ECLI:NL:RBOVE:2020:3450

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
08-996053-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale exploitatie van kansspelautomaten en belastingontduiking door horecaonderneming

Op 19 oktober 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een horecaonderneming, [verdacht bedrijf] BV, die werd beschuldigd van het illegaal exploiteren van kansspelautomaten en het niet afdragen van loonheffing en kansspelbelasting. De rechtbank oordeelde dat de exploitatievergunning voor kansspelautomaten op 14 maart 2016 was ingetrokken, maar dat de onderneming desondanks doorging met de exploitatie tot 19 oktober 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vertegenwoordigers van de onderneming, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], opzettelijk de kansspelautomaten hebben geëxploiteerd zonder vergunning en dat zij de verschuldigde belastingen niet hebben afgedragen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. G.J. Heidema, gevolgd en een geldboete opgelegd van € 50.000, waarvan € 25.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de financiële situatie van de onderneming. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend, aangezien de betrokkenen als bestuurders handelden en de gedragingen binnen de normale bedrijfsvoering van de onderneming pasten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996053-16 (P)
Datum vonnis: 19 oktober 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] BV,
gevestigd aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 oktober 2020.
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1966 in [geboorteplaats 1] , wonende aan [adres 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] 1977 in [geboorteplaats 2] , wonende aan [adres 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) hebben de verdachte vertegenwoordigd in de zin van artikel 528 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Heidema en van hetgeen door de vertegenwoordigers van verdachte en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:kansspelautomaten heeft geëxploiteerd zonder vergunning;
feit 2:niet de verschuldigde loonheffing en kansspelbelasting heeft afgedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 14 maart 2016 tot 19 oktober 2016 te
Stadskanaal en/of Hoogezand-Sappemeer en/of Menterwolde en/of Slochteren en/of
Veendam en/of Groningen en/of Noorderveld en/of Delfzijl en/of Opsterland
en/of Tynaarlo en/of Emmen en/of De Wolden en/of elders in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
zonder vergunning van de Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit, speelautomaten, te weten kansspelautomaten en/of behendigheidsautomaten, heeft geëxploiteerd, als bedoeld in artikel 30h, tweede lid, van de Wet op de kansspelen;
2
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014
tot en met 29 februari 2016 in Muntendam en/of Nieuwe Pekela en/of (elders) in
Nederland,
(telkens) opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan en/of afgedragen, niet en/of gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk:
- de belasting op de aangiften loonheffing over één of meer maanden gelegen in de periode 1 januari 2014 tot en met 29 februari 2016 en/of
- de belasting op de aangiften kansspelbelasting over één of meer maanden gelegen in de periode 1 januari 2014 tot en met 29 februari 2016,
welke op aangifte moeten worden voldaan,
(gedeeltelijk) niet, althans niet binnen de in de Belastingwet gestelde termijn, voldaan en/of afgedragen aan de Inspecteur van de Belastingen,

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat na 1 juli 2016 door verdachte geen exploitatiehandelingen meer zijn verricht, maar dat slechts hand- en spandiensten ten behoeve van [bedrijf] zijn verricht door de vertegenwoordigers van verdachte. Dat betekent ten aanzien van feit 1 dat vrijspraak dient te volgen voor wat betreft de ten laste gelegde periode na 1 juli 2016.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van opzettelijk niet betalen. Door de vertegenwoordigers van verdachte is veelvuldig contact gezocht met de belastingdienst en de belastingverplichtingen zullen alsnog worden voldaan. Ook voor feit 2 dient de verdachte daarom te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 14 maart 2016 is de aan [verdacht bedrijf] BV verleende exploitatievergunning, als bedoeld in artikel 30h van de Wet op de kansspelbelasting (Wok), ingetrokken waardoor zij geen speelautomaten meer mocht exploiteren. [2]
Door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is verklaard dat zij de speelautomaten zijn blijven exploiteren nadat de exploitatievergunning op 14 maart 2016 werd ingetrokken. [3] Volgens hen tot 1 juli 2016, de datum waarop [naam] namens [bedrijf] BV de speelautomaten heeft overgenomen.
Op 1 juli 2016 is een ‘verklaring van overname’ opgemaakt waarin is vermeld dat [verdacht bedrijf] BV of één van de aan haar gelieerde ondernemingen met ingang van 1 juli 2016 alle contracten en plichten van de speel- en amusementsautomaten heeft overgedragen aan [bedrijf] BV.
Verschillende uitbaters, onder meer in de gemeenten Stadskanaal [4] , Hoogezand-Sappemeer [5] , Menterwolde [6] , Veendam [7] , Groningen [8] , Noorderveld [9] , Opsterland [10] , Tynaarlo [11] , Emmen [12] en De Wolden [13] , hebben op 19 oktober 2016 verklaard dat [verdacht bedrijf] al jarenlang de speelautomaten die bij hen zijn geplaatst exploiteert, en dat daar niets aan is veranderd, ook niet na 1 juli 2016.
Ook de heer [naam] , eigenaar van [bedrijf] BV, heeft op 19 oktober 2016 verklaard dat de exploitatie nog steeds plaatsvindt door [verdacht bedrijf] BV en dat het niet klopt dat de exploitatie per 1 juli 2016 is overgenomen van [verdacht bedrijf] BV, [14] zulks ondanks het feit, zoals uit de verklaring van [naam] blijkt, dat gemeenten met de ‘verklaring van overname’ zijn geïnformeerd dat de klanten en speelautomaten op 1 juli 2016 zouden zijn overgenomen door [bedrijf] BV. [15]
In de periode januari 2014 tot en met januari 2016 zijn maandelijks aangiften kansspelbelasting en loonheffing door [verdacht bedrijf] BV ingediend, waarvan de verschuldigde belasting vervolgens niet werd voldaan. [16]
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat het klopt dat de loonheffingsbelasting en kansspelbelasting niet werd afgedragen, [17] volgens hen omdat op dat moment andere kosten moesten worden voldaan.
[naam] heeft verklaard dat hij de aangifte voor de kansspelbelasting deed op basis van Excel-documenten die hij daartoe van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kreeg, en dat hij hen vervolgens een briefje verstrekte met de door hen verschuldigde én te betalen kansspelbelasting en het kenmerk- en rekeningnummer van de Belastingdienst. [18]
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de kansspelautomaten is blijven exploiteren, terwijl zij niet meer beschikte over een exploitatievergunning omdat deze op 14 maart 2016 was ingetrokken. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat deze exploitatie na 14 maart 2016 willens en wetens is voortgezet.
Ook na de overnameverklaring op 1 juli 2016 heeft verdachte de exploitatie van de speelautomaten feitelijk voortgezet, zo blijkt uit de verklaringen van de uitbaters. Ook [naam] , de eigenaar van [bedrijf] BV, heeft verklaard dat verdachte de exploitatie heeft voortgezet en de rechtbank heeft geen enkele reden om de twijfelen aan de juistheid van die verklaring.
Dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na 1 juli 2016 slechts hand- en spandiensten voor [bedrijf] BV hebben verricht, vindt geen enkele steun in het dossier en wordt bovendien weerlegd door de verklaringen van de uitbaters en de verklaring van [naam] . Ook is dit scenario is niet aannemelijk geworden. Zo ontbreken bijvoorbeeld bankafschriften waaruit kan blijken dat de bij de uitbaters geëinde gelden door verdachte naar de bankrekening van [bedrijf] BV zijn overgemaakt, dan wel anderszins ten bate zijn gekomen van [bedrijf] BV, zoals [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter zitting namens verdachte hebben verklaard. Evenmin is op aannemelijk geworden dat zij met het innen van gelden belast waren in opdracht van deze vennootschap, bijvoorbeeld in het kader van een dienstverband. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de verschuldigde bedragen voor loonheffing op de aangiften loonbelasting en de aangiften kansspelbelasting telkens opzettelijk niet heeft afgedragen.
Uit het dossier (nagezonden proces-verbaal van 13 november 2019, opgemaakt door [verbalisant] , pagina 2) blijkt dat eenmaal uitstel is gevraagd en verleend voor de afdracht van de loonheffing over de maand januari 2014, waarna dit bedrag uiteindelijk in augustus 2014 is betaald. Gelet op artikel 69 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) zal de rechtbank verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Dat namens verdachte met betrekking tot de overige in de tenlastelegging genoemde belastingenverplichtingen veelvuldig contact is gezocht met de belastingdienst en om uitstel is gevraagd blijkt niet uit het dossier en is ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat de belasting telkens opzettelijk niet is afgedragen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben immers verklaard dat de loonheffingsbelasting en kansspelbelasting steeds niet werd afgedragen omdat op die momenten andere kosten moesten worden voldaan. Kennelijk werd op dat moment de keuze gemaakt om andere betalingen te doen, dan die verschuldigd aan belastingdienst. Daarnaast blijkt ook uit de verklaring van [naam] dat – wat betreft het afdragen van de kansspelbelasting – [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dat dit moest worden afgedragen. Bij het oordeel dat sprake is van opzet heeft de rechtbank verder meegewogen dat het niet afdragen van de belastingen gedurende een periode van 26 maanden heeft geduurd en zijn er in die periode meerdere op naam van verdachte gestelde aanmaningen en dwangbevelen aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uitgereikt (DOC-053 tot en met DOC-059, DOC-064, DOC-067 en DOC-068). Dat de verschuldigde belastingen volgens de verdediging alsnog zullen worden afgedragen is naar het oordeel van de rechtbank voor de bewijsvraag niet relevant, gelet op de ruim vier jaren na de uiterste betaaltermijn die inmiddels zijn verstreken.
Toerekening aan de rechtspersoon [verdacht bedrijf] BV
Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938):
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de beslissingen namens verdachte namen, zij formeel als bestuurders van verdachte stonden ingeschreven en – indirect – ook alle aandelen bezitten. Zij hadden aldus de volledige zeggenschap over het handelen van verdachte. Het exploiteren van kansspelautomaten en het afdragen van belasting op de aangiften loonheffing en kansspelbelasting past binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte en is verdachte dienstig geweest.
Daarmee kunnen de strafbare feiten aan verdachte worden toegerekend. Nu [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] deze handelingen opzettelijk hebben gepleegd en verdachte dat handelen heeft aanvaard, rekent de rechtbank het opzet waarmee [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben gehandeld aan verdachte toe.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte kansspelautomaten heeft geëxploiteerd zonder vergunning en de belasting op de aangiften loonheffing en kansspelbelasting niet heeft afgedragen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
zij in de periode van 14 maart 2016 tot 19 oktober 2016 te
Stadskanaal en Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde en
Veendam en Groningen en Noorderveld en Opsterland
en Tynaarlo en Emmen en De Wolden,
opzettelijk,
zonder vergunning van de Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit, speelautomaten, te weten kansspelautomaten, heeft geëxploiteerd, als bedoeld in artikel 30h, tweede lid, van de Wet op de kansspelen
2
zij in de periode van 1 januari 2014
tot en met 29 februari 2016 in
Nederland,
telkens opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen, niet heeft betaald, immers heeft verdachte telkens opzettelijk:
- de belasting op de aangiften loonheffing over de periode februari 2014 tot en met februari 2016 en
- de belasting op de aangiften kansspelbelasting over de periode januari 2014 tot en met februari 2016,
welke op aangifte moeten worden voldaan,
niet afgedragen aan de Inspecteur van de Belastingen
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikel 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 30h en 36 van de Wet op de kansspelen, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 30h van de Wet op de Kansspelen, eerste lid, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk de belasting welke moet worden voldaan of afgedragen niet dan wel niet binnen de in de Belastingwet gestelde termijn betalen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een geldboete van € 50.000,-- geëist, waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een oud feit en dat alsnog volledig aan de belastingverplichtingen en de wettelijke rente zal worden voldaan. Bij het opleggen van een straf dient hiermee rekening te worden gehouden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de omstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Op 14 maart 2016 is de exploitatievergunning voor kansspelautomaten van verdachte ingetrokken. Na intrekking van de exploitatievergunning is een overeenkomst opgesteld, waarin was vermeld dat de exploitatie was overgedragen naar een vennootschap van de boekhouder van verdachte. In werkelijkheid is verdachte echter doorgegaan met het exploiteren van de automaten. Zo blijkt uit verklaringen van vele horeca-uitbaters dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de gelden zijn blijven innen, inclusief de af te dragen kansspelbelasting. Daarmee hebben zij ongeveer € 83.000,-- verdiend. Daarnaast is twee jaar lang geen loonheffingsbelasting en kansspelbelasting afgedragen door verdachte. Daardoor is de belastingdienst ongeveer € 275.000,-- misgelopen.
Uit het uittreksel van verdachtes justitiële documentatie blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd als uitgangspunt genomen. Hoewel in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten voor fraude zijn vastgesteld, heeft de rechtbank deze, wat betreft feit 2, niet als uitgangspunt genomen. De rechtbank is van oordeel dat deze oriëntatiepunten niet van toepassing zijn, immers deze zijn gebaseerd op de situatie dat door middel van fraude ieder zicht op de omvang van de belasting verborgen wordt. Het niet betalen van door verdachte wel aangegeven belasting dient daarom anders te worden gewogen. Overigens rekent de rechtbank het verdachte wel zwaar aan dat zij de kansspelbelasting wel heeft geïnd bij uitbaters, maar dit vervolgens niet heeft afgedragen aan de belastingdienst.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, zoals de raadsman onweersproken heeft gesteld, alsnog volledig aan de belastingverplichtingen en de wettelijke rente zal voldoen, in de afrondende fase van een vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst is en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen vastgoed zullen verkopen.
Verder heeft de rechtbank er – met het oog op het proportionaliteitsbeginsel – rekening mee gehouden dat verdachte en haar vertegenwoordigers feitelijk met elkaar zijn te vereenzelvigen en dat in hun strafzaken (parketnummers 08-996051-16 en 08-996052-16) een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren is opgelegd.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Nu dit in de strafzaken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nadrukkelijk heeft meegewogen bij de strafoplegging, zal de rechtbank in de zaak van verdachte volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden en zal zij verdachte veroordelen tot een geldboete van € 50.000,--, waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 30h van de Wet op de Kansspelen, eerste lid, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk de belasting welke moet worden voldaan of afgedragen niet dan wel niet binnen de in de Belastingwet gestelde termijn betalen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 50.000,-- (vijftigduizend euro);
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van
€ 25.000,-- (vijfentwintigduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. D ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2020.
Buiten staat
Mr. M. Melaard en mr. D. ten Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 58141. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wat betreft [verdacht bedrijf] pagina 548 tot en met 559 (DOC-031), wat betreft HBG pagina 590 tot en met 601 (DOC-042).
3.Verklaring ter zitting van 5 oktober 2020.
4.Pagina 185 tot en met 187 (G-004-01).
5.Pagina 206 tot en met 208 (G-011-01).
6.Pagina 221 tot en met 223 (G-016-01).
7.Pagina 227 tot en met 229 (G-020-01).
8.Pagina 242 tot en met 244 (G-025-01).
9.Pagina 258 tot en met 260 (G-030-01).
10.Pagina 266 tot en met 268 (G-035-01).
11.Pagina 269 tot en met 271 (G-036-01).
12.Pagina 272 tot en met 274 (G-037-01).
13.Pagina 275 tot en met 277 (G-038-01).
14.Pagina 164 tot en met 166 (V-003-02).
15.Pagina 165 (V-003-02).
16.Pagina 313 tot en met 316 (AMB-003).
17.Verklaring ter zitting van 5 oktober 2020.
18.Pagina 178 (G-001-01).