtredingen van de Meststoffenwet. Het bezwaar van de Maatschap tegen deze besluiten was eerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Maatschap stelde dat de bekendmaking van geheime marges een nieuw feit of veranderde omstandigheid was die herbeoordeling van de boetebesluiten rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde echter dat de Maatschap deze informatie eerder had kunnen aanvoeren en dat de omstandigheden niet nieuw waren. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had besloten om het herzieningsverzoek af te wijzen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de Maatschap de mogelijkheid had om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de eerdere besluiten, maar dit niet tijdig had gedaan. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de minister om niet terug te komen op de eerder vastgestelde boetebesluiten niet evident onredelijk was. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E. Hoekstra, in aanwezigheid van griffier G. Kootstra.