4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn samen eigenaar van [medeverdacht bedrijf] BV.Uit het uittreksel van het handelsregister blijkt dat zij beiden de helft van de aandelen van [medeverdacht bedrijf] BV bezitten, terwijl [medeverdacht bedrijf] BV alle aandelen van [medeverdacht bedrijf] BV bezit.Verdachte en de medeverdachte staan beiden ingeschreven in het handelsregister als bestuurders van zowel [medeverdacht bedrijf] BV (verdachte sinds 28 april 1995 en de medeverdachte sinds 18 augustus 1999) en [medeverdacht bedrijf] BV .
Op 14 maart 2016 is de aan [medeverdacht bedrijf] en [medeverdacht bedrijf] BV verleende exploitatievergunning, als bedoeld in artikel 30h van de Wet op de kansspelbelasting (Wok), ingetrokken waardoor zij geen speelautomaten meer mocht exploiteren.
Verdachte heeft verklaard dat hij en de medeverdachte de speelautomaten zijn blijven exploiteren nadat de exploitatievergunning op 14 maart 2016 werd ingetrokken.Volgens verdachte tot 1 juli 2016, de datum waarop [naam] namens [bedrijf] BV de speelautomaten heeft overgenomen.
Op 1 juli 2016 is een ‘verklaring van overname’opgemaakt – blijkens de overeenkomst in Nieuwe Pekela – waarin is vermeld dat [medeverdacht bedrijf] BV of één van de aan haar gelieerde ondernemingen met ingang van 1 juli 2016 alle contracten en plichten van de speel- en amusementsautomaten heeft overgedragen aan [bedrijf] BV. Dit contract is namens [medeverdacht bedrijf] BV ondertekend door verdachte, maar de medeverdachte was hiervan op de hoogte en akkoord met de inhoud.Binnen het bedrijf gebeurde alles in overleg.
Verschillende uitbaters, onder meer in de gemeenten Stadskanaal, Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde, Veendam, Groningen, Noorderveld, Opsterland, Tynaarlo, Emmenen De Wolden, hebben op 19 oktober 2016 verklaard dat [medeverdacht bedrijf] BV al jarenlang de speelautomaten die bij hen zijn geplaatst exploiteert, en dat daar niets aan is veranderd, ook niet na 1 juli 2016.
Ook de heer [naam] , eigenaar van [bedrijf] BV, heeft op 19 oktober 2016 verklaard dat de exploitatie nog steeds plaatsvindt door [medeverdacht bedrijf] BV en dat het niet klopt dat de exploitatie per 1 juli 2016 is overgenomen van [medeverdacht bedrijf] BV.Ook blijkt uit de verklaring van [naam] dat gemeenten met de ‘verklaring van overname’ zijn geïnformeerd dat de klanten en speelautomaten op 1 juli 2016 zouden zijn overgenomen door [bedrijf] BV.
In de periode januari 2014 tot en met januari 2016 zijn maandelijks aangiften kansspelbelasting en loonheffing door [medeverdacht bedrijf] BV ingediend, waarvan de verschuldigde belasting vervolgens niet werd voldaan.
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat de loonheffingsbelasting en kansspelbelasting niet werd afgedragen,volgens hem omdat op dat moment andere kosten moesten worden voldaan.
[naam] heeft verklaard dat hij de aangifte voor de kansspelbelasting deed op basis van Excel-documenten die hij daartoe van verdachte en de medeverdachte kreeg, en dat hij hen vervolgens een briefje verstrekte met de door hen verschuldigde én te betalen kansspelbelasting en het kenmerk- en rekeningnummer van de Belastingdienst.
Ten aanzien van feit 1 en feit 3
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdacht bedrijf] BV de kansspelautomaten is blijven exploiteren, terwijl zij niet meer beschikte over een exploitatievergunning omdat deze op 14 maart 2016 was ingetrokken. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat deze exploitatie na 14 maart 2016 willens en wetens is voortgezet.
Ook komt de rechtbank op basis van voorgaande bewijsmiddelen tot het oordeel dat [medeverdacht bedrijf] BV de overnameverklaring gedateerd 1 juli 2016 valselijk heeft opgemaakt. Ook na 1 juli 2016 heeft [medeverdacht bedrijf] BV immers de exploitatie van de speelautomaten feitelijk voortgezet, zo blijkt uit de verklaringen van de uitbaters. Ook [naam] , de eigenaar van [bedrijf] BV, heeft verklaard dat [medeverdacht bedrijf] BV de exploitatie heeft voortgezeten de rechtbank heeft geen enkele reden om de twijfelen aan de juistheid van die verklaring. Ook gezien de akte ‘recht van koop/recht van verkoop aandeel’ (DOC-045), op basis waarvan verdachte (en zijn dochter) het (op papier overgedragen) aandeel van [bedrijf] BV voor slechts één euro konden overnemen – en waarmee verdachte over een vennootschap met exploitatievergunning zou beschikken – duidt op een schijnconstructie, en daarmee op een zogenoemde intellectueel valse overeenkomst.
Dat verdachte na 1 juli 2016 slechts hand- en spandiensten voor [bedrijf] BV heeft verricht, vindt geen enkele steun in het dossier en wordt bovendien weerlegd door de verklaringen van de uitbaters en de verklaring van [naam] . Ook is dit scenario niet aannemelijk geworden. Zo ontbreken bijvoorbeeld bankafschriften waaruit kan blijken dat de bij de uitbaters geëinde gelden door verdachte naar de bankrekening van [bedrijf] BV zijn overgemaakt, dan wel anderszins ten bate zijn gekomen van [bedrijf] BV, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard. Voorts is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verdachte en de medeverdachte met het innen van gelden belast waren in opdracht van laatstgenoemde vennootschap, bijvoorbeeld in het kader van een dienstverband. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdacht bedrijf] BV de verschuldigde bedragen voor loonheffing op de aangiften loonbelasting en de aangiften kansspelbelasting telkens opzettelijk niet heeft afgedragen.
Uit het dossier (nagezonden proces-verbaal van 13 november 2019, opgemaakt door
H. Havinga, pagina 2) blijkt dat eenmaal uitstel is gevraagd en verleend voor de afdracht van de loonheffing over de maand januari 2014, waarna dit bedrag uiteindelijk in augustus 2014 is betaald. Gelet op artikel 69 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) zal de rechtbank verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Dat namens verdachte met betrekking tot de overige in de tenlastelegging genoemde belastingenverplichtingen veelvuldig contact is gezocht met de belastingdienst en om uitstel is gevraagd blijkt niet uit het dossier en is ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat de belasting telkens opzettelijk niet is afgedragen. Verdachte heeft immers verklaard dat de loonheffingsbelasting en kansspelbelasting steeds niet werd afgedragen omdat op die momenten andere kosten moesten worden voldaan. Kennelijk werd op dat moment de keuze gemaakt om andere betalingen te doen, dan die verschuldigd aan de belastingdienst. Daarnaast blijkt ook uit de verklaring van [naam] dat – wat betreft het afdragen van de kansspelbelasting – verdachte en zijn medeverdachte wisten dat dit moest worden afgedragen. Bij het oordeel dat sprake is van opzet heeft de rechtbank verder meegewogen dat het niet afdragen van de belastingen gedurende een periode van 26 maanden heeft geduurd en zijn er in die periode meerdere aanmaningen en dwangbevelen aan verdachte en de medeverdachte uitgereikt (DOC-053 tot en met DOC-059, DOC-064, DOC-067 en DOC-068). Dat de verschuldigde belastingen volgens de verdediging alsnog zullen worden afgedragen is naar het oordeel van de rechtbank voor de bewijsvraag niet relevant, gelet op de ruim vier jaren na de uiterste betaaltermijn die inmiddels zijn verstreken.
Toerekening aan de rechtspersoon [medeverdacht bedrijf] BV
Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938): het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachte de beslissingen namens [medeverdacht bedrijf] BV namen, zij formeel als bestuurders van [medeverdacht bedrijf] BV stonden ingeschreven en – indirect – ook alle aandelen bezitten. Verdachte en zijn medeverdachte hadden aldus de volledige zeggenschap over het handelen van [medeverdacht bedrijf] BV. Het exploiteren van kansspelautomaten en het afdragen van belasting op de aangiften loonheffing en kansspelbelasting past binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en is de rechtspersoon dienstig geweest. Dat geldt ook voor het aangaan van contractuele verplichtingen opgenomen in de onder feit 3 ten laste gelegde valse verklaring van overname.
Daarmee kunnen de strafbare feiten aan de rechtspersoon [medeverdacht bedrijf] BV worden toegerekend. Nu verdachte en zijn medeverdachte deze handelingen opzettelijk hebben gepleegd en [medeverdacht bedrijf] BV dat handelen heeft aanvaard, rekent de rechtbank het opzet waarmee verdachte en zijn medeverdachte hebben gehandeld aan [medeverdacht bedrijf] BV toe.
In vereniging feitelijk leiding geven
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat binnen [medeverdacht bedrijf] BV alles in overleg tussen verdachte en de medeverdachte gebeurde, dat beiden als formeel bestuurders van [medeverdacht bedrijf] BV stonden ingeschreven en dat beiden – indirect – ook alle aandelen bezitten. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte in vereniging feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging feitelijk leiding heeft gegeven aan het exploiteren van kansspelautomaten zonder vergunning door [medeverdacht bedrijf] BV , het niet afdragen van de belasting op de aangiften loonheffing en kansspelbelasting en het vals opmaken van een geschrift door diezelfde vennootschap.