201705891/1/A1.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 8 juni 2017 in zaak nrs. 17/2011 en 17/2017 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast om het in strijd met het Voorbereidingsbesluit bestemmingsplan "Huisvestingsvormen gemeente Dronten" (hierna: het voorbereidingsbesluit) huisvesten van meer dan vier studentenhuishoudens in de woning op het perceel [locatie] te Dronten (hierna: het perceel) te beëindigen en herhaling te voorkomen.
Bij besluit van 13 april 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 8 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.F.M. Verheij, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.W.M. Bot, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Vaststaat dat op 30 juni 2016, toen het voorbereidingsbesluit door de raad van de gemeente Dronten is genomen, in de woning op het perceel vier studenten en daarmee vier studentenhuishoudens werden gehuisvest. Op grond van het voorbereidingsbesluit was het verboden om het aantal huishoudens in een woning na 30 juni 2016 te doen toenemen. Vaststaat dat [appellante] in strijd met dat verbod heeft gehandeld door een vijfde student in de woning op het perceel te huisvesten. Het college heeft [appellante] daarom bij het besluit van 24 januari 2017 onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per maand, met een maximum van € 5.000,00, gelast om dit met het voorbereidingsbesluit strijdige gebruik van de woning op het perceel voor 1 augustus 2017 te beëindigen en herhaling te voorkomen door het aantal studentenhuishoudens in de woning terug te brengen tot vier.
Op 16 februari 2017 heeft de raad van de gemeente Dronten het "Paraplubestemmingsplan bijzondere woonvormen gemeente Dronten" (hierna: het paraplubestemmingsplan), ten behoeve waarvan het voorbereidingsbesluit was genomen, vastgesteld. Op grond van het paraplubestemmingsplan mogen in de woning op het perceel maximaal vier studentenhuishoudens worden gehuisvest.
2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college vanwege bijzondere omstandigheden had moeten afzien van handhavend optreden. Volgens [appellante] heeft het college onzorgvuldig gehandeld door haar niet vooraf op de hoogte te stellen van het voorbereidingsbesluit. Zij wijst er op dat het college haar bij besluit van 23 maart 2015 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het huisvesten van maximaal vier studenten in de woning op het perceel, terwijl later is gebleken dat die vergunning niet nodig was, omdat het toen geldende bestemmingsplan geen beperkingen stelde aan het aantal studentenhuishoudens dat in een woning was toegestaan. Als zij had geweten dat het voorbereidingsbesluit zou worden genomen en dat zij niet gehouden was aan het in het besluit van 23 maart 2015 genoemde aantal van vier studenten, had zij een vijfde student in de woning gehuisvest voordat het voorbereidingsbesluit dat onmogelijk maakte, aldus [appellante]. Nu zij door de handelwijze van het college is benadeeld, had volgens haar van handhavend optreden moeten worden afgezien.
3.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2941, heeft een voorbereidingsbesluit als doel om te voorkomen dat tijdens de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, welke mogelijkheden niet passen in het nog voor te bereiden plan. Een verplichting voor het gemeentebestuur om een belanghebbende wiens mogelijkheden zullen worden beperkt door een voorbereidingsbesluit hiervan vooraf op de hoogte te stellen, is onverenigbaar met dit doel, zodat zo’n verplichting niet kan worden aangenomen. Het college heeft dan ook niet onzorgvuldig gehandeld door [appellante] niet vooraf op de hoogte te stellen van het voorbereidingsbesluit. Ook hetgeen [appellante] aanvoert over het besluit van 23 maart 2015 kan niet leiden tot het oordeel dat het college ten onrechte tot handhaving is overgegaan. Zelfs als aannemelijk zou worden geacht dat [appellante], als zij eerder had geweten dat zij niet gehouden was aan het in dat besluit genoemde aantal van vier studenten, voor 1 juli 2016 een vijfde student in de woning op het perceel had gehuisvest, zou dit geen bijzondere omstandigheid opleveren op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien. Als [appellante] van mening was dat dit voor het college of de raad aanleiding had moeten zijn om het huisvesten van een vijfde student in de woning toe te staan, had zij een omgevingsvergunning voor afwijking van het voorbereidingsbesluit moeten aanvragen of moeten opkomen tegen het paraplubestemmingsplan. Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellante] dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te bezien of van handhaving moest worden afgezien op grond van het "Gemeenschappelijk kader Flevoland 2013" is door haar niet nader onderbouwd en faalt alleen al daarom.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier. w.g. Hoogvliet w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
462-870.