ECLI:NL:RBOVE:2020:3694

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
08/952945-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levenslange gevangenisstraf voor koelbloedige moord op vier mannen in Enschede

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin een vader en zijn twee zoons zijn veroordeeld tot levenslange gevangenisstraffen voor de moord op vier mannen in een growshop in Enschede op 13 november 2018. De rechtbank beschrijft de moorden als koelbloedige executies, waarbij de slachtoffers zonder mededogen meerdere keren door het hoofd zijn geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte], op het moment van de schietpartij aanwezig waren in het pand en dat zij met voorbedachten rade hebben gehandeld. De rechtbank heeft ook de rol van de verdachten in de voorbereiding en uitvoering van de moorden beoordeeld, waarbij zij concludeert dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot levenslange gevangenisstraf toegewezen, gezien de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden. De verdachten zijn ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan de nabestaanden van de slachtoffers, die in totaal meer dan 1 miljoen euro bedragen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding is gebaseerd op gederfd levensonderhoud, uitvaartkosten en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952945-18 (P)
Datum vonnis: 6 november 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officieren van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
nu verblijvende in de P.I. Zwolle, locatie Zuid 1 in Zwolle

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 maart 2019, 24 mei 2019, 15 augustus 2019, 7 november 2019, 7 januari 2020,
31 januari 2020, 14 april 2020, 3 juli 2020, 15 september 2020, 16 september 2020,
18 september 2020, 23 september 2020 en 23 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. S. Leusink en mr. A. van Veen en van hetgeen door verdachte en de raadslieden
mr. R.W. van Faassen advocaat te Zwolle en mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 in de eerste plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 1] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 1] te schieten.
Primair is dit ten laste gelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot) diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 1] is gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 1] is gedood;
feit 1 in de tweede plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 2] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 2] te schieten.
Primair is dit ten laste gelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot) diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 2] is gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 2] is gedood;
feit 1 in de derde plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 3] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 3] te schieten.
Primair is dit ten laste gelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot) diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 3] is gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 3] is gedood;
feit 1 in de vierde plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 4] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 4] te schieten.
Primair is dit ten laste gelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot) diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 4] gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 4] is gedood;
feit 2:
een revolver voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 1] te schieten (en/of deze [slachtoffer 1] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 1] te schieten (en/of deze [slachtoffer 1] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 1] is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging van enig geldbedrag,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 1] te schieten (en/of deze [slachtoffer 1] te raken), tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen
aan [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk
te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, hetzij
straffeloosheid te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of
III van de Wet Wapens en Munitie) op/in de richting van die
[slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden, en aldus voor die [slachtoffer 1]
een (zeer) dreigende situatie heeft/hebben gecreëerd,
en/of (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III
van de Wet Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de
richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschoten (en/of deze
[slachtoffer 1] heeft/hebben geraakt),
welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEEST SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen aan
[adres 2] ) weg te nemen een hoeveelheid geld en/of een of
meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededaders,
welke poging diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk
om die (poging) diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
hetzij straffeloosheid te verzekeren, Concept tekst tenlastelegging
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of
III van de Wet Wapens en Munitie) op/in de richting van die
[slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden, en aldus voor die [slachtoffer 1]
een (zeer) dreigende situatie heeft/hebben gecreëerd,
en/of (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III
van de Wet Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de
richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschoten (en/of deze
[slachtoffer 1] heeft/hebben geraakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
EN/OF
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 2] te schieten (en/of deze [slachtoffer 2] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 2] te schieten (en/of deze [slachtoffer 2] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 2] is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging van enig geldbedrag,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 2] te schieten (en/of deze [slachtoffer 2] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen
aan [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) ,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
hetzij straffeloosheid te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of
III van de Wet Wapens en Munitie) op/in de richting van die [slachtoffer 2]
heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden, en aldus voor die [slachtoffer 2] een
(zeer) dreigende situatie heeft/hebben gecreëerd,
en/of (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III
van de Wet Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de
richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschoten (en/of deze
[slachtoffer 2] heeft/hebben geraakt),
welk feit de dood van die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, MEEST SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen aan
[adres 2] ) weg te nemen een hoeveelheid geld en/of een of
meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke poging diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het
oogmerk om die (poging) diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
hetzij straffeloosheid te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of
III van de Wet Wapens en Munitie) op/in de richting van [slachtoffer 2] heeft/hebben
gericht en/of gericht gehouden, en aldus voor die [slachtoffer 2] een (zeer)
dreigende situatie heeft/hebben gecreëerd,
en/of (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III
van de Wet Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de
richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschoten (en/of deze
[slachtoffer 2] heeft/hebben geraakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en welk feit de dood van die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
EN/OF
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 3] te schieten (en/of deze [slachtoffer 3] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 3] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 3] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 3] te schieten (en/of deze [slachtoffer 3] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 3] is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging van enig geldbedrag,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 3] opzettelijk van het leven heeft beroofd,'
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 3] te schieten (en/of deze [slachtoffer 3] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 3] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen
aan [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk
te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, hetzij
straffeloosheid te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of
III van de Wet Wapens en Munitie) op/in de richting van die [slachtoffer 3]
heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden, en aldus voor die [slachtoffer 3] een
(zeer) dxeigsnde situatie heeft/hebben gecneëeird.
en/of (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of
van de Wet Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de
richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 3] heeft/hebben geschoten (en/of deze
[slachtoffer 3] heeft/hebben geraakt),
welk feit de dood van die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, MEEST SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen aan
[adres 2] ) weg te nemen een hoeveelheid geld en/of een of
meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke poging diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk
om die (poging) diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
hetzij straffeloosheid te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of
III van de Wet Wapens en Munitie) op/in de richting van die [slachtoffer 3]
heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden, en aldus voor die [slachtoffer 3] een
(zeer) dreigende situatie heeft/hebben gecreëerd,
en/of (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III
van de Wet Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de
richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 3] heeft/hebben geschoten (en/of deze
[slachtoffer 3] heeft/hebben geraakt) ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en welk feit de dood van die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad;
EN/OF
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 4] te schieten (en/of deze [slachtoffer 4] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 4] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1
geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 4] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 4] te schieten (en/of deze [slachtoffer 4] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 4] is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging van enig geldbedrag,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 4] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III van de Wet
Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van (het
hoofd van) die [slachtoffer 4] te schieten (en/of deze [slachtoffer 4] te raken), tengevolge
waarvan die [slachtoffer 4] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen
aan [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
hetzij straffeloosheid te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of
III van de Wet Wapens en Munitie) op/in de richting van die [slachtoffer 4]
heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden, en aldus voor die [slachtoffer 4] een
(zeer) dreigende situatie heeft/hebben gecreëerd,
en/of (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III
van de Wet Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de
richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 4] heeft/hebben geschoten (en/of deze
[slachtoffer 4] heeft/hebben geraakt),
welk feit de dood van die [slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, MEEST SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (gelegen aan
[adres 2] ) weg te nemen een hoeveelheid geld en/of een of
meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke poging diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4] , gepleegd met het
oogmerk om die.(poging) diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
hetzij straffeloosheid te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of
III van de Wet Wapens en Munitie) op/in de richting van die [slachtoffer 4]
heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden, en aldus voor die [slachtoffer 4] een
(zeer) dreigende situatie heeft/hebben gecreëerd,
en/of (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) (van de categorie II en/of III
van de Wet Wapens en Munitie) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de
richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 4] heeft/hebben geschoten (en/of deze
[slachtoffer 4] heeft/hebben geraakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en welk feit de dood van die [slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 26 november 2018 te Nijverdal, althans in de gemeente
Hellendoorn, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een revolver (merk Astra, type Cadix, kaliber .22),
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Algemene inleiding
Naar aanleiding van een bijzonder gewelddadige gebeurtenis op 13 november 2018 in een growshop in Enschede, waarbij vier personen door vuurwapengeweld om het leven zijn gekomen, is door de politie een onderzoek ingesteld onder de naam TGO Litouwen. De vier omgekomen slachtoffers zijn [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) in de leeftijd van 43 jaar, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) in de leeftijd van 34 jaar, [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) in de leeftijd van 27 jaar en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) in de leeftijd van 62 jaar.
Ten aanzien van onderzoek Litouwen is door het Openbaar Ministerie vervolging ingesteld tegen [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) en [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ).
De vraag die nu voorligt is, of de personen tegen wie vervolging is ingesteld ook daadwerkelijk bij deze gewelddadige gebeurtenissen betrokken zijn geweest en zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd.
4.1
Feit 1
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van feit 1 primair, de moord op
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] tezamen en in vereniging op
13 november 2018, subsidiair (als de voorbedachte raad door de rechtbank niet aangenomen wordt) de gekwalificeerde doodslag.
Daartoe voert de officier van justitie – kort samengevat – aan dat uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien volgt dat de vier slachtoffers op 13 november 2018 tussen 14:32 uur en 14:36 uur om het leven zijn gebracht, dat verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] (hierna: verdachten) die dag tussen 12:56 uur en 15:05 uur steeds bij elkaar zijn geweest, dat verdachten tussen 14:17 uur en (kort voor) 14:45 uur op de plaats delict (binnen in het pand) zijn geweest en de slachtoffers hebben doodgeschoten. Er is sprake van medeplegen omdat bij verdachten sprake is van verregaande belastende omstandigheden die duiden op directe betrokkenheid bij de strafbare feiten, welke betrokkenheid voldoende geconcretiseerd kan worden tot een rol binnen de samenwerking die van voldoende gewicht is om van medeplegen te spreken. Daarbij is niet relevant wie er wel of niet geschoten heeft. Hierbij wordt ook de proceshouding van verdachten betrokken die geen aannemelijke verklaring heeft/hebben kunnen/willen geven voor de tegen hem/hen opgekomen belastende omstandigheden. Er is sprake van voorbedachte raad omdat de slachtoffers allemaal van korte afstand met twee wapens (uitsluitend) in het hoofd zijn geschoten en forensisch onderzoek en de wijze waarop de slachtoffers zijn aangetroffen, wijst op weloverwogen beslissingen om te doden.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt er – kort gezegd – op neer dat geconcludeerd wordt tot vrijspraak van feit 1.
De verdediging komt tot vrijspraak van dit feit, omdat niet buiten redelijke twijfel bewezen kan worden verklaard dat verdachten op de plaats delict zijn geweest en/ of een voldoende wezenlijke of significante bijdrage hebben geleverd aan het om het leven brengen van de vier slachtoffers.
De verdediging licht dit als volgt toe:
uitvoerig forensisch onderzoek heeft geen forensisch bewijs opgeleverd op basis waarvan gesteld kan worden dat verdachten op de plaats delict aanwezig zijn geweest, laat staan dat zij aanwezig waren tijdens het doodschieten van de slachtoffers. Medeplegen kan niet bewezen worden.
Wat betreft het gebruik maken van het zwijg- en verschoningsrecht door de verdachten merkt de verdediging op dat deze proceshouding, die is ingegeven door de wens geen gapend gat te slaan in de familiaire verhoudingen, een te respecteren proceshouding is die zich niet laat vertalen naar een bewijsmotivering waarmee de evidente gaten in de bewijsvoering worden gedicht. Door gebruik te maken van het zwijgrecht blijven voor de bewijsvoering van kardinaal belang zijnde vragen onbeantwoord.
Ten aanzien van de kwalificatie merkt de verdediging op dat:
  • het aannemen van opzet bij de schutter(s) gerechtvaardigd is;
  • niet bewezen kan worden dat de slachtoffers met voorbedachten rade om het leven zijn gebracht, omdat
 het dossier geen aanknopingspunten bevat aan de hand waarvan met een voldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat de slachtoffers in deze zaak volgens een plan om het leven zijn gebracht;
 als er gelegenheid tot beraad is geweest, niet blijkt dat men toen welbewust de keuze heeft gemaakt het strafbare feit (verder) uit te voeren;
 er contra-indicaties zijn die duiden op een ogenblikkelijke opwelling waarbij men geen gelegenheid heeft gehad zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van deze daden en zich daarvan rekenschap te geven,
zodat vrijspraak moet volgen voor de telkens primair tenlastegelegde moord;
  • gekwalificeerde doodslag niet bewezen kan worden omdat niet bewezen kan worden dat er op 13 november 2018 naast het om het leven brengen van de slachtoffers geld is gestolen of een poging daartoe is gedaan, dat verdachten dit hebben gedaan en dat dit is gedaan met een van de in artikel 288 Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde oogmerken, dan wel dat slachtoffers om het leven zijn gebracht om het doden van een ander slachtoffer te maskeren;
  • hoogstens de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag, meermalen gepleegd, bewezen zou kunnen worden;
  • de meer subsidiair tenlastegelegde diefstal van geld/enig goed of poging daartoe de dood van de slachtoffers ten gevolge hebbend eveneens niet bewezen kan worden.
Niet buiten redelijke twijfel kan bewezen worden dat verdachten fysiek op de plaats delict zijn geweest op het moment dat de slachtoffers om het leven zijn gebracht. Noch op basis van camerabeelden, noch op basis van getuigenverklaringen kunnen ze op of nabij de plaats delict worden geplaatst. Tegen [medeverdachte 1] is er bovendien geen forensisch bewijs. Op basis van motieven en sporen kunnen andere daders bovendien niet worden uitgesloten. Gelet op lacunes in de bewijsvoering en de onbeantwoord gebleven cruciale vragen kan noch het individueel plegen, noch het medeplegen van een of meer levensberovingen bewezen worden geacht, zodat voor alle verdachten vrijspraak dient te volgen.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
4.1.3.1 De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Tijdlijn van de gebeurtenissen op 13 november 2018
Aan de hand van camerabeelden, telefoongegevens en getuigenverklaringen stelt de rechtbank de hierna volgende tijdlijn vast wat betreft de gebeurtenissen op
13 november 2018. Bij deze tijdlijn worden als uitgangspunten genomen (a) de activiteiten van de verdachten, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] en de zwarte Volkswagen Golf en (b) de gebeurtenissen op de plaats delict, de activiteiten van de vier slachtoffers en de getuigen.
(a) de activiteiten van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] en de zwarte VW Golf
Op 13 november 2018 tussen 12:56:55 uur en 12:58:14 uur vertrekken [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] in een zwarte VW Golf vanaf de parkeerplaats genummerd [nummer 1] behorende bij de flat gelegen aan de [adres 3] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wonen in deze flat op nummer [nummer 2] . [medeverdachte 2] is bij vertrek de bestuurder van de VW Golf, [verdachte] zit rechts voorin de auto en [medeverdachte 1] zit rechts achterin.
Een zwarte VW Golf rijdt om 13:11:22 uur over de Hengelosestraat te Enschede, komende uit de richting van Hengelo en gaande in de richting van de Boddenkampsingel in Enschede.
Om 13:17:40 uur rijdt een donkerkleurig voertuig met getinte achterruiten komende uit de richting van de Hoge Bothofstraat over de Oliemolensingel naar de Lage Bothofstraat. Een zwarte Golf voorzien van getinte achterruiten en opvallende sportvelgen en rode remklauw rijdt langs een camerapunt op de Lage Bothofstraat [nummer 3] . Het betreft hetzelfde voertuig als op de registratie van 13:17:40 uur. Een zwarte VW Golf waarvan het kenteken gedeeltelijk leesbaar is, ??- [deel kenteken] , rijdt om 13:18:48 uur over de Lipperkerkstraat in de richting van de Snelliusstraat. Zichtbaar zijn de volgende kenmerken van deze VW Golf: vierdeurs model, opvallende sportvelgen met dubbele spaken en de achterruiten lijken getint. De growshop in het pand aan [adres 2] (hierna: de growshop of plaats delict) bevindt zich op de hoek van de kruising van deze straat met de Snelliusstraat. Een zwarte VW Golf met kenteken [deel kenteken] komt ruim tien minuten later, om 13:30:25 uur, uit de richting van de Snelliusstraat via dezelfde Lipperkerkstraat aanrijden. Vervolgens rijdt een zwarte VW Golf langs het camerapunt op de Lage Bothofstraat [nummer 3] in Enschede en over de Oliemolensingel voorbij de camera van [supermarkt] .
Om 13:43:13 uur komen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] uit woonwinkel [woonwinkel] in Enschede en lopen de nabijgelegen [restaurant] binnen. Om 14:07:44 uur verlaten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] de [restaurant] en lopen in de richting van de Hengelosestraat. Een zwarte VW Golf met het kenteken [deel kenteken] rijdt om 14:09:22 uur vanaf het Schuttersveld linksaf in de richting van de Hengelosestraat, om vervolgens om 14:16:58 uur de hoekwoning aan de Lage Bothofstraat [nummer 3] in Enschede te passeren waarbij in de auto twee petjes zichtbaar zijn bij de bestuurder en bij de bijrijder. Om 14:17:12 uur rijdt een zwarte vierdeurs model VW Golf met opvallende sportvelgen met dubbele spaken en getint lijkende achterruiten over de Lipperkerkstraat (ter hoogte van perceel 375) in de richting van de Snelliusstraat.
In de periode tussen 14:17:12 uur en 14:45:46 uur is op voornoemde camera aan de Lipperkerstraat geen rijbeweging van een zwarte VW Golf waargenomen.
Vervolgens rijdt om 14:45:47 uur een zwarte VW Golf met het zichtbare kenteken [deel kenteken] , opnieuw over de Lipperkerkstraat (ter hoogte van perceel 375) komende uit de richting van de Snelliusstraat, waarbij van de bestuurder een geel kledingstuk met iets wits erin zichtbaar is. Een zwarte VW Golf rijdt daarna om 14:48:00 uur langs de camera van de hoekwoning aan de Lage Bothofstraat [nummer 3] in Enschede. Een donkerkleurig voertuig dat overeenkomsten vertoont met de kenmerken van de VW Golf met kenteken [deel kenteken] rijdt daarna over de Oliemolensingel komende uit de richting van de Lage Bothofstraat en gaande in de richting van de Laaressingel in Enschede en om 14:53:04 uur rijdt een zwarte VW Golf met dezelfde kenmerken over de Hengelosestraat, langs de camera ter hoogte van perceel 152 in Enschede, komende uit de richting van de Boddenkampsingel en gaande in de richting van Hengelo. Om 15:05:36 uur lopen [medeverdachte 1] en [verdachte] door de zich openende poort het parkeerterrein aan de achterzijde van de flat aan de [adres 3] op. [medeverdachte 1] en [verdachte] lopen direct door in de richting van de flat. Een zwarte VW Golf staat op de rijbaan buiten de poort te wachten tot deze poort ver genoeg geopend is om het parkeerterrein op te rijden. Na aankomst wordt de zwarte VW Golf geparkeerd op de parkeerplaats in vak [nummer 1] -01 op het parkeerterrein aan de achterzijde van de flat aan de Deldenerstraat 6. [medeverdachte 2] is de bestuurder van de VW Golf.
Ruim een half uur later, om 15:37:52 uur lopen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , gekleed in andere kleren dan de kleding die zij bij aankomst in de flat om 15:05 uur droegen, naar de in vak [nummer 1] -01 geparkeerde VW Golf. [medeverdachte 1] draagt een grote witte weekendtas, voorzien van zwarte horizontale strepen, en [medeverdachte 2] draagt een grote witte big shopper met een groot rood en meerkleurig hartmotief en nog een zwarte tas. [medeverdachte 2] opent de achterklep van de VW Golf waarna [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de tassen in de kofferbak doen. Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] zijn daarna tot 15:40:38 uur (vertrek) bezig bij de auto, waarbij [medeverdachte 2] uit de auto een fles pakt en daarmee naar de bestuurderszitplaats loopt en 13 seconden gebukt naast het geopende linkerportier zit en 40 seconden deels in de auto gekropen lijkt via het linker voorportier. Om 15:40:38 uur vertrekken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de VW Golf. Later zijn in de VW Golf twee flessen met vloeistof aangetroffen. Eén van die flessen betrof een sprayflacon schoonmaakmiddel Superfinn Degreaser.
Om iets voor 16:00 uur komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan bij het pand van [woningstichting] aan de [adres 4] in Almelo en gaan daar het pand binnen. Aldaar betaalt [medeverdachte 1] in contanten de achterstallige huur, een bedrag van € 964,72, voor de woning aan de Deldenerstraat [nummer 2] in Hengelo, waarna beide heren om 16:06:45 uur het pand van [woningstichting] weer verlaten en vertrekken. Vervolgens hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de vriendin van [medeverdachte 2] , [naam 1] (hierna: [naam 1] ), opgehaald in Almelo en zijn zij gezamenlijk naar Bavel gereden, een plaats nabij Breda en hebben zij gewinkeld om vervolgens in een hotel in Tilburg te overnachten.
(b) de gebeurtenissen op de plaats delict, de activiteiten van de vier slachtoffers en de getuigen
Op 13 november 2018 rond 13:11 uur rijdt [slachtoffer 1] in Enschede met zijn grijze Opel Astra GTC met het kenteken [kenteken 1] , vanuit de richting van de Slotzichtweg, via de Velveweg, in de richting van de Snelliusstraat, slaat op de kruising van de Velveweg met de Snelliusstraat rechtsaf, in de richting van [adres 2] . De afstand van de kruising Velveweg/Snelliusstraat tot aan de kruising van de Snelliusstraat met de Van Leeuwenhoekstraat is ongeveer 170 meter. Op de hoek van laatstgenoemde kruising bevindt zich, op het perceel [adres 2] , de growshop waarvan [slachtoffer 1] eigenaar is. Eén van de twee telefoonnummers die in gebruik zijn bij [slachtoffer 1] , wordt om 13:13:09 uur gebeld door [slachtoffer 2] , waarbij de telefoon van [slachtoffer 1] de zendmast aan de Hoge Bothofstraat in Enschede aanstraalt. Gezien de zendmastgegevens is [slachtoffer 1] vanaf dat moment in of in de nabijheid van zijn growshop. Om 13:25:37 uur belt [slachtoffer 1] met [slachtoffer 2] voor een FaceTime gesprek. [slachtoffer 2] , die op die dag samen met [slachtoffer 3] van Hengelo naar Amsterdam is gereisd, is met [slachtoffer 3] onderweg terug naar het oosten van het land.
Getuige [getuige 1] rijdt om 13:24:57 uur in zijn witte bestelbus met blauw/gele letters [letters] op de zijkant over de Lage Bothofstraat in Enschede richting de Oostveenweg op weg naar de growshop. [getuige 1] komt daar omstreeks 13:28 uur aan en rijdt zijn bestelbus achteruit door de poort het terrein op. Als [getuige 1] door [slachtoffer 1] het pand binnengelaten wordt, ziet hij drie heren in het kantoorgedeelte die gelijk daarna het pand verlaten. Samen met [slachtoffer 1] haalt [getuige 1] rond 13:35 uur spullen uit zijn bus. Ze brengen de spullen het pand in en zetten ook spullen onder het afdak, waarna er door [slachtoffer 1] wordt afgerekend. Een andere getuige, [getuige 2] , komt rond 13:44 uur aan bij de growshop en ziet [slachtoffer 1] samen met een chauffeur die spullen afgeleverd heeft. De rechtbank stelt vast dat dit getuige [getuige 1] betreft. Vervolgens komt rond 13:49 uur getuige [getuige 3] in een beige/bruin metallic kleurige Ford Mondeo bij de growshop aan en parkeert de Mondeo op de binnenplaats dwars voor de witte bestelbus van [getuige 1] . [getuige 3] gaat naar binnen om zijn bestelling op te halen, maar die blijkt er nog niet te zijn. Omdat [getuige 1] op dat moment wil vertrekken, verplaatst [getuige 3] zijn auto naar de straat, waarna [getuige 1] vertrekt. [getuige 3] gaat weer naar binnen om te vertellen dat hij zijn bestelling die donderdag komt ophalen, waarna ook hij het pand verlaat.
[slachtoffer 1] krijgt om 14:01:32 uur een telefoontje van [naam 2] en om 14:05:15 uur een sms-bericht van het telefoonnummer van [slachtoffer 4] dat [slachtoffer 4] over 15 minuten bij [slachtoffer 1] zal zijn. Getuige [getuige 2] is nog tot ongeveer 14:15 uur bij [slachtoffer 1] aanwezig in de growshop. Gedurende deze periode zijn er geen andere personen in het pand. De telefoon (iPhone) van [slachtoffer 2] is om 14:15:00 uur in de buurt van de autosnelweg A35 ter hoogte van hectometerpaal 60.5 in Hengelo. Rond datzelfde tijdstip belt [slachtoffer 1] naar het telefoonnummer dat in gebruik is bij [naam 3] . Zij voeren een gesprek van 22 seconden waarin [slachtoffer 1] vraagt aan [naam 3] , die op dat moment in een computerwinkel aan de [adres 5] in Enschede is, om naar de winkel te komen. Om 14:16:04 uur wordt [slachtoffer 1] vervolgens kort gebeld door [slachtoffer 2] via FaceTime.
De rechtbank gaat er vanuit dat [slachtoffer 4] , die om 14:05 uur per sms bericht aan [slachtoffer 1] heeft laten weten dat hij er met 15 minuten is, vanaf ongeveer 14:20 uur in de growshop aanwezig was.
Om 14:30:28 uur belt [slachtoffer 3] naar de telefoon van zijn moeder, welk gesprek 10 seconden duurt. De telefoon van [slachtoffer 3] straalt hierbij de zendmast aan de Espoortstraat [nummer 4] in Enschede aan. Deze zendmast ligt hemelsbreed op ongeveer een kilometer afstand van de plaats delict en de plaats delict ligt in de zendrichting en binnen het zendbereik van deze zendmast. Op hetzelfde moment wordt [slachtoffer 1] gebeld door [naam 4] die aan [slachtoffer 1] vraagt of hij op de zaak is en afspreekt dat hij er aan komt om zakken grond te kopen. Ook wordt op datzelfde tijdstip de mobiele telefoon van [slachtoffer 4] ontgrendeld en wordt de applicatie Calculator in gebruik genomen. Om 14:32:08 uur sluit [slachtoffer 4] deze applicatie af en om 14:32:46 uur wordt de mobiele telefoon van [slachtoffer 4] vergrendeld. De mobiele telefoon bevat geen gegevens die duiden op gebruik van de telefoon na laatstgenoemd tijdstip.
De telefoons van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bevatten ieder een gezondheidsapplicatie met ingebouwde stappenteller. De laatste geregistreerde bewegingen van [slachtoffer 1] in deze applicatie betreffen 98 stappen die zijn gezet tussen 14:30:31 uur en 14:36:31 uur. Daarna zijn er op 13 november 2018 geen registraties meer in de telefoon van [slachtoffer 1] . Om 14:32:00 uur is de mobiele telefoon van [slachtoffer 2] in de buurt van de Drebbelstraat in Enschede en tijdens een inkomend gesprek om 14:32:29 uur straalt de telefoon aan op de zendmast aan de Hortensiastraat [nummer 5] in Enschede, welke zendmast op ongeveer 850 meter afstand (hemelsbreed) van de plaats delict is verwijderd. De laatste geregistreerde bewegingen van de stappenteller in de telefoon van [slachtoffer 2] betreffen 49 stappen die zijn gezet tussen 14:32:37 uur en 14:33:56 uur waarbij een afstand van 34,32 meter is afgelegd en een enkele beweging om 14:42:48 uur die door de software op de telefoon niet is geïnterpreteerd als zijnde een stap.
De stappenteller in de telefoon van [slachtoffer 3] heeft als laatste bewegingen 56 stappen geregistreerd die zijn gezet tussen 14:32:41 uur en 14:36:36 uur. De auto waarmee [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vanuit Amsterdam zijn aangekomen, een Fiat Doblo met het kenteken [kenteken 2] , staat geparkeerd op nog geen tien meter afstand van de achterdeur van de plaats delict.
De plaats delict is voorzien van een camerasysteem. Het logbestand van het camerasysteem legt vast dat om 14:44 uur de verbinding met camera 6, oftewel het signaal tussen camera zes en het camerasysteem is verbroken. Een losgetrokken voedingskabel behorend bij dit systeem ligt in het pand op de grond.
Getuige [naam 3] loopt even voor 15:00 uur de plaats delict binnen via de achteringang en ziet binnen bloed en bloedspatten en treft vervolgens [slachtoffer 1] aan, liggend in het bloed op de grond. Nadat hij aan het lichaam van [slachtoffer 1] heeft geschud, kijkt hij verder in het pand en ziet nog twee slachtoffers liggen. Hierop vlucht [naam 3] naar buiten en rent in de richting van de woning van [slachtoffer 1] . Hij belt zijn vriendin [naam 5] , ook [naam 5] genoemd, die vervolgens de vrouw van [slachtoffer 1] , mevrouw [naam 6] , belt en haar vertelt dat haar man dood is. Om 15:05 uur doet getuige Berfelo de 112 melding, nadat hij door een hevig geëmotioneerde mevrouw [naam 6] is meegenomen naar de achteringang van de plaats delict en hij daar een man in een plas bloed heeft zien liggen.
Het moment van overlijden van de slachtoffers
De rechtbank stelt vast dat de laatste stapbewegingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn geregistreerd op de respectievelijke tijdstippen 14:36:31 uur, 14:33:56 uur en 14:36:36 uur met een enkele beweging van [slachtoffer 2] om 14:42:48 uur en dat de laatste andere tekenen van leven afkomstig zijn van [slachtoffer 2] die om 14:32 uur nog een kort telefoongesprek voert en van [slachtoffer 4] die om 14:32 uur een applicatie op zijn mobiele telefoon afsluit waarna de telefoon wordt vergrendeld. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het moment van overlijden van de vier slachtoffers is gelegen tussen 14:32 uur en 14:42 uur en dat binnen deze tijdspanne de schietpartij heeft plaatsgevonden.
Forensisch onderzoek
Naar aanleiding van voornoemde melding bij de politie op 13 november 2018 omstreeks 15:05 uur zijn op verschillende plekken in de growshop aan [adres 2] in Enschede de levenloze lichamen aangetroffen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
- slachtoffers
De lichamen van deze vier slachtoffers zijn voor sectie overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) in Den Haag. Bij sectie op de lichamen wordt het overlijden van zowel [slachtoffer 1] , als [slachtoffer 2] , als [slachtoffer 3] , als [slachtoffer 4] verklaard door schotletsels aan het hoofd.
[slachtoffer 1] is door drie schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven gekomen. Hij heeft een inschotverwonding linksachter op het hoofd (letsel A) waarvan het wondkanaal naar rechts, hoofdwaarts en iets buikwaarts gericht loopt, een inschotverwonding achter het rechteroor (letsel B) waarvan het wondkanaal naar links, voetwaarts en buikwaarts loopt en een inschotverwonding midden op de hals (letsel C) waarvan het wondkanaal rugwaarts en hoofdwaarts loopt. De letsels A en C passen bij kogels van het kaliber .22 en het letsel B past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen. De bevindingen van het onderzoek aan de letsels A en B zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand groter is dan 25 centimeter, dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25 centimeter. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel C zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand kleiner is dan tien centimeter, dan wanneer de schootsafstand groter is dan tien centimeter.
[slachtoffer 2] is door twee schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven gekomen. Hij heeft een inschotverwonding links achter zijn oor (letsel A), waarvan het wondkanaal naar rechts, buikwaarts en minimaal hoofdwaarts loopt en een doorschotverwonding boven het linkeroor (letsel B naar C), waarvan het wondkanaal naar rechts, hoofdwaarts en minimaal rugwaarts loopt. Het letsel A past bij een kogel van het kaliber .22 en het letsel B naar C past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 25 en 100 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 100 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel B zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand groter is dan 25 centimeter, dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25 centimeter.
[slachtoffer 3] is door drie schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven gekomen. Hij heeft een inschotverwonding achter het rechteroor (letsel B) , waarvan het wondkanaal naar links, buikwaarts en minimaal voetwaarts loopt, een inschotverwonding iets achter letsel B (letsel F), waarvan het wondkanaal voorwaarts, iets hoofdwaarts en iets naar links loopt en een inschotverwonding op de linkerwang (letsel A), waarvan het wondkanaal naar rechts en hoofdwaarts loopt. De letsels B en F passen bij een kogel van het kaliber .22. Het letsel A past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 25 en 75 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 75 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel B zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 25 en 100 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 100 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel F zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand groter is dan 25 centimeter, dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25 centimeter.
[slachtoffer 4] is door twee schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven gekomen. Hij heeft een inschotverwonding op de linkerwang (letsel A), waarvan het wondkanaal rugwaarts, hoofdwaarts en iets naar rechts loopt en een inschotverwonding voor het linkeroor (letsel B), waarvan het wondkanaal naar rechts en iets hoofdwaarts loopt. Het letsel A past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm en het letsel B past bij een kogel van het kaliber .22
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 25 en 75 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 75 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel B zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 2,5 en 100 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 2,5 centimeter of groter dan 100 centimeter is.
Op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is in totaal tien keer geschoten; zes keer met kogels van het kaliber .22 en vier keer met kogels van het kaliber 7.65 mm.
- onderzoek op de plaats delict
Op de plaats delict is door het team Forensische Opsporing van de politie onderzoek gedaan. In de winkelruimte, de kantoorruimte, de zolderverdieping en de opslagruimte zijn in totaal tien hulzen aangetroffen. Zes hulzen zijn van het kaliber .22 en vier hulzen van het kaliber 7.65 mm. Negen van de tien hulzen zijn voor DNA-onderzoek overgebracht naar The Maastricht Forensic Institute (TMFI).
Op één van de hulzen, namelijk die met het SIN-nummer AAME9537NL, zijn bloedvlekjes aangetroffen. Deze huls lag direct links naast de ingang van het pand, op de vloer van de kantoorruimte. Het verkregen DNA-profiel uit de bloedvlekjes op deze huls matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] . Om de bloedvlekjes heen, is de huls ook bemonsterd. In deze bemonstering is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan het celmateriaal afkomstig is van minimaal twee donoren. Het is een miljard keer waarschijnlijker dat de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] dan dat de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en een onbekende, niet verwante persoon.
Door het NFI zijn de hulzen aan een vergelijkend onderzoek onderworpen. Dit onderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd dat de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen. De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker als de hulzen van het kaliber 7.65 mm zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan dat ze zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker als de hulzen van het kaliber .22 Long (Rifle) zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan dat ze zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. Deze vuurwapens zijn een semi-automatisch werkend pistool, kaliber 7,65 mm Browning, van het merk Crvena Zastava model M70 en een semi-automatisch pistool of geweer, kaliber .22 long (Rifle).
Tijdens de doorzoeking van de plaats delict is onder andere een camerasysteem aangetroffen en in beslag genomen. De tijdsinstelling van het systeem liep 49 minuten voor op de werkelijke tijd. Op het camerasysteem waren logbestanden aanwezig die het aanmelden op het systeem vastlegt en bijzonderheden over de aangesloten camera’s. Uit een logbestand bleek dat de verbinding met camera 6 op 13 november om 15:33:33 uur verbroken was. Omgerekend naar de werkelijke tijd is dit 14:44 uur. De kabel van camera 6 is tevens in beslag genomen. De bemonstering van de kabel met SIN-nummer AAKQ0872NL#01 is onderworpen aan een aanvullend DNA-onderzoek. Het DNA-mengprofiel van deze bemonstering bevat DNA van minimaal drie personen van wie [slachtoffer 3] , [verdachte] en minimaal één andere persoon de donor kan zijn. Het is ongeveer zesduizend keer waarschijnlijker dat de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen dan dat de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
Op de plaats delict zijn nabij [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , op de trap naar zolder en bij de kassa en het schapje in het kantoor meerdere (fragmenten van) bloedafdruksporen en schoenafdruksporen aangetroffen, die in/met bloed zijn gezet. In die sporen zijn ten minste drie verschillende schoenzoolprofielen te onderscheiden, te weten – voor zover relevant:
  • een profiel dat overeenkomsten vertoont met het profiel van de zolen van schoenen van onder andere het merk Nike (nabij [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en de kassa in het kantoor);
  • een profiel dat overeenkomsten vertoont met het profiel van de zolen van schoenen van onder andere het merk Timberland (nabij [slachtoffer 1] , de trap naar zolder, de kassa en nabij het schapje in het kantoor/ de kantine ruimte).
- onderzoek Volkswagen Golf
De Volkswagen Golf met het kenteken [deel kenteken] , die [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] op
13 november 2018 als vervoersmiddel hebben gebruikt, is onderworpen aan een forensisch onderzoek. Tijdens dat onderzoek werd van de binnenzijde van de auto een groot aantal (46 totaal) bloedsporen veiliggesteld. Deze bloedsporen concentreerden zich voornamelijk rechtsvoor en rechtsachter in de auto. Rechtsvoor concentreerden de bloedsporen zich voornamelijk op de binnenzijde van het rechter voorportier, de rugleuning van de passagiersstoel en de vloermat. Rechtsachter concentreerden de bloedsporen zich voornamelijk op de vloer, laag op en onder de achterzijde van de passagiersstoel, de vloermat en op het middengedeelte van de zitting van de achterbank. Een aantal van deze bloedsporen is voor DNA-onderzoek overgebracht naar het NFI. In vier bemonsteringen werd het DNA-profiel van [slachtoffer 1] aangetroffen met een matchkans kleiner dan een op een miljard. In de bemonstering met het SIN-nummer AAKT4899#01 – welk spoor is aangetroffen op de achterzijde van de passagiersstoel links onderin op het opbergvak – is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen, waarvan minimaal één man. Naast het DNA-profiel van [slachtoffer 1] en minimaal één onbekende persoon matcht het DNA-profiel van [medeverdachte 1] met dit DNA-mengprofiel.
In de kofferbak van de Volkswagen Golf werd een zwarte boodschappen trolley aangetroffen. In het grote vak van deze boodschappentrolley lag een zilverkleurige huls van het kaliber .22. Deze huls is voor vergelijkend hulsonderzoek overgedragen aan het NFI. Uit dit onderzoek volgt dat deze huls met één en hetzelfde vuurwapen is verschoten als de hulzen van het kaliber .22 die op de plaats delict zijn aangetroffen (een semi-automatisch pistool of geweer, kaliber .22 long (Rifle).
4.1.3.2 De betrokkenheid van verdachten
Op grond van de inhoud van het dossier, het verhandelde ter zitting en hetgeen hiervoor is uiteengezet stelt de rechtbank het volgende vast.
De kleding en schoenen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte]
Op het Instagram account in gebruik bij [medeverdachte 2] is op 13 november 2018 om 11:21 uur een foto geplaatst van [medeverdachte 2] die in een lift staat. Hij draagt onder andere een groen petje met de klep naar voren gericht, een lichte gele trui, een geelkleurig M&M-tasje en schoenen die overeenkomen met de bij de foto genoemde hashtag #timberland. Met uitzondering van de jas komen de kleding en de schoenen op deze foto overeen met de kleding die [medeverdachte 2] op de camerabeelden bij de flat bij vertrek om 12:58 uur en/of terugkomst om 15:05 uur draagt.
De telefoon van [verdachte] bevat een tweetal rond het middaguur op 13 november 2018 gemaakte foto’s met daarop een afbeelding van een hand met daarin een papier inhoudende de tenaamstelling van de VW Golf met kenteken [deel kenteken] op naam van [verdachte] en tevens zichtbare witte sportschoenen, te weten Nike Air Force 1 low fit. [verdachte] draagt dezelfde schoenen ook op een in deze telefoon aanwezige foto. Deze schoenen zijn, inclusief profiel, eveneens te zien op een filmpje op de telefoon [verdachte] waarin een in de woning van [verdachte] aanwezige schoenen-carrousel wordt gefilmd.
De kleding die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op 13 november 2018 in ieder geval tussen 12:56 uur en 15:05 uur hebben gedragen betreft de volgende.
[medeverdachte 1] : donkerbruine/rode herenjas, lichtbruine pantalon, lichtkleurige bruine schoenen met witte zoolrand;
[medeverdachte 2] : een groene pet met logo, een donkerblauwe parkajas met capuchon, een lichtbruine/gele trui met opschrift (in elk geval de letters KE), een blauwe spijkerbroek, een geel M&M tasje en lichtbruine/beige halfhoge Timberland schoenen;
[verdachte] : een zwarte Nike pet, een zwarte gladde jas tot over de heupen, een blauwe spijkerbroek en witte lage Nike sportschoenen.
Deze kleding en de betreffende schoenen worden ook zichtbaar door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] gedragen tijdens het bezoek aan de Mc Donald’s diezelfde middag.
Op het moment dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om 15:37 uur de flat aan de Deldenerstraat weer verlaten alvorens te vertrekken met de zwarte VW Golf, hebben zij zich verkleed en dragen zij beiden andere kleding dan toen ze om 15:05 uur bij de flat aankwamen. [medeverdachte 1] draagt op het moment van vertrek in zijn rechterhand een ogenschijnlijk geheel gevulde grote weekendtas, wit met horizontale dikke zwarte strepen en paarsrode handvatten. [medeverdachte 2] draagt op dat moment een lichtkleurige bigshopper met een groot rood en meerkleurig hartmotief en iets zwarts.
Volgens [medeverdachte 5] , die destijds in Bavel woonde, heeft [medeverdachte 2] op 13 november 2018 vier grote boodschappentassen bij haar gebracht waar kleding in zat.
Getuige [getuige 4] zet [verdachte] op 13 november 2018 omstreeks 12:30 uur bij de woning van zijn ouders af, terwijl [verdachte] op dat moment zijn eigen kleding draagt, waaronder een broek met een stretchband, witte schoenen, een zwarte Nike-pet en een winterjas. Het is [getuige 4] opgevallen dat op het moment dat zij [verdachte] later op die 13e november 2018 (om 17:12 uur) weer ophaalt bij zijn ouders, [verdachte] een geel trainingspak en schoenen van [medeverdachte 1] draagt. De kleding die [verdachte] eerder die dag droeg, heeft [getuige 4] niet meer aangetroffen.
In de Volkswagen Golf [deel kenteken] is later een zwart petje gevonden, gelijkend op de zwarte pet die [verdachte] droeg. Van de door verdachten die dag gedragen kleding is, buiten voornoemd petje en het M&M-tasje, welk tasje bij doorzoeking van de woning aan de Deldenerstraat [nummer 2] in een prullenbak op de badkamer werd aangetroffen, verder niets aangetroffen bij de doorzoekingen en aanhoudingen van verdachten.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 13 november 2018 geen Timberlandschoenen, maar schoenen van het merk Nike droeg. Op een eerder moment verklaarde [medeverdachte 2] overigens dat hij die dag Timberlandschoenen droeg, maar daar is hij vrijwel meteen op teruggekomen. De verklaring van [medeverdachte 2] over het dragen van Nike schoenen vindt zijn weerlegging niet alleen in hetgeen hiervoor is vastgesteld, maar ook in de camerabeelden van de [restaurant] en de op die dag op Instagram geplaatste zogenoemde ‘selfie’ die [medeverdachte 2] heeft gemaakt in een lift, op welke beelden [medeverdachte 2] telkens duidelijk met beige/lichtbruin gekleurde Timberlandschoenen zichtbaar is. Voor de rechtbank staat aldus vast dat [medeverdachte 2] op
13 november 2018 tot in ieder geval 15:05 uur beigekleurige schoenen van het merk Timberland heeft gedragen. Het profiel van de zool van deze door [medeverdachte 2] gedragen Timberland schoenen, komt ogenschijnlijk overeen met de op de plaats delict aangetroffen schoensporen: het grove 21-delige blokprofiel onder de neus van de voet, het 13-delige blokprofiel onder de hak én hetzelfde aantal kruizen of sterren in het midden van de zolen, namelijk twee sterren onder de hak en zeven sterren onder de bal van de voet. Ook de schoenmaat van [medeverdachte 2] , maat 40, komt overeen met de maat van het schoenspoor op de plaats delict. Het profiel van de zool van de Nike schoenen die [verdachte] droeg, komt ogenschijnlijk overeen met een op de plaats delict aangetroffen schoenspoor. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat deze op de plaats delict aangetroffen schoensporen afkomstig zijn van de op die dag door [medeverdachte 2] en [verdachte] gedragen schoenen, welke vaststelling ook ondersteund wordt door het niet aantreffen van deze schoenen bij de doorzoekingen, terwijl ook [getuige 4] heeft verklaard dat ze de schoenen van [verdachte] niet meer heeft gezien.
De Volkswagen Golf met kenteken [deel kenteken]
De auto met het kenteken [deel kenteken] betreft een zwarte Volkswagen Golf die op
13 november 2018 op naam is gezet van [verdachte] . In de periode van 8 november 2018 tot 13 november 2018 stond deze auto op naam van [medeverdachte 1] . Voorafgaand aan
8 november 2018 stond de auto in de handelsvoorraad van garagebedrijf Kaya in Rijssen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in feite de eigenaar van de zwarte VW Golf met kenteken [deel kenteken] is en dat hij de auto voornamelijk gebruikt. Buiten zijn vader [medeverdachte 1] die de auto af en toe gebruikt, rijdt er verder niemand in de auto. [medeverdachte 2] heeft de auto aan niemand uitgeleend. Voorts heeft hij verklaard dat hij de middag van 13 november 2018 samen met zijn vader [medeverdachte 1] en zijn broer [verdachte] in zijn VW Golf naar een woonwinkel en naar de [restaurant] in Enschede is gereden.
De zwarte VW Golf met kenteken [deel kenteken] betreft een zwarte vierdeurs 1.6 hatchback Blue Motion Diesel. Alle vier wielen hebben in een rode kleur overgespoten of overgeschilderde remklauwen, inclusief de remblokken. De achterste zijruiten en achterruit van deze VW Golf zijn donker getint en de auto heeft grote 18 inch lichtmetalen 5-dubbelspaaksvelgen, zijnde originele velgen van het merk AUDI bestemd voor het type A3, met extreem platte banden. De kleur, het merk, type en model auto, de niet origineel lichtmetalen velgen en de specifiek – niet standaard – rood gekleurde remonderdelen, vormen samen een unieke combinatie van de zwarte Volkswagen Golf met het kenteken [deel kenteken] . Qua detail en uitvoering zorgen de hierboven genoemde details ervoor dat er niet snel een tweede soortgelijke 4-deurs Volkswagen Golf hatchback zal zijn. Het is daarom zeer onwaarschijnlijk dat, op dinsdag 13 november 2018 in het begin van de middag rond het tijdstip van plegen van het delict, een soortgelijke auto met bovengenoemde opvallende kenmerken zich bevond in de directe omgeving van de plaats delict.
Een VW Golf met kenmerken die overeenkomen met de hiervoor beschreven kenmerken van de VW Golf met kenteken [deel kenteken] is, zoals hiervoor in de tijdlijn is uiteengezet, op verschillende tijdstippen tussen 13:17 uur en 14:48 uur te zien op camera’s geplaatst bij woningen aan onder meer de Oliemolensingel, de Lage Bothofstraat en de Lipperkerkstraat in Enschede, waarbij voornoemde auto tweemaal rijdt in de richting van de plaats delict en tweemaal komt uit de richting van de plaats delict. De camerapositie aan de Lipperkerkstraat ligt op ongeveer 1 minuut rijden van de plaats delict.
Na beeldverbetering van camerabeelden van de Lipperkerkstraat is gebleken dat de VW Golf op deze camerabeelden het kenteken [deel kenteken] heeft. Op twee van de vier tijdstippen, te weten 13:30 uur en 13:45 uur was het kenteken na opwaarderen volledig leesbaar. Op het tijdstip 13:18 uur was de eerste lettercombinatie niet zichtbaar. Op de beelden gemaakt aan de Lage Bothofstraat om 13:33 uur en 14:16 uur is ook de specifieke rode remklauw te zien en op laatstgenoemd tijdstip zijn ook de twee petjes van de inzittenden voorin in de auto te zien, terwijl op beelden aan de Lipperkerkstraat om 14:45 uur te zien is dat de bestuurder een geel kledingstuk met witte opdruk draagt. Hiervoor is reeds vastgesteld dat [medeverdachte 2] die dag onder meer een petje en een gele trui met witte opdruk droeg en dat ook [verdachte] die dag een pet droeg.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de zwarte VW Golf, die zichtbaar is op de in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict gemaakte voornoemde camerabeelden, de VW Golf met kenteken [deel kenteken] betreft die in bezit en in gebruik was bij [medeverdachte 2] en tevens de auto betreft waarmee [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zich op
13 november 2018 tussen 12:56 uur en 15:05 uur voortdurend gezamenlijk hebben verplaatst vanaf de parkeerplaats behorend bij de flat aan de Deldenerstraat [nummer 6] in Hengelo naar Enschede en weer terug.
De telefoongegevens van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte]
Uit analyse van de verstrekte historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon, een Iphone 6, die op naam staat van [medeverdachte 2] , Deldenerstraat [nummer 2] te Hengelo(O), blijkt onder andere dat op 13 november 2018 tussen 13:03 uur en 15:22 uur slechts dataverkeer werd geregistreerd op de zendmast Mitchamplein [nummer 7] te Hengelo. De woning van [medeverdachte 2] valt binnen het bereik van deze zendmast. Uit de zendmastgegevens blijkt voorts dat na 15:22 uur een reisbeweging wordt gemaakt vanuit Hengelo via Enter, Rijssen, Markelo, Loenen, Bavel, Sprundel naar Sint Willebrord. Uit tactisch onderzoek in de data van de mobiele telefoon blijkt dat op 13 november 2018 om 15:13 uur door [medeverdachte 2] via een WhatsApp gesprek wordt gebeld naar [medeverdachte 5] .
De telefoon die in gebruik is bij [verdachte] , staat op naam van [medeverdachte 1] . Uit analyse van de verstrekte historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer blijkt dat op
13 november 2018 tussen 01:00 uur en 06:19 uur gebruik gemaakt wordt van zendmasten in Nijverdal, vervolgens om 07:12 uur van een zendmast in Almelo en van 11:35 uur tot 18:40 uur van zendmasten in Hengelo. Van 20:40 uur tot 22:40 uur wordt weer gebruik gemaakt van zendmasten in Nijverdal, de woonplaats van [verdachte] .
Van het telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte 1] zijn op 13 november 2018 geen gegevens geregistreerd.
Uit het voorgaande in combinatie met de camerabeelden bij de woonboulevard in Enschede, waaruit blijkt dat verdachten – zoals [medeverdachte 2] ook verklaart – op 13 november 2018 ’s middags in Enschede zijn geweest, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hun telefoon die middag in Enschede niet bij zich hadden of uitgezet hadden.
De aanwezigheid van de verdachten op de plaats delict
Naast het feit dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zich in de middag van 13 november 2018 steeds gezamenlijk hebben verplaatst met de VW Golf met kenteken [deel kenteken] , stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] tussen 12:56 uur en 15:05 uur voortdurend in elkaars gezelschap zijn geweest, ook op de plaats delict. Dit leidt de rechtbank af uit hetgeen hiervoor is overwogen en uit het volgende.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] rijden na hun gezamenlijk vertrek uit Hengelo, met de VW Golf om ongeveer 13:18 uur de eerste keer die dag in Enschede over de Lipperkerkstraat in de richting van de Snelliusstraat. De plaats delict bevindt zich op de hoek van de Van Leeuwenhoekstraat met de Snelliusstraat. Door getuige [getuige 1] die omstreeks 13:28 uur bij het pand arriveert, worden drie mannen in het pand gezien, die op dat moment het pand verlaten. Zeer kort daarna om 13:30 uur komt de VW Golf van [medeverdachte 2] uit de richting van de plaats delict weer over de Lipperkerkstraat rijden. De rechtbank stelt vast dat het niet anders kan dan dat het de drie verdachten zijn geweest die door getuige [getuige 1] zijn gezien bij hun vertrek omstreeks 13:28 uur uit de growshop. Na een gezamenlijk bezoek aan een woonwinkel en aan de [restaurant] rijden de verdachten in de zwarte VW Golf om 14:17 uur opnieuw via de Lipperkerkstraat naar de plaats delict. Tussen 14:17 uur en 14:45 uur is de zwarte Volkswagen Golf niet vastgelegd op camerabeelden in de omgeving van de plaats delict. Hierboven heeft de rechtbank al vastgesteld dat het moment van overlijden van de vier slachtoffers is gelegen tussen 14:32 uur en 14:42 uur en dat binnen deze tijdspanne de schietpartij heeft plaatsgevonden. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachten tussen voornoemde tijdstippen op de plaats delict aanwezig waren. Naast voornoemde camerabeelden vormt ook het forensisch sporenbeeld op de plaats delict een onderbouwing voor de vaststelling dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op de plaats delict in elkaars gezelschap zijn geweest. Zo is er op de plaats delict een huls aangetroffen met DNA dat matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 2] . Ook zijn er schoenafdrukken in bloed aangetroffen die ogenschijnlijk overeen komen met de profielen van de door [medeverdachte 2] en [verdachte] respectievelijk gedragen Timberland en Nike schoenen. Tevens is de verbinding van het camerasysteem op de plaats delict om 14:44 uur verbroken en is een losgetrokken voedingskabel aangetroffen met daarop DNA waarvan [verdachte] met grote waarschijnlijkheid de donor is. Daarnaast zijn er in de VW Golf waarin verdachten zich die dag verplaatsten, onder meer rechtsachter, op de plaats waar [medeverdachte 1] die middag in de auto heeft gezeten, op de achterzijde van de passagiersstoel bloedsporen aangetroffen met een mengprofiel dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] en van [medeverdachte 1] . Dat [medeverdachte 1] op de plaats delict is geweest, leidt de rechtbank af uit het bloed van het slachtoffer [slachtoffer 1] dat achterin de auto op de vloermat, aan de zijde waar [medeverdachte 1] zat, is aangetroffen. Bloed van dit slachtoffer is op meerdere plekken in de auto aangetroffen, ook op de plek waar [verdachte] zat. Opvallend is dat de hoeveelheid bloed op de vloermat groter was dan de hoeveelheid bloed aangetroffen op andere plaatsen. Tactisch kan dit verklaard worden doordat door [medeverdachte 1] bloed onder de schoenzolen is meegenomen van de plaats delict naar de auto. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoeveelheid aangetroffen bloedsporen op verschillende plekken in de auto alleen verklaarbaar door aanwezigheid van [medeverdachte 1] en [verdachte] op de plaats delict tijdens het schietincident.
Op grond van het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat er geen ruimte is voor een andere conclusie dan dat zowel [medeverdachte 1] , als [medeverdachte 2] en [verdachte] op 13 november 2018 tussen 14:30 uur en 14:45 uur aanwezig waren op de plaats delict in het pand aan [adres 2] in Enschede, op het moment dat de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn doodgeschoten.
De vuurwapens
Dat de verdachten vertrouwd zijn met vuurwapens staat niet ter discussie. Zoals hierna onder 4.2 overwogen hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 7 november 2018, nog geen week voor de schietpartij aan de Van Leeuwenhoekstraat, in het bedrijf van [naam 32] meerdere mensen onder bedreiging van vuurwapens van hun vrijheid beroofd gehouden en geld weggenomen, waarbij zij beiden een wapen hebben gehanteerd. [medeverdachte 1] heeft daadwerkelijk twee keer gevuurd met het wapen. Dit was een wapen met hetzelfde kaliber (.22 long Rifle) als één van de wapens die gebruikt is bij de schietpartij aan de Van Leeuwenhoekstraat. Op 7 november 2018 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dus al laten zien dat zij de beschikking hadden over meerdere vuurwapens en dat zij het gebruik van vuurwapens niet schuwen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dit op 13 november 2018 dus ook van elkaar. Ook [verdachte] was bekend met vuurwapenbezit. Onder [verdachte] is een vuurwapen in beslag genomen, dat werd aangetroffen in de schuur bij zijn woning. Het wapen zat in een tablettasje. Uit een tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , waarin door hen wordt gesproken over het meenemen van het bewuste tablettasje, blijkt dat [medeverdachte 1] op de hoogte was van het feit dat [verdachte] beschikte over een vuurwapen. Dit wordt ook ondersteund door het bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de keuken aantreffen van een alarmpistool, een doosje knalpatronen, een .22 huls en een kistje met een schoonmaakset voor vuurwapens. Daarnaast zijn in het door [medeverdachte 2] op 13 november 2018 gedragen M&M-tasje, bij forensisch onderzoek aan de binnenzijde van het tasje, schotresten aangetroffen. Voor [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] was het bezit van vuurwapens derhalve niet vreemd.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de vuurwapens waarmee de slachtoffers zijn gedood al in het pand aan de Van Leeuwenhoekstraat aanwezig waren, vindt dit geen steun in het dossier. Het gespeculeer op dit punt van een enkele getuige is daartoe volstrekt onvoldoende. Forensisch is voor deze stelling ook geen enkele onderbouwing te vinden: sporen van een worsteling op de plaats delict waarbij de wapens van de slachtoffers zijn afgepakt en vervolgens tegen hen zijn gebruikt, zijn niet aangetroffen.
Zoals hierboven op grond van de camerabeelden, het forensisch sporenbeeld op de plaats delict en in de VW Golf reeds is vastgesteld, waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] ten tijde van het overlijden van de vier slachtoffers op de plaats delict aanwezig. Het dossier bevat geen aanknopingspunten die wijzen op de aanwezigheid van andere personen dan de verdachten en slachtoffers in het pand op dat moment. Alle vier de slachtoffers zijn ten gevolge van vuurwapengeweld overleden. De tijdstippen van overlijden zijn gelegen tussen 14:32 uur en 14:44 uur. Voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, brengt de rechtbank tot de conclusie dat het [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] geweest zijn die de vuurwapens hebben meegenomen naar de plaats delict en dat met deze wapens de vier slachtoffers zijn doodgeschoten.
Conclusie van de rechtbank over de betrokkenheid van verdachten
Op grond van het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] ten tijde van het overlijden van de vier slachtoffers op de plaats delict aanwezig zijn geweest en dat zij de vuurwapens, waarmee de slachtoffers zijn doodgeschoten, hebben meegenomen naar de plaats delict.
4.1.3.3 Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van verdachten het medeplegen bewezen verklaard dient te worden. Gelet op ieders aandeel vóór, tijdens en ná de schietpartij is er sprake geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking, dat van medeplegen gesproken kan worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Hiervoor is reeds vastgesteld dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op 13 november 2018 een groot deel van de middag samen op pad zijn geweest, daarbij voortdurend in elkaars gezelschap verkerend. Ze zijn in de vroege middag, met de zwarte VW Golf van [medeverdachte 2] , gezamenlijk vertrokken vanuit de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en hebben die middag meerdere bestemmingen samen aangedaan, waaronder een meubelboulevard en de [restaurant] . Zij zijn die middag tweemaal met de auto naar de growshop aan [adres 2] gegaan. De eerste keer kort voor half twee. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat op camerabeelden voornoemde VW Golf te zien is rijdende in de richting van de plaats delict, de verklaring van getuige [getuige 1] die rond die tijd drie mannen uit de kantoorruimte van het pand aan de Van Leeuwenhoekstraat heeft zien komen en uit het feit dat de auto kort daarna weer is gezien, komend vanuit de richting van de plaats delict. De tweede keer rijdt de VW Golf rond 14:20 uur in de richting van de plaats delict, waarna de VW Golf om ongeveer 14:45 uur wederom wordt vastgelegd op camera, komende vanuit de richting van de plaats delict. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn rond 15:05 uur weer op de parkeerplaats bij de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in Hengelo gearriveerd. Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] die middag tweemaal met de VW Golf in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict zijn geweest, waarbij de tweede keer tussen ongeveer 14:20 uur en 14:45 uur was.
Op grond van de camerabeelden, het forensisch sporenbeeld op de plaats delict en het onderzoek in de VW Golf, zoals hiervoor in en onder de tijdlijn reeds is vastgesteld, staat vast dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] die middag tussen 14:20 uur en 14:45 uur alle drie gezamenlijk op de plaats delict zijn geweest en dat met de meegebrachte vuurwapens de slachtoffers zijn doodgeschoten. Van (zeer) korte afstand is meermalen op elk van de slachtoffers geschoten met twee verschillende vuurwapens. De slachtoffers zijn allen geraakt in het hoofd. Negen van de in totaal tien schoten waren direct dodelijk en er is niet misgeschoten. De slachtoffers zijn bovendien op verschillende locaties in het pand aangetroffen, steeds op enkele meters afstand van elkaar. De rechtbank leidt hieruit af dat minimaal twee van de drie verdachten feitelijk hebben geschoten. Het scenario dat enkel één van hen geschoten zou hebben, zou er zo uitzien dat één van de verdachten twee wapens van verschillend kaliber in zijn handen zou hebben gehad en daarmee vier slachtoffers met elk één of in sommige gevallen twee, kogels uit de twee wapens in het hoofd heeft geschoten. Dit laat zich nauwelijks voorstellen. Niet alleen vraagt dit een uitzonderlijke beheersing van vuurwapens onder zeer stresserende omstandigheden waarbij in elk geval één vuurwapen gehanteerd moet worden met de niet voorkeurshand, maar ook valt niet in te zien waarom twee wapens gelijktijdig gehanteerd zouden worden door één persoon, wanneer beide wapens afzonderlijk net zo doeltreffend waren. Bovendien zou dit scenario tijd hebben gegeven aan de slachtoffers om zich verder in de ruimte te verspreiden en mogelijk zelfs te ontkomen. Het doodschieten door één persoon van vier slachtoffers neemt immers meer tijd dan wanneer meer personen dit samen doen.
Als, zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, minimaal twee van de drie verdachten geschoten hebben, bestaat – naast de mogelijkheid dat alle drie de verdachten geschoten hebben – ook de mogelijkheid dat één verdachte niet geschoten heeft. Dat roept de vraag op of degene die niet heeft geschoten wel als medepleger is aan te merken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat alle drie de verdachten in het pand zijn geweest ten tijde van het schietincident. De situatie aangetroffen op de plaats delict, wijst op een actieve bemoeienis van meerdere personen. Immers, in een tijdsbestek van ongeveer 12 minuten zijn verspreid door het pand vier slachtoffers om het leven gebracht. Dit gebeurde zeer trefzeker en op een wijze die zich alleen laat beschrijven als een zeer koelbloedige executie. In datzelfde tijdsbestek zijn in elk geval [medeverdachte 2] en [verdachte] door het pand gelopen, getuige de schoensporen in bloed gezet van [medeverdachte 2] en [verdachte] rondom de slachtoffers, op de trap naar de zolder en elders in het pand, is er – getuige het bloed van het slachtoffer [slachtoffer 1] in de binnenzak van de jas van [slachtoffer 2] – door iemand met bloed van [slachtoffer 1] aan zijn handen in de binnenzak van de jas van [slachtoffer 2] gezocht en is de kabel van een camera losgetrokken. Het kan niet anders dan dat verdachten hierover afstemming hebben gezocht en (stilzwijgende) afspraken hebben gemaakt.
Bovendien blijkt uit niets dat tijdens voornoemde handelingen of daarna één van de verdachten heeft ingegrepen of geprobeerd heeft zich te onttrekken aan de situatie. De schutters zijn niet tegengehouden: er zijn geen overlevenden en sporen van een worsteling teneinde het schieten te belemmeren zijn niet aangetroffen. Het gedrag van de drie verdachten na afloop van de schietpartij onderstreept de samenwerking en past niet bij het beeld dat één van de drie werd verrast door gedrag van de anderen. De plaats delict wordt gezamenlijk verlaten, men vertrekt in het voertuig waarmee zij ook zijn gearriveerd. Thuisgekomen kleden zij zich om en ontdoen zij zich van de gedragen kleding. Dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dan over een relatief grote hoeveelheid geld beschikken, kan blijken uit het feit dat zij later die middag, slechts korte tijd na de schietpartij, een huurachterstand betalen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vertrekken vervolgens samen met de vriendin van [medeverdachte 2] naar Bavel. Daarbij geven zij op verschillende momenten geld uit en hebben zij, aangekomen in Brabant, contacten over wapens.
Gelet op de aanwezigheid van de verdachten op de plaats delict, de intensiteit van de samenwerking die afstemming en (stilzwijgende) afspraken vereist, de wijze van uitvoering van de strafbare feiten, het handelen van verdachten na het delict, alsmede het zich niet terugtrekken of zich niet distantiëren, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van elk van de verdachten aan het delict van voldoende gewicht is om medeplegen te kunnen bewijzen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat sprake is van medeplegen.
4.1.3.4 Opzet op de dood
Voor bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit is voorts vereist dat verdachten opzet hadden op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . De vraag die in dit verband voorligt, is of verdachten hebben gehandeld met (boos) opzet dan wel met voorwaardelijk opzet.
De slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn alle vier door vuurwapengeweld om het leven gebracht. Alle slachtoffers zijn met twee of drie kogels uit twee verschillende wapens van (zeer) korte afstand gericht in het hoofd geraakt. Negen van de in totaal tien schoten waren direct dodelijk en er is niet misgeschoten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen ruimte is voor een andere conclusie dan dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] daadwerkelijk de bedoeling hadden om de slachtoffers dodelijk te raken.
Op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet concludeert de rechtbank dat het opzet van verdachten was gericht op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
4.1.3.5 Voorbedachte raad
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, betekent niet zonder meer dat sprake is van voorbedachte raad.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. Dit is het door de rechtbank te hanteren toetsingskader.
De rechtbank overweegt – samengevat – dat zij wat betreft het bewijs van het bestanddeel “met voorbedachten rade” veel gewicht toekent aan de wijze waarop de vier slachtoffers zijn doodgeschoten. Daar komt bij dat geenszins is komen vast te staan dat gehandeld is in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Reeds hieruit volgt het bewijs voor handelen met voorbedachten rade bij het van het leven beroven van alle vier de slachtoffers.
Uit het onderzoek volgt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op 13 november 2018 tweemaal naar het pand aan [adres 2] zijn gegaan en dat [slachtoffer 1] na of tijdens het eerste bezoek van verdachten met [slachtoffer 2] heeft gebeld die vervolgens samen met [slachtoffer 3] naar genoemd pand is gereden, alwaar zij omstreeks 14:32 uur arriveerden. Voorts is hiervoor reeds vastgesteld dat de slachtoffers tussen 14:32 uur en 14:44 uur zijn overleden. Van (zeer) korte afstand is meermalen op elk van de slachtoffers geschoten met twee verschillende vuurwapens. Er is gericht geschoten op het hoofd. Negen van de in totaal tien schoten waren direct dodelijk en er is niet misgeschoten. De slachtoffers zijn bovendien op verschillende locaties in het pand aangetroffen, steeds op enkele meters afstand van elkaar. Dit kille en koelbloedige handelen in een tijdsbestek dat voldoende ruimte laat voor het nadenken over de betekenis en gevolgen van hun voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven, rechtvaardigt op zichzelf reeds de conclusie dat verdachten met voorbedachten rade hebben gehandeld bij het om het leven brengen van alle vier de slachtoffers.
Daar komt bij dat het onderzoek geen feiten en omstandigheden heeft opgeleverd die wijzen op handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zo laat het aangetroffen sporenbeeld geen ruimte voor een worsteling in het pand, is van een motief waaruit een hevige gemoedsbeweging verklaard zou kunnen worden niet gebleken en zijn de gedragingen van verdachten, welke gedragingen neerkomen op “overgaan tot de orde van de dag” na het om het leven brengen van de slachtoffers, ook niet passend bij handelen vanuit een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank kent in dit verband ook betekenis toe aan het feit dat verdachten niets verklaard hebben over een ogenblikkelijke gemoedsopwelling in welke vorm dan ook, maar zich beroepen hebben op het zwijgrecht.
Al het voorgaande voert tot de bewijsconclusie dat bewezen is dat alle vier de slachtoffers met voorbedachten rade van het leven zijn beroofd.
4.1.3.6 Zwijgrecht
Bij de waardering van de overtuigende kracht van de bewijsmiddelen acht de rechtbank tevens van belang dat verdachten wat betreft hun handelingen tussen 12:58 uur (tijdstip vertrek vanaf parkeerplaats aan de Deldenerstraat [nummer 2] ) niet (volledig) hebben verklaard, dan wel zich hebben beroepen op het zwijgrecht. Meer specifiek hebben verdachten zich beroepen op het zwijgrecht wat betreft hun handelingen tussen 14:09 uur (tijdstip vertrek [restaurant] aan het Woonplein in Enschede) en 15:05 uur (tijdstip aankomst parkeerplaats aan de Deldenerstraat [nummer 2] ). Alhoewel herhaaldelijk daartoe uitgenodigd en geconfronteerd met een opeenstapeling aan belastende onderzoeksresultaten die dringend vragen om een verklaring van verdachten, hebben zij er consequent voor gekozen gebruik te blijven maken van het zwijgrecht. De verdediging heeft aangevoerd dat het gebruik maken van het zwijg- en verschoningsrecht is ingegeven door de wens geen gapend gat te slaan in de familiaire verhoudingen. Deze stellingname vindt de rechtbank onbegrijpelijk tegen de achtergrond van de ernst van de verdenking en de door de officier van justitie geëiste straf.
Het recht om te zwijgen komt de verdachte toe, gelet op het fair hearing-beginsel van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 14 lid 3, sub g van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), niet tot het bewijs bijdragen. Volgens bestendige jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad brengt dat echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken. Gevolgtrekkingen uit het stilzwijgen van een verdachte over een omstandigheid waar juist de verdachte een specifieke toelichting op kan geven, kunnen slechts dan worden getrokken indien de zaak bewijsbaar is zonder hierbij rekening te houden met het zwijgen van verdachte. Er dient aldus sprake te zijn van een ‘prima facie’ zaak.
Verdachten hebben er heel bewust voor gekozen om voor de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, naar het oordeel van de rechtbank redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van de aan verdachten tenlastegelegde feiten, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring te geven.
De rechtbank is van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een ‘prima facie’ zaak als hiervoor bedoeld, zodat aan het zwijgen gevolgen mogen worden verbonden wat betreft het bewijs. De rechtbank betrekt het zwijgen van verdachten in die zin in haar oordeel dat het de rechtbank sterkt in de overtuiging dat verdachten het tenlastegelegde hebben begaan.
4.1.3.7 De conclusie ten aanzien van feit 1 (primair in de eerste, tweede, derde en vierde plaats)
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op 13 november 2018 tezamen en in vereniging de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven hebben beroofd.
4.2
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten onder 1 primair in de eerste plaats, 1 primair in de tweede plaats, 1 primair in de derde plaats, 1 primair in de vierde plaats en onder 2 heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen
[slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met vuurwapens meerdere malen in het hoofd van die [slachtoffer 1] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
EN
hij op 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen
[slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met vuurwapens meerdere malen in het hoofd van die [slachtoffer 2] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
EN
hij op 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen
[slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met vuurwapens meerdere malen in het hoofd van die [slachtoffer 3] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] is overleden;
EN
hij op 13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met vuurwapens meerdere malen in het hoofd van die [slachtoffer 4] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] is overleden;
2.
hij op 26 november 2018 te Nijverdal een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk Astra, type Cadix, kaliber .22), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair in de eerste plaats, 1 primair in de tweede plaats, 1 primair in de derde plaats en 1 primair in de vierde plaats en onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en in artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair in de eerste plaats, 1 primair in de tweede plaats, 1 primair in de derde plaats en 1 primair in de vierde plaats
telkens het misdrijf: medeplegen van moord;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen van viervoudige moord op 13 november 2018 in Enschede en het onder feit 2 tenlastegelegde vuurwapenbezit, zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft gesteld dat de gevolgen van de moord op vier personen onomkeerbaar zijn en het verdriet dat de verdachten bij de nabestaanden van de slachtoffers hebben veroorzaakt, omvangrijk is en intens. De omstandigheden waaronder en de wijze waarop de slachtoffers om het leven zijn gebracht zijn schokkend. Het woord ‘afgemaakt’ is de enige juiste kwalificatie voor de wijze waarop de slachtoffers zijn gedood. Tevens valt de koelbloedigheid van de verdachten op. Deze blijkt niet alleen uit de wijze waarop de slachtoffers zijn gedood met meerdere schoten in het hoofd, maar ook uit het handelen van verdachten dat is gericht op het wegmaken van sporen en het daarna weer doorgaan met leven.
De officier van justitie houdt de verdachten voor volledig toerekeningsvatbaar nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Alles overziend is er sprake van een zeer ernstig feitencomplex waarop slechts een gevangenisstraf van zeer lange duur past.
De officier van justitie heeft er in het requisitoir op gewezen dat bij het opleggen van levenslange gevangenisstraf grote terughoudendheid en behoedzaamheid is geboden. Gewezen is op de aandacht in de afgelopen jaren voor het verweer dat levenslange gevangenisstraf in strijd is met het verbod op onmenselijke behandeling en bestraffing zoals neergelegd in artikel 3 EVRM en het antwoord daarop van de wetgever met het Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting waarin is voorzien in een tussentijdse toets - na 26 jaar – van de initiële redenen om levenslang op te leggen. Daarmee is er geen juridisch beletsel meer om te komen tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf bij de categorie zaken waarvan het feitencomplex op zichzelf zo ernstig is dat vanuit het oogpunt van vergelding reeds enkel de hoogst mogelijke straf in aanmerking komt. Dat is het geval in de onderhavige zaak. Daar komt nog bij dat de redenen die de verdachten hebben gehad om de slachtoffers te doden banaal blijken en van groot egoïsme getuigen en mensenlevens voor de verdachten weinig tot niets waard zijn. Het zwijgen door verdachten wordt door de officier van justitie in het nadeel van de verdachten uitgelegd, omdat door het zwijgen van oprecht berouw niet blijkt, evenmin als van compassie met de nabestaanden die blijven zitten met vragen omtrent de laatste momenten van het leven van hun dierbaren. Voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] komt daar nog bij dat zij nauwelijks een week eerder hebben laten zien dat zwaar geweld en het gebruik van vuurwapens niet uit de weg wordt gegaan om het eigen belang te dienen. Ook hieruit blijkt het gevaar dat uitgaat van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Tenslotte ziet de officier van justitie geen aanknopingspunten om onderscheid te maken tussen de verdachten.
Het Openbaar Ministerie gaat volgens de officier van justitie niet lichtvaardig over tot het eisen van een levenslange gevangenisstraf, maar in dit geval rechtvaardigt de ernst van het feitencomplex een levenslange gevangenisstraf. Daar komt bij dat het noodzakelijk is de maatschappij zo effectief en langdurig mogelijk te beschermen tegen deze verdachten voor wie de levens van anderen niets waard zijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat oplegging van levenslange gevangenisstraf op dit moment weliswaar niet onverenigbaar is met artikel 3 EVRM, maar deelt wel de kritiek en zorgen van het zogenaamde Forum Levenslang. Die kritiek en zorgen laten zich als volgt samenvatten:
  • het huidige beleid voldoet nog altijd niet aan de eisen ontleend aan de rechtspraak van het EHRM;
  • het huidige beleid voegt ook niets toe aan het onduidelijke en onzekere gratiebeleid dat voorheen van toepassing was;
  • het is bezwaarlijk dat de herbeoordeling pas plaatsvindt na 27 jaren en het mechanisme geen vaste termijnen kent voor het proces van herbeoordeling.
Tenslotte heeft de verdediging erop gewezen dat blijkens de jurisprudentie niet elke veroordeling voor een meervoudige moord uitmondt in de oplegging van een levenslange gevangenisstraf (Rb. Maastricht 22 juli 2004, ECLI 2004: AQ4870 en in hoger beroep: Gerechtshof Den Bosch 31 januari 2005, ECLI 2005: AS4206 en Rb. Den Bosch 6 oktober 2004:ECLI 2004: AR 3389).
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Het is evident dat de viervoudige moord in Enschede op 13 november 2018 behoort tot de categorie van meest ernstige delicten die de samenleving kan treffen.
Dit in aanmerking genomen heeft de rechtbank – kijkend naar de doelen van strafoplegging, te weten vergelding en speciale en generale preventie – gelet op de bijzondere ernst van de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde delicten, vergelding als strafdoel in deze zaak centraal gesteld. Het plegen van moord vraagt in de eerste plaats om vergelding. Door oplegging van een langdurige vrijheidsstraf wordt uiting gegeven aan de maatschappelijke verontwaardiging die volgt op het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van een persoon en wordt het leed erkend dat door de nabestaanden wordt gevoeld.
Bij vergelding dient niet alleen gekeken te worden naar de gevolgen voor het slachtoffer en de nabestaanden en de maatschappelijke verontwaardiging die het feit oproept, maar ook naar de persoon van de verdachte en het verwijt dat hem kan worden gemaakt in relatie tot het leed van de nabestaanden. Anders gezegd: in hoeverre heeft de houding van verdachte ná het plegen van de delicten nog verder in negatieve zin bijgedragen aan het leed en het verdriet van de nabestaanden.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft samen met zijn vader [medeverdachte 1] en broer [medeverdachte 2] op 13 november 2018 [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] koelbloedig vermoord en daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Deze moorden hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag in een woonwijk in Enschede. De moord op vier mannen heeft de rechtsorde zeer ernstig geschokt en reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt.
Met ogenschijnlijk ijzingwekkende en niets ontziende koelbloedigheid en zonder ook maar een greintje mededogen zijn vier volstrekt kansloze en weerloze slachtoffers door de verdachten uit het leven geschoten. Vluchten kon niet meer. De slachtoffers zijn van dichtbij met meerdere schoten in het hoofd geëxecuteerd. Alsof er niets was gebeurd, hebben de drie verdachten daarna de draad van het gewone leven weer opgepakt, de nabestaanden in grote ontreddering en tot op de dag van vandaag met talloze onbeantwoorde vragen achterlatend.
De nabestaanden van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] worden elke dag geconfronteerd met een groot verlies. Dat verlies is onomkeerbaar. Met hun nietsontziende en dood en verderf zaaiende optreden in Enschede hebben verdachten de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Dit geldt in het bijzonder voor de echtgenotes, partners en de kinderen van de slachtoffers. Zij hebben door toedoen van verdachte hun echtgenoot, partner en vader verloren.
Een vader die [naam 7] , geboren op [geboortedatum 2] 2019, en [naam 8] , geboren op [geboortedatum 3] 2018, nooit zullen kennen. Een vader die behalve vader ook het beste maatje was van [naam 9] en [naam 10] . Een vader die gemist wordt door [naam 11] , zoon van [slachtoffer 1] , en door [naam 12] , dochter van [slachtoffer 2] . De nabestaanden zullen moeten leven met de wetenschap dat hun naasten als gevolg van bruut en zinloos geweld zijn omgekomen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens – en munitie – brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat die risico’s zich ook daadwerkelijk realiseren, blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt en (dodelijke) slachtoffers zijn te betreuren, in het bijzonder in aanmerking genomen het geweldsincident van 13 november 2018 in de growshop aan [adres 2] in Enschede – waar verdachte verantwoordelijk voor is –, waarbij vier dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
Met het leed dat verdachte door middel van een langdurige gevangenisstraf wordt toegevoegd, dient het leed dat hij de slachtoffers en de nabestaanden heeft toegebracht te worden vergolden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat met de straf niet meer bereikt kan worden dan vergelding; de gevolgen van het bewezenverklaarde waaronder het verdriet bij de nabestaanden, kan door de straf (vanzelfsprekend) niet ongedaan gemaakt worden.
Houding van verdachte en de gevolgen voor de nabestaanden
Verdachte heeft zich om hem moverende redenen nagenoeg consequent beroepen op het zwijg- dan wel verschoningsrecht en geen verklaring willen c.q. kunnen geven voor uit het onderzoek naar voren gekomen redengevende feiten en omstandigheden die welhaast om een nadere toelichting schreeuwen. Wat er ook zij van die redenen, het heeft in elk geval ertoe geleid dat de nabestaanden tot op de dag van vandaag in het duister tasten voor het antwoord op de prangende en allesoverheersende vraag: waarom?
Het diepe en schrijnende leed dat de nabestaanden is aangedaan en dat zo invoelbaar op indrukwekkende wijze door of namens de nabestaanden in de uitoefening van het spreekrecht ter terechtzitting onder woorden is gebracht, krijgt nog een extra dimensie door het hardnekkige zwijgen van de verdachten over het waarom. De hoop dat de verdachten ter terechtzitting of bij de politie een verklaring zouden gaan afleggen, zoals [medeverdachte 1] en zijn zoon [medeverdachte 2] meermalen hebben toegezegd te zullen gaan doen, bleek uiteindelijk ijdele hoop.
‘Pas als de tijd daarvoor rijp is’, wil [medeverdachte 1] een verklaring afleggen. Dit op zitting meermalen te moeten horen moet buitengewoon wrang voor de nabestaanden zijn geweest.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie eerder veroordeeld. Dit heeft bij de strafoplegging in de onderhavige zaak geen rol gespeeld.
Gezien de weigering van verdachte heeft de psycholoog onvoldoende zicht gekregen op de persoonlijkheid van verdachte en zijn psychische functies. De rechtbank gaat uit van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte nu er ook overigens geen aanwijzingen zijn voor verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Levenslange gevangenisstraf
De rechtbank realiseert zich dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf in de afgelopen jaren onderwerp van discussie is geweest en nog steeds is, gelet op de uitzichtloosheid daarvan nu er geen perspectief op vervroegde invrijheidstelling zou zijn. Dat zou de oplegging van een levenslange gevangenisstraf inhumaan maken.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 23 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:600) met betrekking tot regelgeving over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, in het bijzonder het Besluit Adviescollege Levenslanggestraften (hierna: Besluit ACL), heeft geoordeeld, dat het Nederlands recht voorziet in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van levenslange gevangenisstraf, dat oplegging daarvan niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat voor een verdachte onvoldoende duidelijk is welke criteria worden aangelegd bij de procedure van herbeoordeling en dat onzeker is of aan een verdachte gedurende zijn detentie voldoende op rehabilitatie gerichte activiteiten worden aangeboden om bij herbeoordeling in aanmerking te kunnen komen voor verkorting van een levenslange gevangenisstraf.
Bij de (ambtshalve) beoordeling van de mogelijkheid tot gratieverlening komt het aan op de vraag of verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is. Daarbij komt betekenis toe aan het gedrag en de ontwikkeling van de veroordeelde gedurende zijn detentie en dienen de in artikel 4, vierde lid, Besluit ACL genoemde criteria, waaronder het recidiverisico en de delict-gevaarlijkheid in aanmerking te worden genomen.
Voorts is in dit verband volgens de Hoge Raad nog van belang op te merken, dat de wijze waarop het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk zal worden toegepast, in de toekomst ligt besloten. De onvermijdelijk uit die realiteit voortvloeiende onzekerheden ontnemen aan de oplegging van een levenslange gevangenisstraf echter niet de verenigbaarheid met artikel 3 EVRM, in het bijzonder ook niet omdat levenslanggestraften de mogelijkheid hebben de wijze waarop de straf daadwerkelijk wordt tenuitvoergelegd voor te leggen aan de penitentiaire rechter en de burgerlijke rechter, die erop toezien dat die tenuitvoerlegging - ook waar het gaat om de herbeoordeling van de verdere tenuitvoerlegging van de straf en de in verband met die herbeoordeling aan de veroordeelde aan te bieden activiteiten - geschiedt met inachtneming van de uit artikel 3 EVRM voortvloeiende waarborgen.
Wat betreft het verweer van de verdediging dat het bezwaarlijk is dat de herbeoordeling pas plaatsvindt na 27 jaren en het mechanisme geen vaste termijnen kent voor het proces van herbeoordeling heeft de Hoge Raad in voornoemd arrest van 23 april 2019 het volgende overwogen:
‘Op grond van de rechtspraak van het EHRM heeft als uitgangspunt te gelden dat de (eerste) herbeoordeling na niet meer dan 25 jaar na oplegging van de levenslange gevangenisstraf plaatsvindt en dat na die termijn periodiek de mogelijkheid van herbeoordeling wordt geboden. Daarmee is niet onverenigbaar dat art. 4, derde lid, Besluit ACL bepaalt dat de ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid tot gratieverlening uiterlijk 27 jaar na aanvang van de detentie geschiedt, in aanmerking genomen dat blijkens art. 1, aanhef en sub g, Besluit ACL die termijn reeds aanvangt op het moment van de inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ter zake van het feit waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd. Voorts is de veroordeelde op grond van de Gratiewet te allen tijde bevoegd een verzoek tot gratie in te dienen. Indien een gratieverzoek ter zake van een levenslange gevangenisstraf wordt ingediend na ommekomst van de genoemde termijn van 27 jaar, is het Adviescollege belast met de taak om de minister te informeren over de voortgang van resocialisatie- en re-integratieactiviteiten’.
In het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen is oplegging van een levenslange gevangenisstraf naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met artikel 3 EVRM.
Conclusie
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat op het handelen van verdachte slechts oplegging van de zwaarste straf die ons Wetboek van Strafrecht kent, passend en geboden is: levenslange gevangenisstraf. Niet enkel vanuit het oogpunt van vergelding, de samenleving dient maximaal tegen verdachte te worden beschermd.
De rechtbank zal aan verdachte de levenslange gevangenisstraf opleggen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank heeft geconstateerd dat nog een beslissing moet worden genomen over een bij de woning van [verdachte] inbeslaggenomen wapen.
Het wapen, te weten een revolver met bruin handvat (KT1.04.01.001), is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dit voorwerp tot het begaan van dergelijke feiten is vervaardigd of bestemd en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Na te noemen personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot (al dan niet ter terechtzitting gewijzigde) na te noemen totaalbedragen. [2]
De volgende vorderingen hebben betrekking op het onder 1 tenlastegelegde.
- [naam 13] (met mr. R. Korver) tot een bedrag van € 42.801,63;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- uitvaartkosten € 32.063,12;
- proceskosten (rechtsbijstand) € 10.738,51.
- [naam 14] (met mr. R. Korver) tot een bedrag van € 446.520,51;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- toekomstige reiskosten (hb) € 2.500,--;
- toekomstige medische kosten (hb) € 2.500,--;
- inkomstenderving € 388.362,--;
- factuur Laumen € 1.815,--;
- kosten rechtsbijstand € 10.738,51;
- kosten deskundige ter zitting € 605,--.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- shockschade € 25.000,--;
- smartengeld niet zijnde shockschade € 15.000,--.
- [naam 15] (met mr. R. Korver) tot een bedrag van € 68.203,51;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- gederfd levensonderhoud € 26.860,--;
- kosten rechtsbijstand € 10.738,51;
- kosten deskundige ter zitting € 605,--.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende post:
- smartengeld niet zijnde shockschade € 30.000,--.
- [naam 16] (met mr. R. Korver) tot een bedrag van € 101.315,51;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- gederfd levensonderhoud € 59.972,--;
- kosten rechtsbijstand € 10.738,51;
- kosten deskundige ter zitting € 605,--.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende post:
- smartengeld niet zijnde shockschade € 30.000,--.
- [naam 6] (met mr. E.M. Keulen) tot een bedrag van € 406.322,74;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- notaris € 1.824,95;
- uitvaart monniken € 5.200,--;
- grafsteen € 3.400,--;
- kosten hulpverlening € 339,48;
- gederfd levensonderhoud t/m okt. 2020 € 27.297,55;
- toekomstige schade € 347.970,45;
- reis- en parkeerkosten/proceskosten € 290,31.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende post:
- shockschade € 20.000,--.
- [naam 17] (met mr. E.M. Keulen) tot een bedrag van € 20.000,--;
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende post:
- shockschade € 20.000,--.
- [naam 18] (met mr. B. Pernot) tot een bedrag van € 337.823,28;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reis- en parkeerkosten uitvaart € 25,--:
- reis- en parkeerkosten (medisch) € 331,35;
- reis- en parkeerkosten (hb) € 1.724,81;
- medische kosten (hb) € 2.500,--;
- proceskosten(reis- en parkeerkosten) € 822,12;
- gederfd levensonderhoud € 285.420,--;
- kosten vaststelling schade (Laumen)(hb)€ 4.185,67;
- kosten vaststelling schade (Laumen) € 2.814,33.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- shockschade € 25.000,--;
- smartengeld niet zijnde shockschade € 15.000,--.
- [naam 19] (met mr. B. Pernot) tot een bedrag van € 181.736,80;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- gederfd levensonderhoud € 132.138,--;
- kosten lijkbezorging € 99,--;
- kosten vaststelling schade (Laumen) € 2.814,33;
- kosten vaststelling schade (Laumen)(hb)€ 4.185,47;
- medische kosten (hb) € 2.500,--.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- shockschade € 25.000,--;
- smartengeld niet zijnde shockschade € 15.000,--.
- [naam 20] (met mr. B. Pernot) tot een bedrag van € 46.570;;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten medische behandeling € 234,24;
- reiskosten (hb) € 1.765,76;
- medische kosten (hb) € 2.500,--;
- kosten lijkbezorging € 2.070,--.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- shockschade € 25.000,--;
- smartengeld niet zijnde shockschade € 15.000,--.
- [naam 21] (met mr. F. Jakob) tot een bedrag van € 973.020,--;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- inkomensschade € 931.205,--;
- factuur Laumen € 1.815,--.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- shockschade € 25.000,--;
- andere immateriële schade € 15.000,--.
- [naam 8] (met mr. F. Jakob) tot een bedrag van € 31.815,--;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- factuur Laumen € 1.815,--.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende post:
- smartengeld/immateriële schade € 30.000,--.
- [naam 23] (met mr. F. Jakob) tot een bedrag van € 40.000,--;
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- shockschade € 25.000,--;
- andere immateriële schade € 15.000,--.
- [naam 24] (met mr. F. Jakob) tot een bedrag van € 40.000,--;
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- shockschade € 25.000,--;
- andere immateriële schade € 15.000,--.
- [naam 25] (met mr. F. Jakob) tot een bedrag van € 40.000,--;
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- shockschade € 25.000,--;
- andere immateriële schade € 15.000,--;
- [naam 26] (met mr. F. Jakob) tot een bedrag van € 40.000,--;
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- shockschade € 25.000,--;
- andere immateriële schade € 15.000,--.
- [naam 27] (met mr. F. Jakob) tot een bedrag van € 54.928,78;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten lijkbezorging € 14.305,--;
- eigen risico behandeling psycholoog € 623,78.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- shockschade € 25.000,--;
- andere immateriële schade € 15.000,--.
- [naam 28] (met mr. M.J.E.C. Camps) tot een bedrag van € 25.442,--;
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten levensonderhoud € 4.639,--;
- kosten Laumen € 653,--;
- kosten rapport speltherapie € 150,--.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende post:
- immateriële schade € 20.000,--.
Alle voornoemde benadeelde partijen vorderen vermeerdering van de gevorderde bedragen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
- Het standpunt ten aanzien van de vorderingen die betrekking hebben op feit 1
Wat betreft de gevorderde gederfde inkomsten stelt de officier van justitie zich primair op het standpunt dat deze toewijsbaar zijn daar waar het rapport Laumen als basis is gekozen. Subsidiair, als nadere bestudering van die rapporten in verband met de grote verschillen tussen de gevorderde bedragen, een onevenredige belasting van het strafproces zou zijn, om het bedrag te schatten op € 75.000,-- per achterblijvend lid van een huishouden waar een slachtoffer deel van uitmaakte.
Wat betreft de immateriële schade (shockschade) adviseert de officier van justitie de rechtbank om deze vorderingen slechts dan toe te wijzen als psychische schade aannemelijk is gemaakt. Voor immateriële schadevergoeding in verband met aantasting in de persoon op andere wijze ziet de officier van justitie geen ruimte.
Er is geen grondslag voor toewijzing van toekomstige schade.
Dit resulteert in het verzoek om de vorderingen toe te wijzen als hieronder weergegeven, alsmede het verzoek om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen:
  • [naam 18] : reiskosten, gederfd levensonderhoud, shockschade, kosten rapport Laumen;
  • [naam 10] : gederfd levensonderhoud, as-ring, shockschade, kosten rapport Laumen;
  • [naam 20] : reiskosten, uitvaartkosten, shockschade;
  • [naam 27] : uitvaartkosten, shockschade;
  • [naam 26] (moeder): shockschade;
  • [naam 22] : gederfd levensonderhoud, shockschade;
  • [naam 6] : gederfd levensonderhoud schatten, uitvaartkosten, shockschade, reiskosten schatten;
  • [naam 29] : gederfd levensonderhoud, shockschade, kosten rapport Laumen, kosten rechtsbijstand;
  • A. en [naam 16] : gederfd levensonderhoud, kosten rapport Laumen, kosten rechtsbijstand;
  • [naam 13] : uitvaartkosten, kosten rechtsbijstand.
De vorderingen van [naam 23] (broer), [naam 24] (broer) en [naam 25] (zus) [achternaam] en de vordering van
[slachtoffer 1] zouden door de rechtbank moeten worden afgewezen.
De vordering van de minderjarige [naam 8] zou in het geheel niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Dat geldt ook voor de vordering van [naam 28] .
8.3
Het standpunt van de verdediging
- Het standpunt ten aanzien van de vorderingen die betrekking hebben op feit 1
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard nu de verdediging integrale vrijspraak heeft bepleit. Gelet op het aantal vorderingen en de complexiteit van enkele van de vorderingen is het subsidiaire standpunt dat het doorlopen van alle posten een onevenredige belasting van het strafproces met zich brengt en dat de strafrechter zich zou moeten beperken tot de posten die van eenvoudige aard zijn en/of bepaalde schade moeten schatten. Meer subsidiair betwist de verdediging de proceskosten (liquidatietarief toepassen dan wel de kosten matigen), shockschade (de vaste jurisprudentie biedt geen ruimte voor een dergelijke schadevergoeding aan anderen dan aan benadeelde partij [naam 6] ) en toekomstige schade/inkomstenderving (matigen).
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Algemene uitgangspunten en overwegingen
- De ontvankelijkheid van de vorderingen, gelet op het aantal en de omvang
De behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen
,levert als zodanig niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het enkele feit dat er in deze zaak veel vorderingen (in de zaak tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] 20 vorderingen en in de zaak tegen [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] 17 vorderingen) zijn ingediend, waarvan een deel bovendien omvangrijk, betekent niet dat daarom de vorderingen niet in de strafzaak meegenomen kunnen worden. De rechtbank zal de vorderingen inhoudelijk bespreken, met uitzondering van de vordering van
[naam 28]. Haar vordering is op grond van artikel 333 Sv kennelijk niet ontvankelijk nu - anders dan de raadsman heeft gesteld - niet is komen vast te staan dat zij een persoon is als genoemd in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW): een minderjarig kind van [slachtoffer 1] of een persoon die met hem samenleefde en levensonderhoud van hem ontving. Voor zover de wetgeving al ruimte zou laten – zoals de raadsman stelt – voor het uitgaan van de feitelijke situatie (quod non) is ook die feitelijke situatie onvoldoende vast komen te staan.
Vermogensschade/materiële schade

Rechtstreekse schade
Op grond van artikel 361 lid 2 onder b Sv jo artikel 6:98 BW kan een benadeelde partij een vordering indienen als aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit en moet de schade in zodanig verband staan met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten door [naam 14] , [naam 18] , [naam 10] en [naam 31] gemaakt in verband met het opstellen van een rapport over gederfd levensonderhoud door Laumen expertise op grond hiervan toewijsbaar zijn nu dit deel van de vordering door de verdediging niet wordt betwist en de vordering op dit punt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Wat betreft de factuur van Laumen expertise merkt de rechtbank nog op dat daar waar dezelfde factuur meermalen als schade opgevoerd wordt, slechts eenmaal de schade toegewezen wordt.
De rechtbank is van oordeel dat de
medische kostendie gevorderd worden door [naam 6] (kosten hulpverlening € 339,48) en [naam 27] (eigen risico behandeling psycholoog € 623,78) en de door [naam 18] en [naam 9] [slachtoffer 4] gevorderde reiskosten in verband met medische behandeling (respectievelijk € 331,35 en € 234,24) in een te ver verwijderd verband staan om te worden beschouwd als schade die op grond van het bepaalde in artikel 361 lid 2 Sv voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal deze posten dan ook niet ontvankelijk verklaren.

Gederfd levensonderhoud
Op grond van artikel 51f Sv jo artikel 6:108 BW kunnen de echtgenotes, de minderjarige kinderen en andere bloed- of aanverwanten van een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden (bloed- of aanverwanten mits de overledene reeds ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in het levensonderhoud van de bloed- of aanverwant voorzag of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was) vorderingen indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud.
De echtgenote ( [naam 14] ) en minderjarige kinderen van [slachtoffer 2] , de echtgenote van [slachtoffer 1] , de echtgenote en meerderjarige zoon van [slachtoffer 4] ( [naam 10] ) en de echtgenote van [slachtoffer 3] hebben een vordering ingediend ter zake van gederfd levensonderhoud. De rechtbank overweegt dat een volledige berekening van de toe te wijzen schade op grond van gederfd levensonderhoud te complex is om in het strafproces te beslechten en aldus een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De rechtbank maakt echter wel gebruik van haar schattingsbevoegdheid nu evident is dat voornoemde benadeelde partijen schade hebben geleden door het overlijden van hun echtgenoot of vader. De rechtbank heeft bij de schatting de leeftijd, de inkomensgegevens en de onderbouwing van de vordering betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de echtgenotes bij wijze van voorschot kunnen worden geschat op de navolgende bedragen en als zodanig als volgt kunnen worden toegewezen.
- [naam 14] tot een bedrag van € 100.000,--;
- [naam 6] tot een bedrag van € 40.000,--;
- [naam 18] tot een bedrag van € 150.000,--;
- [naam 31] tot een bedrag van € 300.000,--.
De vordering van ieder minderjarig kind ( [naam 15] , [naam 16] en [naam 8] ) kan bij wijze van voorschot worden geschat op een bedrag van € 20.000,-- en als zodanig worden toegewezen en in dezelfde zin de vordering van [naam 10] tot een bedrag van
€ 85.000,--. De vorderingen worden ten aanzien van deze post voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Kosten van lijkbezorging
Op grond van artikel 51f Sv (oud) jo. artikel 6:108 BW (oud) kan degene die de kosten van een uitvaart heeft betaald voor een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, een vordering indienen om die kosten op de verdachte in het strafproces te verhalen. [naam 13] , [naam 6] , [naam 10] , [naam 9] en [naam 27] hebben de kosten van de uitvaart van respectievelijk de slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] gevorderd en kosten die samenhangen met de lijkbezorging. Door [naam 18] zijn reiskosten in verband met de uitvaart gevorderd. Deze posten zijn door de verdediging niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk en zullen worden toegewezen.
Nadeel dat niet in vermogensschade bestaat/immateriële schade

Aantasting in de persoon op andere wijze; shockschade
Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in beperkte mate mogelijk te maken. In dat verband bepaalt artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b BW, - voor zover van belang - dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Verschillende benadeelde partijen hebben op grond van genoemd artikel een vordering tot vergoeding van
shockschadeingediend ( [naam 14] , [naam 6] , [naam 17] , [naam 18] , [naam 10] , [naam 20] , [naam 22] , [naam 25] (twee broers, zus, vader en moeder).
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als onrechtmatig gehandeld is jegens degene bij wie door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand, tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding van deze shockschade is nodig dat bij degene die de schade claimt sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
In 2009 heeft de Hoge Raad in aanvulling hierop overwogen:
“Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte mate mogelijk te maken, in verband waarmee voor vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaats is. Hiermee strookt niet het vereiste van waarneming van het ongeval of directe confrontatie met zijn ernstige gevolgen vanwege de aard of ernst van de normschending, zoals vanwege het opzettelijk begaan daarvan, terzijde te stellen of af te zwakken.”
De rechtbank ziet, mede gelet op voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, geen mogelijkheden de strikte eisen die de Hoge Raad heeft gesteld aan het confrontatievereiste in deze zaak af te zwakken. Mede vanwege deze strikte eisen, die onverkort van toepassing zijn gebleven en die in de praktijk als onrechtvaardig werden ervaren omdat het voor nabestaanden zodoende zeer moeilijk was een vorm van immateriële schadevergoeding te vorderen, is de Wet Affectieschade per 1 januari 2019 in werking getreden. In deze wet is wat betreft shockschade niets opgenomen, zodat ook in de tekst van deze wet geen aanleiding is te vinden voor een ruimere interpretatie van het confrontatievereiste. Dat in een beperkt aantal gevallen in de feitenrechtspraak een ruimere uitleg is gegeven aan het confrontatievereiste maakt dat niet anders. Zonder iets af te willen doen aan het feit dat de confrontatie in het mortuarium met een geliefde die door geweld om het leven is gekomen een afschuwelijke en zeer emotionele ervaring is en de gedetailleerde berichtgeving in de media confronterend en pijnlijk, is de rechtbank van oordeel dat voornoemde gevallen waarin een ruimere uitleg is gegeven aan het confrontatievereiste zich niet laten vergelijken met de confrontatie in de onderhavige zaken.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de vorderingen wat betreft schade bestaande uit shockschade niet-ontvankelijk verklaart met uitzondering van de vordering van [naam 6] die haar man [slachtoffer 1] kort na zijn overlijden op de plaats delict in een plas bloed heeft aangetroffen. Haar vordering zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van
€ 20.000,-- nu de hoogte van dat bedrag niet is betwist.

aantasting in de persoon op andere wijze; schade,nietzijnde shockschade
Zoals hiervoor overwogen is met artikel 6:106 BW beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in beperkte mate mogelijk te maken. In dat verband bepaalt artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b BW, - voor zover van belang - dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Verschillende benadeelde partijen hebben op grond van genoemd artikel een vordering tot vergoeding van schade, niet zijnde shockschade ingediend (( [naam 14] , [naam 15] . en [naam 16] , [naam 17] , [naam 18] , [naam 10] , [naam 20] , [naam 22] , [naam 8] , [naam 25] (twee broers, zus, vader en moeder).
Verschillende raadslieden hebben gewezen op jurisprudentie van de Hoge Raad die ruimte zou laten om op grondslag van “aantasting in de persoon op andere wijze” aan de nabestaanden ook immateriële schade anders dan shockschade toe te wijzen.
Nog daargelaten het feit dat het in deze niet om bestendige jurisprudentie gaat en in geen enkel genoemd geval sprake was van nabestaanden en genoemde jurisprudentie zich dus niet laat vergelijken met de onderhavige zaak, is de rechtbank van oordeel dat het stelsel van de wet aan toekenning van andere schade dan shockschade op bedoelde grondslag in de weg staat. De wetgever heeft voor nabestaanden slechts vergoeding van bepaalde kosten mogelijk willen maken. Juist omdat het voor nabestaanden zeer moeilijk was om onder de oude wetgeving die ten tijde van onderhavig misdrijf nog van toepassing was een vorm van immateriële schadevergoeding te vorderen, is de Wet Affectieschade per 1 januari 2019 in werking getreden voor gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na de inwerkingtreding. Uit het voorgaande volgt – hoe wrang ook - dat de vorderingen wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk zijn.
Proceskosten
Een aantal benadeelde partijen heeft verzocht om vergoeding van gemaakte reis- en parkeerkosten in verband met zowel het voortraject als de behandeling van de strafzaak ( [naam 6] , [naam 18] ). Daarnaast heeft een aantal benadeelde partijen verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand (erven [slachtoffer 2] ).
De rechtbank overweegt dat kosten die in het kader van de voegingsprocedure zijn gemaakt, zoals kosten van rechtsbijstand en reis- en parkeerkosten onder meer vanwege het bijwonen van de terechtzitting, op grond van artikel 532 Sv worden aangemerkt als proceskosten. Deze proceskosten zijn door de verdediging niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk en zullen worden toegewezen.
Toekomstige schade
Door een aantal benadeelde partijen is nu al vergoeding van
reiskosten( [naam 14] , [naam 18] ) en kosten ten behoeve van Laumen expertise ( [naam 18] , [naam 10] ) gevorderd die samenhangen met een eventueel hoger beroep in de strafzaak of van mogelijke toekomstige medische (reis)kosten ( [naam 14] , [naam 18] , [naam 10] , [naam 20] ). Omdat op het moment van beoordeling en beslissing onzeker is of in de strafzaak hoger beroep zal worden ingesteld, noch of de medische kosten zullen worden gemaakt zal de rechtbank de benadeelde partijen in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkheid
Indien de rechtbank vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum waarop de schade is ingetreden. Nu dit moment voor de opgevoerde schadeposten verschilt, zal de rechtbank de wettelijke rente per schadepost vaststellen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte – voor wat betreft de toegewezen bedragen – steeds de schadevergoedingsmaatregel als in artikel 36f Sr opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank staat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel niet in de weg. De regelgeving rondom de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in aanmerking nemend, kan en mag de rechtbank veronderstellen dat gratiëring op enig moment kan plaatsvinden. De gelijktijdige oplegging van een levenslange gevangenisstraf en het bepalen van gijzeling op grond van het vijfde lid van artikel 36f Sr bij de schadevergoedingsmaatregel is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het recht. De duur van de gijzeling beloopt maximaal één jaar in totaal voor alle toegewezen vorderingen. De rechtbank bepaalt bij de oplegging van de onderhavige maatregel per vordering de duur van de gijzeling die ingevolge artikel 6:4:20 Sv kan worden toegepast. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze betalingsverplichting worden aangevuld met na te noemen dagen gijzeling per toegewezen vordering.
Waar in het navolgende niet tot integrale toewijzing noch afwijzing van vorderingen wordt beslist, kondigt de rechtbank aan dat in die gevallen de benadeelde partijen in de vordering voor het meerdere niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen hun vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vorderingen
De vorderingen ten aanzien van feit 1:
- [naam 13]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering geheel toewijsbaar is, tot het totaal bedrag van € 42.801,63. Dit betreft kosten van lijkbezorging € 32.063,12 en proceskosten € 10.738,51. Wat betreft de kosten van rechtsbijstand overweegt de rechtbank dat in beginsel aangesloten wordt bij het liquidatietarief voor civiele zaken. De rechtbank ziet echter aanleiding om de daadwerkelijk gemaakte kosten toe te wijzen nu de raadsman van de benadeelde partijen [naam 13] en [naam 15] deze kosten deugdelijk heeft onderbouwd en uitvoerig heeft toegelicht. De rechtbank zal conform het verzoek bij de vorderingen van [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] en [naam 16] elk een vierde deel van de totale kosten rechtsbijstand toewijzen.
- [naam 14]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 112.553,51.
Dit betreft de posten gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van € 100.000,-- bij wijze van voorschot, factuur Laumen € 1.815,-- en proceskosten (rechtsbijstand) € 10.738,51. Nu de rechtbank het verzoek van de raadsman om de deskundige ter zitting aanwezig te laten zijn heeft afgewezen zal deze schadepost worden afgewezen.
De gevorderde posten die zien op toekomstige kosten (reiskosten en medische kosten), evenals de posten shockschade en smartengeld en het gederfd levensonderhoud voor zover dat hierboven niet is toegewezen, zal de rechtbank onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet ontvankelijk verklaren.
- [naam 15]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 30.738,51. Dit betreft gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van € 20.000,-- bij wijze van voorschot en proceskosten (rechtsbijstand) € 10.738,51.
Nu de deskundige niet ter zitting aanwezig is geweest zal deze schadepost worden afgewezen. De post die ziet op smartengeld niet zijnde shockschade zal de rechtbank onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet ontvankelijk verklaren, evenals het gederfd levensonderhoud voor zover hierboven niet is toegewezen.
- [naam 16]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 30.378,51. Dit betreft de posten gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van € 20.000,-- bij wijze van voorschot en proceskosten (rechtsbijstand) € 10.738,51. Nu de deskundige niet ter zitting aanwezig is geweest zal deze schadepost worden afgewezen. De post die ziet op smartengeld niet zijnde shockschade zal de rechtbank onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet ontvankelijk verklaren, evenals het gederfd levensonderhoud voor zover hierboven niet is toegewezen.
- [naam 6]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 70.686,46. Dit betreft kosten van lijkbezorging € 10.424,95 (de posten notaris, uitvaart monniken en grafsteen), het gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van € 40.000,-- bij wijze van voorschot en de immateriële schade (shockschade) € 20.000,--. De post proceskosten (reis- en parkeerkosten) wordt toegewezen tot een bedrag van € 261,51 en is voor het overige niet ontvankelijk nu dit overige deel ziet op reiskosten ten behoeve van de zitting op 25 september 2020, terwijl op deze datum geen zitting heeft plaatsgevonden.
De gevorderde post die ziet op medische kosten van € 339,48, als ook het gederfd levensonderhoud voor het overige deel, zal de rechtbank onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet ontvankelijk verklaren.
- [naam 17]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering in het geheel niet-ontvankelijk is.
- [naam 18]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 153.661,45. Dit betreft de kosten van lijkbezorging (reis- en parkeerkosten uitvaart) € 25,--, het gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van € 150.000,-- bij wijze van voorschot (waarbij het overige deel niet ontvankelijk zal worden verklaard), de factuur van Laumen € 2.814,33 en de proceskosten (reis- en parkeerkosten) € 822,12.
De opgevoerde post van € 4.185,67 betreffende kosten vaststelling schade (Laumen) extra, de reis- en parkeerkosten (medisch) € 331,35, evenals de posten shockschade en smartengeld niet zijnde shockschade zal de rechtbank onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet ontvankelijk verklaren.
De post medische kosten betreft toekomstige schade en wordt daarom, onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten, ook niet ontvankelijk verklaard.
- [naam 19]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 85.099,--. Dit betreft het gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van € 85.000,-- bij wijze van voorschot (waarbij het overige deel niet ontvankelijk zal worden verklaard) en de kosten van lijkbezorging van € 99,--. Nu de schadepost factuur van Laumen al is toegewezen bij [naam 18] zal deze schadepost hier worden afgewezen.
De andere opgevoerde post van € 4.185,67 betreffende kosten vaststelling schade (Laumen) extra, evenals de posten shockschade en smartengeld niet zijnde shockschade zal de rechtbank onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet ontvankelijk verklaren.
De post medische kosten betreft toekomstige schade en wordt daarom, onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten, eveneens niet ontvankelijk verklaard.
- [naam 20]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk wat betreft kosten van lijkbezorging € 2.070,--.
De posten reiskosten medische behandelingen (€ 219,84), shockschade en smartengeld niet zijnde shockschade zal de rechtbank onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet ontvankelijk verklaren.
De overige opgevoerde reis- en parkeerkosten (€1.780,16) alsmede de post medische kosten betreffen toekomstige schade en worden daarom, onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten, eveneens niet ontvankelijk verklaard.
- [naam 21]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 321.815,--. Dit betreft inkomensschade geschat op een bedrag van € 320.000,-- bij wijze van voorschot (ten aanzien van [naam 21] en [naam 8] respectievelijk € 300.000,-- en € 20.000,--) en de factuur Laumen van € 1.815,--.
De posten shockschade en andere immateriële schade zal de rechtbank onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet ontvankelijk verklaren.
- [naam 8]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk is wat betreft de gevorderde immateriële schade en afgewezen zal worden wat betreft de factuur Laumen nu deze schadepost al is toegewezen bij [naam 31] .
- [naam 23]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering in het geheel niet-ontvankelijk is.
- [naam 24]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering in het geheel niet-ontvankelijk is.
- [naam 25]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering in het geheel niet-ontvankelijk is.
- [naam 26]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering in het geheel niet-ontvankelijk is.
- [naam 27]
Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 14.305,--. Dit betreft de kosten van lijkbezorging € 14.305,--.
De gevorderde medische kosten (€ 623,78), als ook de gevorderde shockschade en andere immateriële schade zal de rechtbank onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten niet ontvankelijk verklaren.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en op de artikelen 57 en 60a Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair in de eerste plaats, 1 primair in de tweede plaats, 1 primair in de derde plaats, 1 primair in de vierde plaats en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair in de eerste plaats, primair in de tweede plaats, primair in de derde plaats, primair in de vierde plaats en het onder feit 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair in de eerste plaats, 1 primair in de tweede plaats, 1 primair in de derde plaats en 1 primair in de vierde plaatstelkens het misdrijf: medeplegen van moord;
feit 2het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 primair in de eerste plaats, 1 primair in de tweede plaats, 1 primair in de derde plaats, 1 primair in de vierde plaats en het onder feit 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
levenslange gevangenisstraf;
schadevergoeding
- bepaalt dat de na te noemen benadeelde partijen (feit 1) in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- [naam 17] ;
- [naam 23] ;
- [naam 25] ;
- [naam 24] ;
- [naam 26] ;
- [naam 28] ;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de na te noemen benadeelde partijen (feit 1) van na te noemen bedragen:
- aan [naam 13] :
- € 23.385,-- ( kosten uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
23 november 2018;
- € 5.350,62 ( kosten grafzerk), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2019;
- € 3.327,50 ( kosten details monument), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 april 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 10.738,51, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- aan [naam 14] :
- € 100.000 ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
- € 1.815,-- ( factuur Laumen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2020;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 10.738,51, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- aan [naam 15] :
- € 20.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 10.738,51, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- aan [naam 16] :
- € 20.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 10.738,51, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- aan [naam 6] :
- € 3.400,-- ( grafsteen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2019;
- € 1.800,-- ( uitvaart monniken ceremonie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2018;
- € 1.500,-- ( uitvaart monniken ceremonie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019;
- € 1.200,-- ( uitvaart monniken ceremonie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2019;
- € 700,-- ( uitvaart monniken ceremonie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2019
- € 1.824,95 ( notaris), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2019;
- € 40.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
- € 20.000,-- ( shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 261,51, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- aan [naam 18] :
- € 25,-- ( reis- en parkeerkosten uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018;
- € 150.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
- € 1.815,-- ( kosten vaststelling schade factuur 17 december 2019), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019;
- € 999,33 ( kosten vaststelling schade factuur 19 maart 2020), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 822,12, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- aan [naam 19] :
- € 85.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
- € 99,-- ( kosten lijkbezorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2019;
- aan [naam 20] :
- € 2.070,-- ( kosten lijkbezorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
27 november 2018;
- aan [naam 31] :
- € 320.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
- € 1.815,-- ( factuur Laumen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2020;
- aan [naam 27] :
- € 525,-- ( kerkzaal en koffie ), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
19 november 2018;
- € 3.480,-- ( catering), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019;
- € 4.599,20 ( begrafeniskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2019;
- € 1.600,-- ( factuur begraafplaats), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
11 januari 2019;
- € 975,-- ( factuur begraafplaats), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
22 december 2018;
- € 1.250,-- ( factuur begraafplaats), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
22 november 2018
- € 676,-- ( rekening), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2018;
- € 1.200,-- ( giften), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018;
hoofdelijkheid
- voor voornoemde toegewezen bedragen geldt telkens voor zover dit bedrag niet door een
mededader zal zijn voldaan;
schadevergoedingsmaatregel
- legt ten aanzien van de na te noemen vorderingen de
maatregelop dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van na te noemen bedragen,te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf na te noemen datum, ten behoeve van de betreffende benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van na te noemen aantal dagen kan worden toegepast, (een en ander telkens voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- aan [naam 13] :
- € 23.385,-- ( kosten uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
23 november 2018;
- € 5.350,62 ( kosten grafzerk), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2019;
- € 3.327,50 ( kosten details monument), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 april 2019;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van resp. 20, 3 en 2 dagen kan worden toegepast;
- aan [naam 14] :
- € 100.000 ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
13 november 2018;
- € 1.815,-- ( factuur Laumen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2020;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van resp. 33 en 2 dagen kan worden toegepast;
- aan [naam 15] :
- € 20.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2018;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast;
- aan [naam 16] :
- € 20.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2018;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast;
- aan [naam 6] :
- € 3.400,-- ( grafsteen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2019;
- € 1.800,-- ( uitvaart monniken ceremonie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2018;
- € 1.500,-- ( uitvaart monniken ceremonie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019;
- € 1.200,-- ( uitvaart monniken ceremonie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2019;
- € 700,-- ( uitvaart monniken ceremonie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2019
- € 1.824,95 ( notaris), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2019;
- € 40.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2018;
- € 20.000,-- ( shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2018;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van resp. 3, 2, 2, 2, 1, 2, 10 en 8 dagen kan worden toegepast;
- aan [naam 18] :
- € 25,-- ( reis- en parkeerkosten uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018;
- € 150.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2018;
- € 1.815,-- ( kosten vaststelling schade factuur 17 december 2019), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019;
- € 999,33 ( kosten vaststelling schade factuur 19 maart 2020), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2019;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van resp. 1, 30, 2 en 2 dag(en) kan worden toegepast;
- aan [naam 19] :
- € 85.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2018;
- € 99,-- ( kosten lijkbezorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2019;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van resp. 29 en 1 dag(en) kan worden toegepast;
- aan [naam 20] :
- € 2.070,-- ( kosten lijkbezorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
27 november 2018;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast;
- aan [naam 31] :
- € 320.000,-- ( gederfd levensonderhoud) geschat bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2018;
- € 1.815,-- ( factuur Laumen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2020;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van resp. 48 en 2 dagen kan worden toegepast;
- aan [naam 27] :
- € 525,-- ( kerkzaal en koffie ), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
19 november 2018;
- € 3.480,-- ( catering), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019;
- € 4.599,20 ( begrafeniskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2019;
- € 1.600,-- ( factuur begraafplaats), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
11 januari 2019;
- € 975,-- ( factuur begraafplaats), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
22 december 2018;
- € 1.250,-- ( factuur begraafplaats), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
22 november 2018
- € 676,-- ( rekening), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2018;
- € 1.200,-- ( giften), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van resp. 1, 5, 7, 4, 1, 3, 1 en 3 dag(en) kan worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van vorenbedoelde bedragen daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de betreffende benadeelde partij dat bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de betreffende benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat na te noemen benadeelde partijen voor het overige deel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen, en dat de benadeelde partijen de vorderingen voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- [naam 14] ;
- [naam 15] ;
- [naam 16] ;
- [naam 6] ;
- [naam 18] ;
- [naam 19] ;
- [naam 20] ;
- [naam 31] ;
- [naam 27] ;
- bepaalt dat de vordering van [naam 8] voor het deel dat ziet op de immateriële schade niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vorderingen van na te noemen benadeelde partijen voor het overige deel af;
- [naam 19] ;
- [naam 8] ;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer het wapen revolver met bruin handvat (KT1.04.01.001).
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek en
D.A.C. Brockötter, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer ONRAB18013 (onderzoek Litouwen).Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Daar waar de afkorting (hb) is opgenomen, wordt bedoeld: ‘gevorderde kosten in verband met eventueel hoger beroep’.