ECLI:NL:RBOVE:2020:344

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
Awb 19/1447
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering na ontvangen vergoeding bij beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen, maar verweerder vorderde een bedrag van € 3.175,40 netto terug, omdat eiseres een vergoeding had ontvangen na beëindiging van haar dienstverband. Eiseres betwistte de terugvordering en stelde dat de vergoeding bedoeld was voor re-integratie. De rechtbank oordeelde dat de vergoeding niet kwalificeerde als een wettelijke transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst van eiseres niet aan de wettelijke voorwaarden voldeed. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering terecht was, omdat eiseres over middelen beschikte die niet waren aangewend voor haar levensonderhoud. De rechtbank verwierp het beroep van eiseres als ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van € 1.050,--. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder bijstandsuitkeringen kunnen worden teruggevorderd en de rol van ontvangen vergoedingen in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1447

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,
gemachtigde: I. te Brinke.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 3.175,40 netto bijstand teruggevorderd wegens een ontvangen transitievergoeding en een nabetaling van salaris over de maand mei 2018.
Bij besluit van 24 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de overwegingen van de commissie bezwaarschriften.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft op basis van een contract voor de periode 15 oktober 2017 tot 15 oktober 2018 werkzaamheden verricht voor thuiszorgorganisatie Thuiszorg [naam] Enschede. Zij ontving van verweerder een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm van een alleenstaande ouder, waarbij rekening gehouden werd met haar inkomsten uit arbeid.
1.2.
Eiseres is ontslagen per 31 mei 2018 wegens onenigheid met haar werkgever. Eiseres heeft hiertegen geprotesteerd.
1.3.
De kantonrechter heeft in een proces-verbaal van 2 oktober 2018 het volgende vastgelegd:

Ter beëindiging van hun geschil en van deze procedure komen partijen het volgende overeen:
1. Y. betaalt binnen vier weken na heden aan F. een (billijke) vergoeding van € 4.500,95 bruto (…)”.
1.4.
De werkgever van eiseres heeft naast deze vergoeding een bedrag van € 245,50 achterstallig loon over de maand mei 2018 betaald.
1.5.
Eiseres is met ingang van 15 oktober 2018 door het UWV in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
2.1.
Verweerder is vervolgens overgegaan tot het nemen van het primaire besluit.
Volgens verweerder heeft de vergoeding die eiseres heeft ontvangen vanwege het einde van haar dienstbetrekking betrekking op de maanden juni 2018 tot en met september 2018. Over deze maanden heeft een herberekening plaatsgevonden, alsmede over de maand mei 2018 vanwege de nabetaling van salaris. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres bijstand heeft ontvangen, terwijl zij achteraf over deze periode over middelen in de zin van artikel 31 en artikel 32, eerste lid, van de Pw beschikte.
De ontvangen bijstand is tot een bedrag van € 3.175,40 netto teruggevorderd op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw. Eiseres is verzocht het bedrag binnen een maand over te maken. Het bezwaar van eiseres is ongegrond verklaard. Omdat het verweerder niet is gebleken dat eiseres de transitievergoeding heeft bestemd of heeft willen bestemmen voor re-integratiedoeleinden, heeft verweerder de vergoeding aangemerkt als inkomen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan na het ontslag.
2.2.
Namens eiseres is betoogd dat zij haar transitievergoeding conform de bedoeling van de wetgever wil aanwenden voor re-integratie. Verweerder heeft de vergoeding ten onrechte aangemerkt als inkomen. Uit de kamerstukken blijkt duidelijk dat de transitievergoeding niet is bedoeld als voorziening in het levensonderhoud. De werkgever is deze immers ook verschuldigd als een werknemer een nieuwe baan heeft en aan de voorwaarden voor de vergoeding voldoet. Omdat eiseres ziek is, heeft zij feitelijk nog geen kosten gemaakt voor haar re-integratie, maar zodra haar gezondheid verbetert gaat zij dat wel doen. Ook is er volgens eiseres een dringende reden om af te zien van terugvordering. Zij is ziek en heeft geen zicht op inkomen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Pw wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking te nemen middelen voor zover deze:
- betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid of die naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen en
- betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand onverschuldigd is betaald omdat de belanghebbende naderhand over de periode dat bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen beschikt of kan beschikken.
3.2.
Tussen partijen is in geschil of verweerder de vergoeding die eiseres van haar werkgever heeft ontvangen terecht heeft aangemerkt als middelen in de zin van de Pw en of verweerder terecht met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw een bedrag van € 3.175,40 van haar heeft teruggevorderd. Niet in geschil is dat de nabetaling van salaris over de maand mei 2018 terecht wordt teruggevorderd.
3.3.
Hoewel beide partijen de door eiseres ontvangen vergoeding hebben gekwalificeerd als ‘transitievergoeding’, is naar het oordeel van de rechtbank van een wettelijke transitie-vergoeding in de zin van artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek geen sprake. Een transitievergoeding vloeit immers voort uit de wet als wordt voldaan aan de in de wet genoemde voorwaarden, zoals in de eerste plaats dat de arbeidsovereenkomst ten minste
24 maanden heeft geduurd. Hiervan is in het geval van eiseres geen sprake. Het gaat in de situatie van eiseres om een overeengekomen vergoeding ter beslechting van een arbeidsrechtelijk geschil, waarvan de hoogte door eiseres en haar ex-werkgever onderling is bepaald. Door de kantonrechter zijn de overeengekomen afspraken in een proces-verbaal neergelegd. Ter zitting van de rechtbank is dit ook besproken en hebben beide partijen erkend dat van een wettelijke transitievergoeding geen sprake is.
3.4.
De vergoeding die aan eiseres is betaald, vindt blijkens het procesdossier wel zijn grondslag in de beëindiging van de voormalige dienstbetrekking van eiseres en heeft ook het karakter van een vergoeding in verband met die beëindiging. De hoogte van de vergoeding zelf biedt bovendien een duidelijke aanwijzing dat het gaat om een compensatie van het door eiseres gederfde loon over de maanden die haar tijdelijke dienstverband zou hebben voortgeduurd als het niet voortijdig was beëindigd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook op goede gronden geconcludeerd dat eiseres over de periode van
1 juni 2018 tot 30 september 2018 (de periode waaraan de vergoeding is toegerekend) en over de maand mei 2018 (de maand waarover salaris is nabetaald) naderhand alsnog over middelen in de zin van de Pw heeft kunnen beschikken. In verband hiermee is aan eiseres onverschuldigd bijstand betaald, zodat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw gerechtigd was tot terugvordering over te gaan. Tegen de hoogte van het bedrag van de terugvordering zelf zijn geen gronden aangevoerd, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan.
3.5.
Namens eiseres is nog betoogd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kunnen dergelijke dringende redenen slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:262). Hiervan is de rechtbank niet gebleken. Dat eiseres het bedrag van de vergoeding heeft bewaard om na haar herstel aan te wenden voor haar
re-integratie, zoals ter zitting is betoogd, ziet de rechtbank in ieder geval niet als een zodanig dringende reden.
3.6.
Gelet op dat wat in rechtsoverweging 3.3. is overwogen, heeft verweerder de toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw ten onrechte gebaseerd op de motivering dat eiseres een transitievergoeding heeft ontvangen. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek in de motivering met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat de terugvordering op zichzelf genomen juist is en gelet op 3.2 tot en met 3.4 aannemelijk is dat eiseres door de onjuiste duiding van de aan haar verstrekte vergoeding niet is benadeeld. Wel ziet de rechtbank in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Het beroep is ongegrond.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Harbers, voorzitter, en mr. R.J. van Lochem en
mr. E. Hoekstra, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.