4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 14 maart 2016 is de aan [verdacht bedrijf] BV verleende exploitatievergunning, als bedoeld in artikel 30h van de Wet op de kansspelbelasting (Wok), ingetrokken waardoor zij geen speelautomaten meer mocht exploiteren.
Door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is verklaard dat zij de speelautomaten zijn blijven exploiteren nadat de exploitatievergunning op 14 maart 2016 werd ingetrokken.Volgens hen tot 1 juli 2016, de datum waarop [naam] namens [bedrijf] BV de speelautomaten heeft overgenomen.
Op 1 juli 2016 is een ‘verklaring van overname’ opgemaakt waarin is vermeld dat [verdacht bedrijf] BV of één van de aan haar gelieerde ondernemingen met ingang van 1 juli 2016 alle contracten en plichten van de speel- en amusementsautomaten heeft overgedragen aan [bedrijf] BV.
Verschillende uitbaters, onder meer in de gemeenten Stadskanaal, Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde, Veendam, Groningen, Noorderveld, Opsterland, Tynaarlo, Emmenen De Wolden, hebben op 19 oktober 2016 verklaard dat [verdacht bedrijf] al jarenlang de speelautomaten die bij hen zijn geplaatst exploiteert, en dat daar niets aan is veranderd, ook niet na 1 juli 2016.
Ook de heer [naam] , eigenaar van [bedrijf] BV, heeft op 19 oktober 2016 verklaard dat de exploitatie nog steeds plaatsvindt door [verdacht bedrijf] BV en dat het niet klopt dat de exploitatie per 1 juli 2016 is overgenomen van [verdacht bedrijf] BV,zulks ondanks het feit, zoals uit de verklaring van [naam] blijkt, dat gemeenten met de ‘verklaring van overname’ zijn geïnformeerd dat de klanten en speelautomaten op 1 juli 2016 zouden zijn overgenomen door [bedrijf] BV.
In de periode januari 2014 tot en met januari 2016 zijn maandelijks aangiften kansspelbelasting en loonheffing door [verdacht bedrijf] BV ingediend, waarvan de verschuldigde belasting vervolgens niet werd voldaan.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat het klopt dat de loonheffingsbelasting en kansspelbelasting niet werd afgedragen,volgens hen omdat op dat moment andere kosten moesten worden voldaan.
[naam] heeft verklaard dat hij de aangifte voor de kansspelbelasting deed op basis van Excel-documenten die hij daartoe van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kreeg, en dat hij hen vervolgens een briefje verstrekte met de door hen verschuldigde én te betalen kansspelbelasting en het kenmerk- en rekeningnummer van de Belastingdienst.
Ten aanzien van feit 1
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de kansspelautomaten is blijven exploiteren, terwijl zij niet meer beschikte over een exploitatievergunning omdat deze op 14 maart 2016 was ingetrokken. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat deze exploitatie na 14 maart 2016 willens en wetens is voortgezet.
Ook na de overnameverklaring op 1 juli 2016 heeft verdachte de exploitatie van de speelautomaten feitelijk voortgezet, zo blijkt uit de verklaringen van de uitbaters. Ook [naam] , de eigenaar van [bedrijf] BV, heeft verklaard dat verdachte de exploitatie heeft voortgezet en de rechtbank heeft geen enkele reden om de twijfelen aan de juistheid van die verklaring.
Dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na 1 juli 2016 slechts hand- en spandiensten voor [bedrijf] BV hebben verricht, vindt geen enkele steun in het dossier en wordt bovendien weerlegd door de verklaringen van de uitbaters en de verklaring van [naam] . Ook is dit scenario is niet aannemelijk geworden. Zo ontbreken bijvoorbeeld bankafschriften waaruit kan blijken dat de bij de uitbaters geëinde gelden door verdachte naar de bankrekening van [bedrijf] BV zijn overgemaakt, dan wel anderszins ten bate zijn gekomen van [bedrijf] BV, zoals [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter zitting namens verdachte hebben verklaard. Evenmin is op aannemelijk geworden dat zij met het innen van gelden belast waren in opdracht van deze vennootschap, bijvoorbeeld in het kader van een dienstverband. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de verschuldigde bedragen voor loonheffing op de aangiften loonbelasting en de aangiften kansspelbelasting telkens opzettelijk niet heeft afgedragen.
Uit het dossier (nagezonden proces-verbaal van 13 november 2019, opgemaakt door [verbalisant] , pagina 2) blijkt dat eenmaal uitstel is gevraagd en verleend voor de afdracht van de loonheffing over de maand januari 2014, waarna dit bedrag uiteindelijk in augustus 2014 is betaald. Gelet op artikel 69 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) zal de rechtbank verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Dat namens verdachte met betrekking tot de overige in de tenlastelegging genoemde belastingenverplichtingen veelvuldig contact is gezocht met de belastingdienst en om uitstel is gevraagd blijkt niet uit het dossier en is ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat de belasting telkens opzettelijk niet is afgedragen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben immers verklaard dat de loonheffingsbelasting en kansspelbelasting steeds niet werd afgedragen omdat op die momenten andere kosten moesten worden voldaan. Kennelijk werd op dat moment de keuze gemaakt om andere betalingen te doen, dan die verschuldigd aan belastingdienst. Daarnaast blijkt ook uit de verklaring van [naam] dat – wat betreft het afdragen van de kansspelbelasting – [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dat dit moest worden afgedragen. Bij het oordeel dat sprake is van opzet heeft de rechtbank verder meegewogen dat het niet afdragen van de belastingen gedurende een periode van 26 maanden heeft geduurd en zijn er in die periode meerdere op naam van verdachte gestelde aanmaningen en dwangbevelen aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uitgereikt (DOC-053 tot en met DOC-059, DOC-064, DOC-067 en DOC-068). Dat de verschuldigde belastingen volgens de verdediging alsnog zullen worden afgedragen is naar het oordeel van de rechtbank voor de bewijsvraag niet relevant, gelet op de ruim vier jaren na de uiterste betaaltermijn die inmiddels zijn verstreken.
Toerekening aan de rechtspersoon [verdacht bedrijf] BV
Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938): het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de beslissingen namens verdachte namen, zij formeel als bestuurders van verdachte stonden ingeschreven en – indirect – ook alle aandelen bezitten. Zij hadden aldus de volledige zeggenschap over het handelen van verdachte. Het exploiteren van kansspelautomaten en het afdragen van belasting op de aangiften loonheffing en kansspelbelasting past binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte en is verdachte dienstig geweest.
Daarmee kunnen de strafbare feiten aan verdachte worden toegerekend. Nu [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] deze handelingen opzettelijk hebben gepleegd en verdachte dat handelen heeft aanvaard, rekent de rechtbank het opzet waarmee [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben gehandeld aan verdachte toe.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte kansspelautomaten heeft geëxploiteerd zonder vergunning en de belasting op de aangiften loonheffing en kansspelbelasting niet heeft afgedragen.