17.4.De subsidiaire stelling slaagt evenmin.
18. Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het laten plaatsvinden van kamerbewoning in strijd is met de gebruiksverboden zoals neergelegd in het voorbereidingsbesluit, in samenhang met het ontwerpbestemmingsplan. Hierdoor is het verbod zoals neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo overtreden. Verweerder heeft zich terecht bevoegd geacht hiertegen handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom.
Aanwending van de bevoegdheid
19. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, gelet op het algemeen belang
dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen.
Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
20. Eisers hebben niet aangevoerd dat er een concreet zicht op legalisatie bestond. Nu dit geen ambtshalve te toetsen aspect is, volstaat de rechtbank met deze constatering.
21. Eisers hebben een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. In dat kader hebben zij aangevoerd dat in het buitengebied van Tubbergen tal van woningen in gebruik zijn voor kamerbewoning en dat verweerder hiertegen niet optreedt. Ter zitting hebben eisers desgevraagd meegedeeld dat zij geen mensen willen ‘aangeven’ en daarom geen specifieke adressen willen noemen.
22. De rechtbank overweegt hierover dat, nu eisers geen specifieke adressen hebben genoemd, niet kan worden beoordeeld of sprake is van gelijke gevallen. Verweerder heeft in zijn aanvullende verweerschrift aangegeven dat soortgelijke gevallen hem niet bekend zijn en dat, op het moment dat hij constateert dat er inderdaad soortgelijke gevallen zijn, hij hiertegen handhavend zal optreden.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
23. Eisers stellen dat handhavend optreden in strijd is met het fair play beginsel. In dat kader hebben zij aangevoerd dat zij hebben gehandeld vanuit de wetenschap dat het verhuren van de woning ten behoeve van kamerbewoning een toegelaten gebruik is, wat bevestigd is door het nemen van de beslissing op bezwaar tegen de eerste last. Vervolgens werden zij op dezelfde dag dat de eerste last werd herroepen, geconfronteerd met een voorbereidingsbesluit dat dit gebruik verbood, aldus eisers.
24. De rechtbank overweegt hierover dat een voorbereidingsbesluit als doel heeft te voorkomen dat tijdens de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, welke mogelijkheden niet passen in het nog voor te bereiden plan. Uit de jurisprudentie volgt dat een verplichting voor het gemeentebestuur om een belanghebbende wiens mogelijkheden zullen worden beperkt door een voorbereidingsbesluit hiervan vooraf op de hoogte te stellen, onverenigbaar is met dit doel, zodat zo’n verplichting niet kan worden aangenomen. Als voorbeeld verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2106. Dat eisers feitelijk zijn ‘overvallen’ door het op 30 november 2018 in werking getreden voorbereidingsbesluit is dan ook inherent aan het doel van een voorbereidingsbesluit. Dit heeft niets van doen met de vraag of het primaire besluit al dan niet onevenredig is. Dat eisers ervan uit mochten gaan dat hun bezwaar tegen de eerste last gegrond zou worden verklaard, heeft eveneens niets van doen met de vraag of het primaire besluit al dan niet onevenredig is. De rechtmatigheid van de tweede last ligt immers voor en niet de rechtmatigheid van de eerste last. Verder is de grondslag van de tweede last (die nu voorligt) anders dan die van de eerste last. Verweerder heeft dan ook niet onzorgvuldig dan wel in strijd met het fair play beginsel gehandeld door eisers niet vooraf op de hoogte te stellen van het voorbereidingsbesluit. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
25. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden tegen het handelen in strijd met de gebruiksverboden in het voorbereidingsbesluit, wat een overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo oplevert. Verweerder heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken.
26. Het beroep, gericht tegen het in bezwaar handhaven van de in primo opgelegde last onder dwangsom, is ongegrond. Het bestreden besluit kan in rechte in stand blijven.
Het beroep, voor zover gericht tegen de invorderingsbeschikking
27. Eisers bestrijden de bevoegdheid om de verbeurde dwangsom van € 25.000,- in te vorderen. In dat kader voeren zij aan dat de (tweede) last waarop de invorderingsbeschikking is gebaseerd, niet rechtmatig is.
28. De rechtbank overweegt hierover dat zij hiervoor heeft geoordeeld dat de last van
20 mei 2019, gehandhaafd in het bestreden besluit van 19 november 2019, rechtmatig is. Ook is niet in geschil dat ten tijde van de controle op 2 oktober 2019, oftewel na het verstrijken van de begunstigingstermijn op 1 oktober 2019, niet aan deze last was voldaan. Gelet op de bewoording van de last is daarom op 2 oktober 2019 van rechtswege de gehele dwangsom van € 25.000,- verbeurd. Op 22 januari 2020 was verweerder bevoegd deze verbeurde dwangsom in te vorderen.
Aanwending van de bevoegdheid
29. Eisers hebben ter zitting verzocht de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:666, bij dit onderdeel te betrekken. 30. De rechtbank overweegt hierover het volgende.