3.2De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Om een oordeel te kunnen geven over de vraag of wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen kan worden dat is verkregen met het delven van schelpen in het [gebied 1] , als zijnde een ander feit zoals bedoeld in artikel 36e Strafrecht, zal de rechtbank gezien de locatie van handeling eerst vast moeten stellen of sprake is van ‘een zodanig ander feit’.
Indien de verweten gedraging heeft plaatsgevonden op Duits grondgebied zal beoordeeld moeten worden of er sprake is van dubbele strafbaarheid.
In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van het feit dat de gewraakte handelingen hebben plaatsgevonden in het [gebied 1] , in de [gebied 2] en in het [gebied 3]. Deze locaties bevinden zich binnen het verdragsgebied [gebied 1] .
Van toepassing op dit gebied is het ‘Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederland en de Bondsrepubliek Duitsland (..) van de samenwerking in de Eemsmonding’, hierna: het Eems Dollardverdrag. Dit verdrag is blijkens de wetsgeschiedenis mede gesloten omdat de landsgrenzen op zee tussen Nederland en de Bondsrepubliek niet vast staan. Die grenzen zijn - ook bij dat verdrag - niet vastgesteld. Wel volgt uit dat verdrag dat met betrekking tot genoemde locaties de Duitse autoriteiten het bevoegd gezag zijn.
Omtrent de strafrechtelijke jurisdictie in dit gebied bepaalt artikel 33 van het Eems Dollardverdrag dat met betrekking tot de naleving der wettelijke voorschriften de autoriteiten, belast met de vervolging van strafbare feiten, zijn gehouden aan artikel 32. Artikel 32 van dit verdrag bepaalt dat Nederlandse vaartuigen worden beschouwd zich te bevinden binnen het gebied van het Koninkrijk der Nederlanden, indien de toepasselijkheid van een wettelijke bepaling afhankelijk is van de vraag in welk gebied een vaartuig zich bevindt of door welk gebied het zijn weg voert, voor zover in dit verdrag of andere internationale verdragen niet iets anders is bepaald.
De waterstaatszorg wordt op grond van artikel 19 lid 2 van het Eems Dollardverdrag in de aangegeven gebieden behartigd door de Bondsrepubliek Duitsland. Deze zorg impliceert, aldus artikel 20, de winning van zand, grint en schelpen.
Daarmee stelt de rechtbank vast dat de Bondsrepubliek Duitsland bevoegd is alle maatregelen te nemen betreffende het beheer van het gebied, inclusief de winning van zand, grint en schelpen, en daar - voor zover nodig - vergunningen voor te verlenen. Daarentegen bepalen de artikelen 19 en 20 van dit verdrag niet dat daarmee ook de strafrechtelijke opsporing en vervolging zijn opgedragen aan de Bondsrepubliek Duitsland. De autoriteiten belast met de vervolging van strafbare feiten zijn immers bij uitsluiting bevoegd op grond van met name artikel 32 van dit verdrag.
Overeenkomstig artikel 31 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht dienen verdragen te goeder trouw te worden geïnterpreteerd, overeenkomstig de gewone betekenis die aan de bepalingen van het verdrag in hun context en in het licht van het doel en strekking ervan worden gegeven. Nu de waterstaatskundige zorg is toebedeeld aan Duitsland brengt een redelijke uitleg van de hiervoor genoemde bepalingen van het Eems-Dollardverdrag naar het oordeel van de rechtbank mee dat het toezicht op de naleving van die regels, inclusief de strafrechtelijke vervolging, ook aan Duitsland toekomt.
Vervolgens is de vraag aan de orde of er sprake is van dubbele strafbaarheid.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet voldaan kan worden aan het vereiste van dubbele strafbaarheid.
De officier van justitie heeft op de zitting van 1 oktober 2020 aangegeven in overleg met de Duitse autoriteiten nader onderzoek te hebben ingesteld naar de vraag of het winnen van schelpen zonder vergunning een strafbare gedraging oplevert naar Duits recht, maar dat hij dit niet heeft kunnen vaststellen.
Ook de rechtbank heeft, mede gezien de inhoud van het dossier, niet kunnen vaststellen of de schelpenwinning in het [gebied 1] die hier aan de orde is, ‘een ander feit’ is, zoals bedoeld in artikel 36e Sr.
Voor dat geval heeft de officier van justitie afgezien van het deel van zijn ontnemingsvordering dat ziet op het terugvorderen van het wederrechtelijk genoten voordeel dat is behaald met de schelpenwinning in het [gebied 1] waar de Duitse autoriteiten bevoegd zijn.
Bij deze stand van zaken kan dan ook in het midden blijven of de officier van justitie kan worden ontvangen in dat deel van zijn ontnemingsvordering en wat de omvang daarvan is, en is nog slechts aan de orde wat de omvang is van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat is verkregen met het strafbare feit waarvoor verdachte is veroordeeld.
Daarop gaat de rechtbank hierna in.