ECLI:NL:RBOVE:2020:395

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
ak_19_1115
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning van algemene en bijzondere bijstand op basis van feitelijke woonplaats en inschrijving in de BRP

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een aanvraag voor algemene en bijzondere bijstand had ingediend, en het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten. Eiser had op 30 oktober 2018 een aanvraag ingediend, maar het college weigerde deze op 13 december 2018, met als reden dat eiser niet daadwerkelijk woonde op het opgegeven adres in Rijssen. Eiser was ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres in Rijssen, maar volgens het college bleek uit onderzoek dat hij feitelijk nog in Nijmegen verbleef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de periode van beoordeling loopt van 30 oktober 2018 tot en met 13 december 2018. Eiser had in die periode geen concrete verhuisactiviteiten ondernomen en verbleef nog bij zijn moeder in Nijmegen. De rechtbank oordeelde dat de inschrijving in de BRP niet doorslaggevend is voor het bepalen van de feitelijke woonplaats. De rechtbank concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat eiser niet in de gemeente Rijssen-Holten woonde en dat er geen dringende redenen waren om bijstand te verstrekken.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1115

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. P.L.O. van de Waarsenburg,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten, verweerder,

gemachtigde: G. Sanderman.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser niet in aanmerking gebracht voor algemene en bijzondere bijstand.
Bij besluit van 21 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2020.
Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser (geboren 3 november 1995) woonde vanaf mei 2017 in Nijmegen op een kamer.
Hij heeft op 30 oktober 2018 bij verweerder een aanvraag om uitkering voor een alleenstaande ingediend en een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting, verhuizing en eerste huur. In de aanvraag heeft eiser vermeld vanaf 22 oktober (2018) op het adres [adres] te Rijssen te wonen. Eiser is volgens de Basisregistratie Personen (BRP) vanaf 22 oktober 2018 op het adres in Rijssen ingeschreven. Gemeente Nijmegen heeft zijn uitkering per deze datum beëindigd.
1.2.
Op 26 november 2018 heeft eiser telefonisch contact opgenomen met verweerder. In het verslag dat is gemaakt van het gesprek is vermeld dat eiser na de aanvraag nog een auto heeft gekocht om heen en weer te rijden tussen Nijmegen en Rijssen. Hij wil in Rijssen wonen, slaapt er ook af en toe, maar heeft nog geen spullen. In Nijmegen slaapt hij bij zijn moeder, omdat hij zijn kamer al heeft opgezegd en hij geen uitkering meer heeft.
1.3.
Verweerder heeft nader onderzoek gedaan. Op 21 november 2018 is een onaangekondigd huisbezoek afgelegd, waarbij eiser niet thuis is aangetroffen. In de periode 22 november 2018 tot en met 12 december 2018 zijn waarnemingen verricht. Bij geen van de waarnemingen werd één van de twee auto’s van eiser aangetroffen in de omgeving van de woning. Op 29 november 2018 en 4 december 2018 heeft verweerder bij het huis van eiser aangebeld, maar werd er opnieuw niet open gedaan. Verweerder heeft door het raam gekeken en geconcludeerd dat in de woning bijna niets was veranderd.
1.4.
Verweerder heeft eiser uitgenodigd voor een gesprek op 12 december 2018. Eiser is verschenen en heeft een verklaring afgelegd.
2.1.
Met het primaire besluit van 13 december 2018 heeft verweerder de aanvragen afgewezen, omdat eiser volgens verweerder niet daadwerkelijk woont op het opgegeven adres in Rijssen en dus niet in de gemeente Rijssen-Holten zijn hoofdverblijf heeft. Volgens verweerder blijkt dit uit het verrichte onderzoek, het gesprek dat op 12 december 2018 met eiser is gevoerd en ook uit het pingedrag van eiser, dat nog in Nijmegen plaatsvindt.
2.2.
Eiser heeft in bezwaar aangevoerd noodgedwongen tijdelijk bij zijn moeder in Nijmegen te verblijven, omdat de hem toegewezen woning in Rijssen nog onbewoonbaar is en hij niet beschikt over de middelen om de woning wel bewoonbaar te maken.
2.3.
Op 22 januari 2019 heeft eiser opnieuw een uitkering aangevraagd. In het kader van die aanvraag is hij uitgenodigd voor een gesprek op 7 maart 2019. Volgens de verklaring heeft eiser op dat moment verteld sinds 6 februari 2019, of kort nadien, in Rijssen te zitten. Verweerder heeft uit de beschikbare gegevens en pintransacties geconcludeerd dat eiser met ingang van 11 februari 2019 daadwerkelijk in Rijssen is komen wonen en hem per die datum uitkering toegekend.
2.4.
Volgens het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 15 april 2019 bieden de onderzoeksbevindingen onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eiser ten tijde van de aanvragen van 30 oktober 2018 nog niet daadwerkelijk woonde op het adres te Rijssen. Hij had een duidelijke toelichting voor de situatie en hem is te weinig tijd en ruimte gegund om zich daar daadwerkelijk te vestigen.
2.5.Verweerder is vervolgens overgegaan tot het nemen van het besluit op bezwaar, waarbij de afwijzing van de aanvragen van 30 oktober 2018 is gehandhaafd.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
De te beoordelen periode loopt van 30 oktober 2018 (datum aanvragen) tot en met 13 december 2018 (datum besluit).
3.2.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) bestaat recht op bijstand van het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:372), is dat de plaats waar hij feitelijk verblijft en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. Dit wordt bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De inschrijving in het BRP is niet doorslaggevend (uitspraak van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4745).
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser in de periode van belang nog niet binnen de gemeente woonde. Uit het onderzoek dat verweerder heeft verricht kwam naar voren dat eiser weliswaar een woning had en zich in de BRP had ingeschreven, maar feitelijk niet verhuisd was. Bij de huisbezoeken op 21 november 2018, 29 november 2018 en 4 december 2018 was eiser niet thuis en wees geen enkele activiteit in de woning op een in gang zijnde verhuizing. Ook had eiser in die periode nog geen aansluitingen voor gas, water en elektriciteit geregeld. Bovendien verklaarde eiser op 12 december 2018 nog dat hij wel van plan was om in Rijssen te gaan wonen, maar geen geld had om zijn woning in te richten. Omdat hij niet in een lege woning wilde wonen, overnachtte hij nog bij zijn moeder in Nijmegen.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat een betrokkene in het algemeen wel de tijd krijgt om te verhuizen. Het moet dan duidelijk zijn dat er al concrete verhuisactiviteiten plaatsvinden (te denken valt aan schilderen, klussen of het laten aansluiten van voorzieningen). Daarvan was in de situatie van eiser nog geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is deze conclusie van verweerder juist.
3.4.
De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift dat eiser zich op het standpunt stelt dat er sprake is van dringende redenen om bijstand te verstrekken. Ook op dat punt krijgt eiser geen gelijk. Omdat vaststaat dat eiser zijn hoofdverblijf niet in de gemeente van verweerder heeft, heeft verweerder niet hoeven te beoordelen of bijzondere feiten of omstandigheden er toe leiden dat toch recht op bijstand bestaat (zie de uitspraak van de CRvB van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4745). Het is zijn feitelijke woonplaats waar eiser (opnieuw) een aanvraag had moeten indienen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.