ECLI:NL:RBOVE:2020:3760

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
08.131232.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zeven jongeren voor poging doodslag en mishandeling in Steenwijk

Op 12 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel zeven jongeren veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een poging doodslag in Steenwijk op 26 mei 2019. De hoofdverdachte, een 22-jarige man uit Witte Paarden, kreeg 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 voorwaardelijk. De overige verdachten kregen straffen variërend van 5 dagen tot 15 maanden gevangenisstraf, met voorwaardelijke delen en taakstraffen. Het incident vond plaats na een ruzie die ontstond toen de groep uit een café werd gezet. De hoofdverdachte gooide het slachtoffer op de grond en schopt hem vervolgens meerdere keren, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder een hersenschudding en blijvende schade. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten, die gezamenlijk geweld hebben gepleegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de eerdere strafbare feiten van de verdachten. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de verdachten, waaronder meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.131232.19 (P)
Datum vonnis: 12 november 2020
Vonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 september 2019 en 29 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.A. de Boer en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er - na wijziging van de tenlastelegging conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering -, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op of omstreeks 26 mei 2019 te Steenwijk, samen met anderen, heeft gepoogd [slachtoffer] te doden, door - onder andere - meermalen tegen zijn hoofd te schoppen/trappen,
dan wel op of aan de openbare weg, samen met anderen, geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , waarbij als gevolg van het door verdachte en/of die anderen gepleegde geweld zwaar of enig lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2019, te Steenwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] :- (met kracht) één of meermalen, in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of- (met kracht) één of meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2019, te Steenwijk, althans in Nederland, openlijk, te weten aan de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door hem:- van achteren (bij de nek) vast te pakken,
- (vervolgens) naar de grond te trekken en/of duwen,
- (met kracht) één of meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de armen en/of tegen het (boven)lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- (met kracht) één of meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de armen en/of tegen het (boven)lichaam te schoppen en/of te trappen,
terwijl dit door hem en/of zijn mededaders gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten:- een (zware) hersenschudding, met geheugen- en inprentingsstoornissen,- kleine (punt)bloedingen en/of afwijkingen op de (voorzijde van) de hersenen en/of het hersenoppervlak,- zware kneuzingen op de borst en/of armen en/of- een (diepe) snee op het voorhoofd, voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
In de vroege ochtend van 26 mei 2019 is het in de [adres 2] te Steenwijk tussen [slachtoffer] en een groep vrienden tot een confrontatie gekomen. Personen uit deze groep hebben zodanig geweld tegen [slachtoffer] gepleegd, dat hij (onder meer) zwaar hersenletsel heeft bekomen. [slachtoffer] kan zich niets meer van het gebeurde herinneren.
De politie heeft de beelden in handen gekregen van de beveiligingscamera's van een particuliere woning aan de [adres 2] . Op deze beelden zijn de geweldplegingen tegen [slachtoffer] te zien. Daarbij heeft een verbalisant een foto op Facebook aangetroffen, die, zoals later bleek, op de avond voorafgaande aan het incident was genomen op een feestje bij één van de betrokken geweldplegers thuis. Een aantal van de betrokkenen, waaronder verdachte, is door verbalisanten van het VOS-team (Veiligheid Op Straat) ambtshalve op de betreffende camerabeelden en op de Facebook-foto herkend. Ook is een aantal van de betrokkenen door getuigen in hun verklaringen genoemd of door hen herkend op de beelden. Aan de hand van met name de processen-verbaal van herkenning en de beschikbare beelden van de beveiligingscamera’s is vastgesteld welk aandeel elk van de betrokkenen in de geweldplegingen heeft gehad. Dit alles heeft geleid tot de aanhouding van zes personen, waaronder verdachte. Een zevende betrokkene heeft zich uiteindelijk zelf bij de politie gemeld.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling gevorderd van het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verdachte, door tegen het hoofd van [slachtoffer] te trappen, terwijl deze op de grond ligt en ook door anderen tegen zijn hoofd wordt getrapt/geschopt, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Aangezien er daarbij sprake is geweest van een stilzwijgende gezamenlijke actie van verdachte en zijn medeverdachten, acht de officier van justitie een nauwe en bewuste samenwerking, en daarmee het medeplegen, wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat het medeplegen niet bewezen kan worden. Er is sprake geweest van een heftig moment waarin de betrokken personen gelijk hebben gereageerd. Verdachte en de medeverdachten hebben niet van tevoren afgesproken om geweld tegen [slachtoffer] te gebruiken. Een dergelijke situatie is volgens de verdediging te kwalificeren als een openlijke geweldpleging, waardoor het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen het volgende vast [1] .
Verdachte was op 26 mei 2019 samen met zijn vriendgroep aanwezig in het uitgaanscentrum van Steenwijk. Op een gegeven moment was er een akkefietje ontstaan bij café ‘ [cafe] ’. Nadat de groep was verteld dat zij daar moesten vertrekken, zijn zij van daaruit naar de [adres 2] gelopen. [slachtoffer] bevond zich ook tussen die groep. Tussen één persoon van deze groep, [medeverdachte] , en [slachtoffer] is een ruzie ontstaan met over en weer duw- en trekwerk. Op een gegeven moment is [slachtoffer] door deze [medeverdachte] tegen het gezicht geslagen. Vervolgens is [slachtoffer] door een andere persoon naar de grond gebracht. Hierop hebben zes personen zich tegen [slachtoffer] gericht, waaronder verdachte. Hierbij is [slachtoffer] gelijktijdig meermalen tegen zijn lichaam, waaronder zijn hoofd/gezicht, getrapt/geschopt en tegen zijn gezicht/hoofd geslagen. [2] Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] , terwijl deze op de grond lag, tweemaal (hard) in het gezicht heeft geslagen en hem tegen zijn gezicht heeft getrapt. [3] [slachtoffer] lag uiteindelijk bewusteloos op de grond en is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Als gevolg van dit tegen hem gepleegde geweld heeft [slachtoffer] (onder meer) een hoofdwond van 3 centimeter en een hersenschudding met geheugen- en inprentingsstoornissen opgelopen. Via een CT-scan is vastgesteld dat er sprake was van kleine puntvormige bloedinkjes rechts op de voorzijde van de hersenen. [4]
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Aan het zich niet distantiëren komt op zichzelf geen grote betekenis toe. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank overweegt daartoe dat op het moment dat de ruzie en het duw- en trekwerk tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] begon, verdachte en de medeverdachten al om [slachtoffer] heen stonden en zich in meer of mindere mate met de ruzie aan het bemoeien waren. Direct nadat de eerste klap door [medeverdachte] aan [slachtoffer] was uitgedeeld, hebben verdachte en de medeverdachten zich met zijn allen op [slachtoffer] gericht door hem op het hoofd, of elders op het lichaam, te schoppen en te slaan. Gelet op deze omstandigheden was sprake van een gezamenlijke uitvoering, waarbij alle verdachten een min of meer gelijkwaardige rol en aandeel in het geweld hebben gehad. Verdachte en de medeverdachten zijn daarom als medeplegers verantwoordelijk, over en weer, voor elkaars gedragingen. Ook het feit dat anderen tegen het hoofd van [slachtoffer] hebben getrapt/geschopt, kan verdachte aldus in strafrechtelijke zin worden aangerekend.
Het (herhaaldelijk) met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam schoppen van een op de grond liggend persoon die zich niet meer verweert, merkt de rechtbank aan als een poging tot doodslag. Het is een feit van algemene bekendheid dat het geven van harde schoppen tegen het hoofd, een vitaal onderdeel van het lichaam, levensbedreigende (hersenfunctie)stoornissen en zelfs de dood tot gevolg kan hebben. Eén harde trap tegen het hoofd kan al dodelijk zijn. Dat de schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] met geschoeide voet en met kracht zijn uitgevoerd, kan niet alleen worden vastgesteld op grond van de beelden [5] maar blijkt eveneens uit de ernst van het bij [slachtoffer] ontstane hersenletsel. Door zo te handelen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de aangever zou komen te overlijden en hebben hij en de medeverdachten die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Het handelen van de verdachte en de medeverdachten wordt qua uiterlijke verschijningsvorm ook geacht daarop gericht te zijn geweest. Daarvoor is het niet nodig dat verdachte op de hoogte was van de precieze gedragingen van zijn medeverdachten. [6] De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met het ten laste gelegde en vereiste voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten aangehaalde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 mei 2019, te Steenwijk, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] :- met kracht meermalen, in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en- met kracht meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
medeplegen van poging tot doodslag

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het ondergane voorarrest, en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van Reclassering Nederland van 26 oktober 2020, te weten een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, een alcoholverbod en een contactverbod met aangever [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden, eventueel nog aangevuld met een werkstraf, passend is. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat bij de strafbepaling rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte de enige van de betrokkenen is die drie maanden in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft verdachte zes maanden elektronisch toezicht ondergaan en heeft hij zich tot op heden aan de andere schorsingsvoorwaarden gehouden. Verdachte heeft volgens de reclassering hard aan zichzelf gewerkt en is er sprake van een positieve ontwikkeling. Indien verdachte een gevangenisstraf zal moeten ondergaan, zal dit zijn toekomstplannen doorkruisen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 26 mei 2019 samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Tijdens een stapavond is een vriend van verdachte in een ruzie terechtgekomen met het latere slachtoffer [slachtoffer] . Nadat deze vriend [slachtoffer] op zijn gezicht had geslagen, is [slachtoffer] naar de grond gebracht en hebben verdachte en zijn medeverdachten zich op [slachtoffer] gestort. [slachtoffer] is daarbij meermalen met kracht tegen zijn lichaam, waaronder zijn hoofd, geschopt en geslagen. Ook verdachte zelf heeft [slachtoffer] in het gezicht getrapt. Op de beelden die van het gebeuren zijn gemaakt, is te zien hoe weerzinwekkend het geweld is geweest dat tegen [slachtoffer] is gebruikt. Uiteindelijk is [slachtoffer] buiten bewustzijn geraakt. Verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens vertrokken en hebben hem in die bewusteloze toestand op straat achtergelaten. Dat [slachtoffer] niet het leven heeft gelaten, is niet aan verdachte en de medeverdachten te danken. Dit soort misdrijven, op de openbare weg gepleegd, veroorzaken bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte en medeverdachten hebben niet over elkaars aandeel bij de politie willen verklaren. Dat zij elkaar niet verantwoordelijk houden voor hun gedrag, versterkt het gevoel van onveiligheid bij het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Uit de namens het slachtoffer afgelegde verklaring ter terechtzitting blijkt dat het delict tot op de dag van vandaag zowel lichamelijk als psychisch een enorme impact op het leven van het slachtoffer heeft. [slachtoffer] heeft ernstig hersenletsel opgelopen en hij ervaart krachtverlies in zijn rechterarm- en been. Ook heeft hij een blijvend litteken op zijn voorhoofd dat hem telkens aan het gebeurde herinnert. [slachtoffer] heeft een jaar lang gesprekken en therapie bij een revalidatiecentrum gevolgd, maar omdat hij niet verder vooruit kwam heeft hij de behandeling gepauzeerd. Hij heeft besloten eerst aan zijn psychische klachten te werken en voert gesprekken met een psycholoog. [slachtoffer] ervaart veel cognitieve klachten. Hij kan niet meer tegen prikkels, ervaart geheugenproblemen, heeft veel last van hoofdpijn, is vaak somber en down en is bij drukte snel geïrriteerd. Ook sociale contacten gaat hij uit de weg. Het feit dat hij zijn drukke dagelijkse leven niet kan oppakken geeft hem veel frustratie. Hij vindt het vreselijk dat het feit hem en zijn leven zo ingrijpend heeft veranderd. De rechtbank snapt de frustratie van de heer [slachtoffer] en zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
Verdachte is eerder met politie en justitie in aanraking geweest. In januari 2013 is hij veroordeeld vanwege mishandeling, bedreiging en vernielingen, in maart 2015 vanwege openlijke geweldpleging en belediging en in 2017 voor een mishandeling. Bij verdachte is aldus sprake van een patroon in het plegen van geweldsdelicten.
Reclassering Nederland heeft recent, bij datum van 26 oktober 2020, een rapport over verdachte opgemaakt. In het rapport is overwogen dat het tot op heden voor verdachte niet geheel duidelijk is hoe hij tot het delictgedrag is gekomen. Verdachte zou een vorm van groepsdruk hebben ervaren en ook het overmatige alcoholgebruik heeft volgens verdachte een rol gespeeld. Verdachte heeft wel verantwoordelijkheid voor zijn aandeel in het gebeurde genomen. Hij keurt zijn eigen gedrag af en hij is redelijk slachtofferbewust waar het gaat om de gevolgen voor het slachtoffer. In het rapport wordt verwezen naar de rapportage van de psycholoog, N. van der Weegen, van 25 oktober 2019. De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte niet lijdt aan een stoornis en hij heeft geadviseerd het ten laste gelegde volledig aan verdachte toe te rekenen. Wel heeft de psycholoog overwogen dat verdachtes impulsieve handelen meer dan eens tot delictgedrag heeft geleid. Verdachte is dan ook -in het kader van zijn huidige schorsingstoezicht- begonnen met psychosociale behandeling waaronder een delictanalyse. Dit heeft verdachte dusdanig geholpen dat hij intrinsiek gemotiveerd is om verdere behandeling te volgen. Verdachte kent verder een vrij stabiel leven. Hij heeft een ondersteunende sterke relatie met zijn ouders en jongere broertje, woont sinds 2019 samen met zijn huidige partner en runt een bedrijf met zijn broertje in campers. Hij gebruikt geen drugs en hij heeft sinds de schorsingsperiode geen alcohol meer gedronken.
De reclassering concludeert dat verdachte een positieve wending heeft gemaakt ten aanzien van de keuzes in zijn leven. Hij is ook daadwerkelijk intrinsiek gemotiveerd om zijn (levens)doelen te bereiken. Verdachte aanvaardt de reeds ingezette hulpverlening en staat positief tegenover zijn reclasseringscontacten. De reclassering schat de kans op (gewelds)recidive mede om die reden in als laag. Ondanks dit alles is de reclassering wel van mening dat er bijzondere voorwaarden in combinatie met een fors voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk zijn om in de toekomst de juiste koers en keuzes van verdachte te kunnen waarborgen. Geadviseerd wordt bij een (deels) voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling en een alcoholverbod en contactverbod met het slachtoffer op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is zich er van bewust dat verdachte zich positief heeft ontwikkeld en dat zijn toekomstplannen worden doorkruist indien hij een gevangenisstraf zal moeten ondergaan. Gelet op de ernst van het feit en de grote gevolgen die het op het leven van het slachtoffer [slachtoffer] heeft gehad en nog steeds heeft, kan echter niet met de voorgestelde afdoening door de raadsman worden volstaan. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die voor soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en bij de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd. Verder is gekeken naar het strafblad van verdachte en is rekening gehouden met het feit dat hij volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht. Verder wordt meegewogen dat verdachte zich al geruime tijd aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. De rechtbank ziet alles overwegende geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Ook de door de reclassering geadviseerde (bijzondere) voorwaarden zullen worden opgelegd, als ook de proeftijd van drie jaren. De voorwaardelijke straf heeft (mede) als doel verdachte er van te weerhouden strafbare feiten te plegen en, zoals de reclassering heeft verwoord, in de toekomst de juiste koers en keuzes van verdachte te kunnen waarborgen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 63.624,87 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Gevorderd is verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk voor de vergoeding van de schade te veroordelen.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • reiskosten medisch € 55,08
  • medische kosten € 1027,32
  • kosten kleding € 292,50
  • telefoon € 299,00
  • gederfde inkomsten € 5950,97
  • toekomstige kosten € 31.000,00
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 25.000 gevorderd.
Tevens heeft de benadeelde partij gevorderd dat een bedrag aan reiskosten ten behoeve van de strafzaak ten bedrage van € 257,35 als proceskosten worden toegewezen.
Ter zitting is de benadeelde partij vertegenwoordigd door de raadsvrouw mr. C. Bijl, advocaat te Amsterdam. Mr. Bijl heeft de vordering toegelicht en aangepast.
Over de gevorderde toekomstige kosten en een bedrag van € 10.000 aan immateriële schade heeft de raadsvrouw gesteld dat de benadeelde partij in deze kosten niet-ontvankelijk kan worden verklaard, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt, maar wel al gevorderd moeten worden op grond van het bepaalde in artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat:
  • de vordering tot vergoeding van materiële schade, behoudens de gevorderde vergoeding van toekomstige kosten, toegewezen kan worden, vermeerderd met de wettelijke rente. In de vordering tot vergoeding van toekomstige kosten dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard;
  • een bedrag van € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding toegewezen kan worden, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij dient wat betreft de overige gevorderde immateriële schade van € 10.000, zijnde eveneens toekomstige kosten, niet ontvankelijk te worden verklaard;
  • de gevorderde proceskosten toegewezen kunnen worden;
  • verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot vergoeding van de toegewezen schade.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de gevorderde toekomstige kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële kosten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft zich wat betreft de gevorderde immateriële kosten op het standpunt gesteld dat er op dit moment te weinig bekend is over de actuele situatie van de benadeelde partij om tot een bedrag van € 25.000 te komen. Verzocht is het thans gevorderde bedrag van € 15.000 te matigen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit, samen met zijn mededaders, rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De gevorderde toekomstige in hoger beroep te maken kosten zijn thans nog niet gemaakt, zodat de rechtbank de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van die kosten niet ontvankelijk zal verklaren. De overige gevorderde materiële schade is door de verdediging niet betwist en de rechtbank acht aannemelijk dat deze kosten in verband met het bewezenverklaarde feit zijn gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank het materieel gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 7.624,87, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 26 mei 2019.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 6:106 lid 1 sub b van het BW heeft de benadeelde, voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Onder aantasting in de persoon kan ook het toebrengen van psychische stoornissen vallen. Van een aantasting in de persoon zoals bedoeld in voormeld artikel, kan dus sprake zijn indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat hij als gevolge van het bewezenverklaarde feit zowel lichamelijk- als geestelijk letsel heeft bekomen. Het thans gevorderde bedrag van € 15.000,-, dat verder niet of onvoldoende door de verdediging is betwist, acht de rechtbank op grond van deze onderbouwing billijk en toewijsbaar, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 26 mei 2019. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vergoeding van de overige immateriële schade van € 10.000, als zijnde toekomstige schade, niet ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de reiskosten ten bedrage van € 257,35, als zijnde proceskosten.
Aangezien ingevolge artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek personen die tot een groep behoren hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade die op onrechtmatige wijze is toegebracht door één van de personen uit de betreffende groep, zal de rechtbank verdachte en zijn mededaders hoofdelijk veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan schade, als ook de proceskosten.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22b en 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
medeplegen van poging tot doodslag
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Zwolle (088 - 804 1403) in op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak;
- zich ambulant laat behandelen bij Transfore of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering
bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en
verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarbij gelden als voorwaarden van
rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] : van een bedrag van € 7.624,87 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding (
in totaal € 22.624,87), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast hoofdelijk in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 257,35, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering, voor zover deze kosten niet door een mededader is voldaan;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 22.624,87,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 147 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van
€ 41.000niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, en mr. E.J.M. van Engelen en mr. B. Rademacher, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020.
Buiten staat
Mr. Van Engelen en mr. Rademacher zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, met nummer PL 0600-2019229198. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , PL0600-2019229198-1, pagina 46 t/m 47. Een proces-verbaal van bevindingen, PL0600-2019229198-17, pagina 91 t/m 93. Een proces-verbaal van bevindingen, nr. PL0600-2019229198-62, pagina 106 en 107.
3.De door verdachte ter terechtzitting van 29 oktober 2020 afgelegde verklaring.
4.Een letselrapportage van GGD IJsselland, opgemaakt door forensisch arts S.J.Th. van Kuijk, pagina 55 en 56.
5.De door de rechtbank gedane eigen waarneming op de terechtzitting van 29 oktober 2020 aan de hand van afgespeelde beelden, onderdeel uitmakend van het digitale dossier, te weten de beelden opgenomen door ‘camera 1’ vanaf tijdstip 04:46:19.