In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een bedrijf dat veroordeeld was voor het winnen van schelpen zonder vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van het bedrijf, dat in de periode van 31 januari 2014 tot en met 16 juli 2014 schelpen heeft gewonnen in een zeegebied zonder de benodigde vergunningen, op een bedrag van € 42.858,-- wordt geschat. De officier van justitie had aanvankelijk een veel hoger bedrag van € 394.616,-- gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat de berekeningswijze van de officier niet correct was en dat de besparingen op brandstof- en onderhoudskosten de juiste maatstaf waren voor het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De procedure omvatte meerdere zittingen, waarbij de verdediging aanvoerde dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard voor de vordering met betrekking tot de schelpenwinning in Duits grondgebied, omdat niet voldaan kon worden aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen en vastgesteld dat de Duitse autoriteiten bevoegd zijn voor de handhaving van de regels in het betrokken gebied. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de verplichting tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat opgelegd.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken. De zaak benadrukt de complexiteit van ontnemingsprocedures, vooral in grensoverschrijdende situaties waar verschillende rechtsgebieden en verdragen van toepassing zijn.