ECLI:NL:RBOVE:2020:3453

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
08-996052-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor illegale exploitatie van kansspelautomaten, belastingfraude en valsheid in geschrift

De rechtbank Overijssel heeft op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 43-jarige man, die werd beschuldigd van het illegaal exploiteren van kansspelautomaten, belastingfraude en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1977, was feitelijk leidinggevende bij [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV. De rechtbank oordeelde dat hij in vereniging met anderen verantwoordelijk was voor het exploiteren van kansspelautomaten zonder vergunning, het niet afdragen van loonheffing en kansspelbelasting, en het vals opmaken van een overnameverklaring. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 240 uren op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de belasting niet had afgedragen en dat de valse verklaring van overname was opgesteld om de werkelijke exploitatie van de kansspelautomaten te verhullen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte en zijn medeverdachte de exploitatie van de kansspelautomaten na intrekking van de vergunning opzettelijk hebben voortgezet, en dat er geen bewijs was voor de stelling dat de exploitatie was overgedragen aan een andere vennootschap. De rechtbank achtte de feiten bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996052-16 (P)
Datum vonnis: 19 oktober 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Heidema en van hetgeen door verdachte en de raadsman H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in vereniging feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV, exploiteren van kansspelautomaten zonder vergunning;
feit 2:in vereniging feitelijk leiding heeft gegeven aan het niet afdragen van de verschuldigde loonheffing en kansspelbelasting door [bedrijf 1] BV;
feit 3:in vereniging feitelijk leiding heeft gegeven aan het vals opmaken van een overnameverklaring door [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
[bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV in of omstreeks de periode van 14 maart 2016 tot 19 oktober 2016 te Stadskanaal en/of Hoogezand-Sappemeer en/of Menterwolde en/of Slochteren en/of Veendam en/of Groningen en/of Noorderveld en/of Delfzijl en/of Opsterland en/of Tynaarlo en/of Emmen en/of De Wolden en/of elders in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
zonder vergunning van de Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit, speelautomaten, te weten kansspelautomaten en/of behendigheidsautomaten, heeft geëxploiteerd, als bedoeld in artikel 30h, tweede lid, van de Wet op de kansspelen,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, toen aldaar feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging;
2
[bedrijf 1] BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 29 februari 2016 in Muntendam en/of Nieuwe Pekela en/of (elders) in Nederland,
(telkens) opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan en/of afgedragen, niet en/of gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, immers heeft [bedrijf 1] BV (telkens) opzettelijk:
- de belasting op de aangiften loonheffing over één of meer maanden gelegen in de periode 1 januari 2014 tot en met 29 februari 2016 en/of
- de belasting op de aangiften kansspelbelasting over één of meer maanden gelegen in de periode 1 januari 2014 tot en met 29 februari 2016,
welke op aangifte moeten worden voldaan,
(gedeeltelijk) niet, althans niet binnen de in de Belastingwet gestelde termijn, voldaan en/of afgedragen aan de Inspecteur van de Belastingen,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte, al dan niet tezamen met een ander of anderen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bobenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen met een ander of anderen (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven
3
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] BV in of omstreeks 1 juli 2016 te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een verklaring van overname valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
door valselijk in die verklaring te vermelden dat [bedrijf 2] of één van de aan haar gelieerde ondernemingen met ingang van 1 juli 2016 alle contracten en plichten van de speel- en amusementsautomaten heeft overgedragen aan [bedrijf 3] BV, terwijl in werkelijkheid de feitelijke exploitatie van die speel- en amusementsautomaten door [medeverdachte] en/of [verdachte] en/of [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV werd uitgeoefend,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, toen aldaar feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van overname van 1 juli 2016 (feit 3) niet vals is. Alleen betaling door [bedrijf 3] BV diende nog plaats te vinden, maar dat maakt niet dat de verklaring vals is. Daarbij is betaling geen vereiste voor een geslaagde levering. Na 1 juli 2016 zijn door [bedrijf 1] BV bovendien geen exploitatiehandelingen meer verricht, maar zijn slechts hand- en spandiensten ten behoeve van [bedrijf 3] verricht door verdachte. Dat betekent ook ten aanzien van feit 1 dat vrijspraak dient te volgen, voor wat betreft de ten laste gelegde periode na 1 juli 2016.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van opzettelijk niet betalen. Door verdachte is veelvuldig contact gezocht met de belastingdienst en de belastingverplichtingen zullen alsnog worden voldaan. Ook voor feit 2 dient de verdachte daarom te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn samen eigenaar van [bedrijf 1] BV. [2] Uit het uittreksel van het handelsregister blijkt dat zij beiden de helft van de aandelen van [bedrijf 2] BV bezitten [3] , terwijl [bedrijf 2] BV alle aandelen van [bedrijf 1] BV bezit. [4] Verdachte en de medeverdachte staan beiden ingeschreven in het handelsregister als bestuurders van zowel [bedrijf 1] BV (verdachte sinds 18 augustus 1999 en de medeverdachte sinds 28 april 1995) en [bedrijf 2] BV. [5]
Op 14 maart 2016 is de aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] BV verleende exploitatievergunning, als bedoeld in artikel 30h van de Wet op de kansspelbelasting (Wok), ingetrokken waardoor zij geen speelautomaten meer mocht exploiteren. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij en de medeverdachte de speelautomaten zijn blijven exploiteren nadat de exploitatievergunning op 14 maart 2016 werd ingetrokken. [7] Volgens verdachte tot 1 juli 2016, de datum waarop [naam 1] namens [bedrijf 3] BV de speelautomaten heeft overgenomen.
Op 1 juli 2016 is een ‘verklaring van overname’ [8] opgemaakt – blijkens de overeenkomst in [plaats] – waarin is vermeld dat [bedrijf 1] BV of één van de aan haar gelieerde ondernemingen met ingang van 1 juli 2016 alle contracten en plichten van de speel- en amusementsautomaten heeft overgedragen aan [bedrijf 3] BV. Dit contract is namens [bedrijf 1] BV ondertekend door de medeverdachte, maar verdachte was hiervan op de hoogte en akkoord met de inhoud. [9] Binnen het bedrijf gebeurde alles in overleg. [10]
Verschillende uitbaters, onder meer in de gemeenten [gemeenten] [11] [gemeenten] [12] [gemeenten] [13] [gemeenten] [14] [gemeenten] [15] [gemeenten] [16] [gemeenten] [17] [gemeenten] [18] [gemeenten] [19] [gemeenten] [20] , hebben op 19 oktober 2016 verklaard dat [bedrijf 1] BV al jarenlang de speelautomaten die bij hen zijn geplaatst exploiteert, en dat daar niets aan is veranderd, ook niet na 1 juli 2016.
Ook de heer [naam 1] , eigenaar van [bedrijf 3] BV, heeft op 19 oktober 2016 verklaard dat de exploitatie nog steeds plaatsvindt door [bedrijf 1] BV en dat het niet klopt dat de exploitatie per 1 juli 2016 is overgenomen van [bedrijf 1] BV. [21] Ook blijkt uit de verklaring van [naam 1] dat gemeenten met de ‘verklaring van overname’ zijn geïnformeerd dat de klanten en speelautomaten op 1 juli 2016 zouden zijn overgenomen door [bedrijf 3] BV. [22]
In de periode januari 2014 tot en met januari 2016 zijn maandelijks aangiften kansspelbelasting en loonheffing door [bedrijf 1] BV ingediend, waarvan de verschuldigde belasting vervolgens niet werd voldaan. [23]
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat de loonheffingsbelasting en kansspelbelasting niet werd afgedragen, [24] volgens hem omdat op dat moment andere kosten moesten worden voldaan.
[naam 1] heeft verklaard dat hij de aangifte voor de kansspelbelasting deed op basis van Excel-documenten die hij daartoe van verdachte en de medeverdachte kreeg, en dat hij hen vervolgens een briefje verstrekte met de door hen verschuldigde én te betalen kansspelbelasting en het kenmerk- en rekeningnummer van de Belastingdienst. [25]
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 en feit 3
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat [bedrijf 1] BV de kansspelautomaten is blijven exploiteren, terwijl zij niet meer beschikte over een exploitatievergunning omdat deze op 14 maart 2016 was ingetrokken. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat deze exploitatie na 14 maart 2016 willens en wetens is voortgezet.
Ook komt de rechtbank op basis van voorgaande bewijsmiddelen tot het oordeel dat [bedrijf 1] BV de overnameverklaring gedateerd 1 juli 2016 valselijk heeft opgemaakt. Ook na 1 juli 2016 heeft [bedrijf 1] BV immers de exploitatie van de speelautomaten feitelijk voortgezet, zo blijkt uit de verklaringen van de uitbaters. Ook [naam 1] , de eigenaar van [bedrijf 3] BV, heeft verklaard dat [bedrijf 1] BV de exploitatie heeft voortgezeten de rechtbank heeft geen enkele reden om de twijfelen aan de juistheid van die verklaring. Ook gezien de akte ‘recht van koop/recht van verkoop aandeel’ (DOC-045), op basis waarvan de medeverdachte (en zijn dochter) het (op papier overgedragen) aandeel van [bedrijf 3] BV voor slechts één euro konden overnemen – en waarmee de medeverdachte over een vennootschap met exploitatievergunning zou beschikken – duidt op een schijnconstructie, en daarmee op een zogenoemde intellectueel valse overeenkomst.
Dat verdachte na 1 juli 2016 slechts hand- en spandiensten voor [bedrijf 3] BV heeft verricht, vindt geen enkele steun in het dossier en wordt bovendien weerlegd door de verklaringen van de uitbaters en de verklaring van [naam 1] . Ook is dit scenario niet aannemelijk geworden. Zo ontbreken bijvoorbeeld bankafschriften waaruit kan blijken dat de bij de uitbaters geëinde gelden door verdachte naar de bankrekening van [bedrijf 3] BV zijn overgemaakt, dan wel anderszins ten bate zijn gekomen van [bedrijf 3] BV, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard. Voorts is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verdachte en de medeverdachte met het innen van gelden belast waren in opdracht van laatstgenoemde vennootschap, bijvoorbeeld in het kader van een dienstverband. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat [bedrijf 1] BV de verschuldigde bedragen voor loonheffing op de aangiften loonbelasting en de aangiften kansspelbelasting telkens opzettelijk niet heeft afgedragen.
Uit het dossier (nagezonden proces-verbaal van 13 november 2019, opgemaakt door
[naam 2] , pagina 2) blijkt dat eenmaal uitstel is gevraagd en verleend voor de afdracht van de loonheffing over de maand januari 2014, waarna dit bedrag uiteindelijk in augustus 2014 is betaald. Gelet op artikel 69 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) zal de rechtbank verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Dat namens verdachte met betrekking tot de overige in de tenlastelegging genoemde belastingenverplichtingen veelvuldig contact is gezocht met de belastingdienst en om uitstel is gevraagd blijkt niet uit het dossier en is ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat de belasting telkens opzettelijk niet is afgedragen. Verdachte heeft immers verklaard dat de loonheffingsbelasting en kansspelbelasting steeds niet werd afgedragen omdat op die momenten andere kosten moesten worden voldaan. Kennelijk werd op dat moment de keuze gemaakt om andere betalingen te doen, dan die verschuldigd aan de belastingdienst. Daarnaast blijkt ook uit de verklaring van [naam 1] dat – wat betreft het afdragen van de kansspelbelasting – verdachte en zijn medeverdachte wisten dat dit moest worden afgedragen. Bij het oordeel dat sprake is van opzet heeft de rechtbank verder meegewogen dat het niet afdragen van de belastingen gedurende een periode van 26 maanden heeft geduurd en zijn er in die periode meerdere aanmaningen en dwangbevelen aan verdachte en de medeverdachte uitgereikt (DOC-053 tot en met DOC-059, DOC-064, DOC-067 en DOC-068). Dat de verschuldigde belastingen volgens de verdediging alsnog zullen worden afgedragen is naar het oordeel van de rechtbank voor de bewijsvraag niet relevant, gelet op de ruim vier jaren na de uiterste betaaltermijn die inmiddels zijn verstreken.
Toerekening aan de rechtspersoon [bedrijf 1] BV
Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938):
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachte de beslissingen namens [bedrijf 1] BV namen, zij formeel als bestuurders van [bedrijf 1] BV stonden ingeschreven en – indirect – ook alle aandelen bezitten. Verdachte en zijn medeverdachte hadden aldus de volledige zeggenschap over het handelen van [bedrijf 1] BV. Het exploiteren van kansspelautomaten en het afdragen van belasting op de aangiften loonheffing en kansspelbelasting past binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en is de rechtspersoon dienstig geweest. Dat geldt ook voor het aangaan van contractuele verplichtingen opgenomen in de onder feit 3 ten laste gelegde valse verklaring van overname.
Daarmee kunnen de strafbare feiten aan de rechtspersoon [bedrijf 1] BV worden toegerekend. Nu verdachte en zijn medeverdachte deze handelingen opzettelijk hebben gepleegd en [bedrijf 1] BV dat handelen heeft aanvaard, rekent de rechtbank het opzet waarmee verdachte en zijn medeverdachte hebben gehandeld aan [bedrijf 1] BV toe.
In vereniging feitelijk leiding geven
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat binnen [bedrijf 1] BV alles in overleg tussen verdachte en de medeverdachte gebeurde, dat beiden als formeel bestuurders van [bedrijf 1] BV stonden ingeschreven en dat beiden – indirect – ook alle aandelen bezitten. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte in vereniging feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging feitelijk leiding heeft gegeven aan het exploiteren van kansspelautomaten zonder vergunning door [bedrijf 1] BV , het niet afdragen van de belasting op de aangiften loonheffing en kansspelbelasting en het vals opmaken van een geschrift door diezelfde vennootschap.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
[bedrijf 1] BV in de periode van 14 maart 2016 tot 19 oktober 2016 te Stadskanaal en Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde en Veendam en Groningen en Noorderveld en Opsterland en Tynaarlo en Emmen en De Wolden,
opzettelijk,
zonder vergunning van de Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit, speelautomaten, te weten kansspelautomaten, heeft geëxploiteerd als bedoeld in artikel 30h, tweede lid, van de Wet op de kansspelen,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, toen aldaar feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging;
2
[bedrijf 1] BV in de periode van 1 januari 2014 tot en met 29 februari 2016 in Nederland,
telkens opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen, niet heeft betaald, immers heeft [bedrijf 1] BV telkens opzettelijk:
- de belasting op de aangiften loonheffing over de maanden februari 2014 tot en met februari 2016 en
- de belasting op de aangiften kansspelbelasting over de maanden januari 2014 tot en met 29 februari 2016,
welke op aangifte moeten worden voldaan,
niet afgedragen aan de Inspecteur van de Belastingen,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen met een ander telkens feitelijk leiding heeft gegeven
3
[bedrijf 1] omstreeks 1 juli 2016 te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een verklaring van overname valselijk heeft opgemaakt,
door valselijk in die verklaring te vermelden dat [bedrijf 2] of één van de aan haar gelieerde ondernemingen met ingang van 1 juli 2016 alle contracten en plichten van de speel- en amusementsautomaten heeft overgedragen aan [bedrijf 3] BV, terwijl in werkelijkheid de feitelijke exploitatie van die speel- en amusementsautomaten door [bedrijf 1] BV werd uitgeoefend,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 51, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikel 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 30h en 36 van de Wet op de kansspelen, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 30h van de Wet op de Kansspelen, eerste lid, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk de belasting welke moet worden voldaan of afgedragen niet dan wel niet binnen de in de Belastingwet gestelde termijn betalen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
feit 3
het misdrijf:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een oud feit en dat alsnog volledig aan de belastingverplichtingen en de wettelijke rente zal worden voldaan. Bij het opleggen van een straf dient hiermee rekening te worden gehouden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Op 14 maart 2016 is de exploitatievergunning voor kansspelautomaten van [bedrijf 1] BV ingetrokken, omdat de medeverdachte over een strafblad beschikte én er een ernstig vermoeden bestond dat verdachte en de medeverdachte bij het invullen van het Bibob-vragenformulier valsheid in geschrifte zouden hebben gepleegd ten aanzien van hun strafrechtelijke verleden. Na intrekking van de exploitatievergunning is een valse overeenkomst opgesteld, waarin was vermeld dat de exploitatie was overgedragen naar een vennootschap van de boekhouder van [bedrijf 1] BV. In werkelijkheid is verdachte echter doorgegaan met het exploiteren van de automaten, via [bedrijf 1] BV. Zo blijkt uit verklaringen van vele horeca-uitbaters dat verdachte of zijn broer de gelden zijn blijven innen, inclusief de af te dragen kansspelbelasting. Daarmee hebben zij ongeveer € 83.000,-- verdiend. Daarnaast is twee jaar lang geen loonheffingsbelasting en kansspelbelasting afgedragen door [bedrijf 1] BV. Daardoor is de belastingdienst ongeveer € 275.000,-- misgelopen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd als uitgangspunt genomen. Hoewel in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten voor fraude zijn vastgesteld, heeft de rechtbank deze, wat betreft feit 2, niet als uitgangspunt genomen. De rechtbank is van oordeel dat deze oriëntatiepunten niet van toepassing zijn, immers deze zijn gebaseerd op de situatie dat door middel van fraude ieder zicht op de omvang van de belasting verborgen wordt. Het niet betalen van door verdachten wel aangegeven belasting dient daarom anders te worden gewogen. Overigens rekent de rechtbank het verdachte wel zwaar aan dat [bedrijf 1] BV de kansspelbelasting wel heeft geïnd bij uitbaters, maar dit vervolgens niet heeft afgedragen aan de belastingdienst.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte en [bedrijf 1] BV, zoals de raadsman onweersproken heeft gesteld, alsnog volledig aan de belastingverplichtingen en de wettelijke rente zullen voldoen, in de afrondende fase van een vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst zijn en om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen vastgoed zullen verkopen.
Hoewel gezien de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, zal de rechtbank daartoe met name vanwege de overschrijding van de redelijke termijn niet overgaan. Uitgangspunt is immers dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden na een handeling waaruit verdachte redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In deze zaak moet de termijn worden gerekend vanaf 19 oktober 2016, de dag waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Gebleken is dat de termijn tussen de dag van inverzekeringstelling en het eindvonnis op 19 oktober 2020 ruim 48 maanden betreft.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, en een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het als feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 30h van de Wet op de Kansspelen, eerste lid, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk de belasting welke moet worden voldaan of afgedragen niet dan wel niet binnen de in de Belastingwet gestelde termijn betalen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
feit 3
het misdrijf:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. D ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2020.
Buiten staat
Mr. M. Melaard en mr. D. ten Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 58141. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Verklaring ter zitting van 5 oktober 2020.
3.Pagina 569 en 570 (DOC-035).
4.Pagina 543 en 544 (DOC-027).
5.Wat betreft HB pagina 543 en 544 (DOC-027), wat betreft HBG pagina 569 en 570 (DOC-035).
6.Wat betreft HB pagina 548 tot en met 559 (DOC-031), wat betreft HBG pagina 590 tot en met 601 (DOC-042).
7.Verklaring ter zitting van 5 oktober 2020.
8.Pagina 894 tot en met 896 (DOC-129).
9.Verklaring ter zitting van 5 oktober 2020.
10.Verklaring ter zitting van 5 oktober 2020.
11.Pagina 185 tot en met 187 (G-004-01).
12.Pagina 206 tot en met 208 (G-011-01).
13.Pagina 221 tot en met 223 (G-016-01).
14.Pagina 227 tot en met 229 (G-020-01).
15.Pagina 242 tot en met 244 (G-025-01).
16.Pagina 258 tot en met 260 (G-030-01).
17.Pagina 266 tot en met 268 (G-035-01).
18.Pagina 269 tot en met 271 (G-036-01).
19.Pagina 272 tot en met 274 (G-037-01).
20.Pagina 275 tot en met 277 (G-038-01).
21.Pagina 164 tot en met 166 (V-003-02).
22.Pagina 165 (V-003-02).
23.Pagina 313 tot en met 316 (AMB-003).
24.Verklaring ter zitting van 5 oktober 2020.
25.Pagina 178 (G-001-01).