ECLI:NL:RBOVE:2020:3435

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
08-158832-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met blijvende gevolgen tijdens Bevrijdingsdag in Zwolle

Op 19 oktober 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man uit Zwolle, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong op Bevrijdingsdag 2019, toen de verdachte een vuistslag toebracht aan een 25-jarige man, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 8 maanden. De rechtbank verklaarde de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer en zijn ouders niet-ontvankelijk, omdat deze niet voldoende onderbouwd was in het strafproces. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, camerabeelden en medische rapporten die de ernst van het letsel bevestigden. De verdachte had eerder geen geweldsdelicten gepleegd en de rechtbank hield rekening met zijn spijt en de impact van de zaak op zijn leven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn handelen niet proportioneel was, wat leidde tot de verwerping van het beroep op noodweer en noodweerexces.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-158832-19 (P)
Datum vonnis: 19 oktober 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 maart 2020 en 05 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.C. Pol en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. R. van Veen, advocaat te Utrecht, alsmede namens de benadeelde partijen [slachtoffer] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door
mr. E.W. Bosch en mr. S.M. Diekstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt, kort en zakelijk weergegeven, er op neer dat verdachte:
primair:
op 5 mei 2019 in Zwolle [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld;
subsidiair
op 5 mei 2019 in Zwolle [slachtoffer] heeft mishandeld, waardoor er zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 5 mei 2019 te Zwolle aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meer bloedingen in het hoofd/de hersenen en/of
- een of meer (bloedige) hersenkneuzingen en/of
- een breuk in twee (aanpalende) schedelbeenderen en/of
- een halfzijdige verlamming,
heeft toegebracht door eenmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het gezicht te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 mei 2019 te Zwolle [slachtoffer] heeft mishandeld door hem eenmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het gezicht te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meer bloedingen in het hoofd/de hersenen en/of
- een of meer (bloedige) hersenkneuzingen en/of
- een breuk in twee (aanpalende) schedelbeenderen en/of
- een halfzijdige verlamming,
ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen.
Daartoe heeft hij opgemerkt dat verdachte - iemand met een kickboksverleden - door met kracht tegen de zijkant van het hoofd van [slachtoffer] te stompen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Op de camerabeelden is te zien dat een forse zwaaiende beweging door verdachte wordt gemaakt en dat hij vervolgens zijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer] stompt en [slachtoffer] ten val komt. Uit de letselbeschrijving van
dr. W.L.J.M. Duijst volgt dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ter onderbouwing heeft hij aangevoerd dat een enkele vuistslag in het gezicht, zonder enige bijkomende handeling of uitgeoefend geweld, onvoldoende is om voorwaardelijk opzet op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel aan te nemen. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op contra indicaties ten aanzien van de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had [slachtoffer] knock-out te slaan, maar enkel de bedoeling had hem af te schrikken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing heeft hij aangevoerd dat er sprake is van noodweer dan wel noodweerexces waardoor de wederrechtelijkheid komt te vervallen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde zware mishandeling
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft op 5 mei 2019 bij de politie het volgende verklaard:

“Ik was vanavond rond die tijd aan het werk als pizzabezorger. Ik werk bij het
bedrijf [bedrijf] en moest een bestelling wegbrengen aan [adres 2]
, dit is een zijstraat van de Sassenstraat. Toen ik op mijn scooter ter hoogte van het [café] reed, passeerde ik een jongeman. Ik reed stapvoets omdat het druk op straat was. Toen ik deze jongen passeerde, hoorde ik dat hij tegen mij zei van "Is er wat" of zoiets. Ik zei als reactie van: Nee, is er wat met jou? Ik zag dat deze jongeman een glas op de bak van de scooter zette. Deze bak zit op mijn scooter achterop, waar ik de pizza's in vervoer. Ik stopte. Ik hoorde toen een glas op straat vallen. Ik weet niet of het dat glas was wat achter op de bak stond. Ik zag dat deze jongeman ongeveer een meter voor mij stond en dat hij werd tegengehouden door een andere man. Deze jongeman wilde naar mij toe komen. Ik zag dat hij werd tegengehouden. Ik zag dat die jongeman agressief reageerde en ondanks dat hij werd tegen gehouden naar mij toe wilde komen. Ik zag ook dat hij gebaren maakte
met zijn armen. Ik dacht dat hij mij wilde slaan. Ik merkte toen dat ik van uit het niets een harde trap in mijn buikstreek kreeg. Dat deed mij pijn. Ik zag dat die jongeman die werd tegen gehouden mij trapte. Ik zag dat er een omstander tussen ons in kwam staan en deze jongeman ook tegen hield en wegdrukte. Dat was een man met een donker getinte huidskleur. Ik ben toen naar mijn scooter gelopen, en ik zag toen nog een glas op de bak van de scooter staan, dat van die jongeman was. Ik heb het glas toen in de bosjes gegooid. Ik was toen aan het zoeken waar mijn handschoenen waren gebleven. Ik zag toen ineens dat die jongeman weer op mij af kwam lopen en weer werd tegen gehouden door die vriend van die jongeman. Ik merkte dat de jongeman mij een trap in de linkerzijde van mijn buik gaf. Hij pakte mij toen ook gelijk bij mijn capuchon en trok deze er af. Op dat moment heb ik deze jongeman met mijn rechterhand afgeweerd en weggeduwd. Ik zag dat die jongeman door die getinte man achteruit werd geduwd en zag dat ze op straat over elkaar heen kwamen te vallen. Ik zag dat die jongeman weer op stond. Ik zag toen dat die vriend van die jongeman, die eerst al tijdens de eerste confrontatie tussen beide kwam, op mij af kwam lopen en mij vroeg van "Wat moet je nou?". Ik merkte dat die jongen mij begon te duwen. Ik duwde terug. Het ging over een weer en we hebben elkaar niet geslagen. Ik zag toen die jongeman weer en we liepen op elkaar af. We zochten elkaar als het ware weer op en we zaten elkaar uit te dagen. Ik liep op
die jongeman af en hij liep naar achteren. Ik gaf hem toen met mijn gebalde rechtervuist een snelle klap in zijn gezicht. Ik zag dat de jongeman op straat komt te vallen." [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting op 5 oktober 2020, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard:
…”Het klopt dat ik na een trap van [slachtoffer] meer initiatief nam. [slachtoffer] liep naar achteren met zijn vuisten omhoog en zei “Kom maar”. Ik liep er op af. Ik sloeg met mijn rechtervuist op de linkerkant van zijn gezicht. Het was gewoon een stoot op zijn hoofd. Het was hard ja. Hij viel in één keer neer. Hij kwam daarbij met zijn hoofd op de grond. Ik wilde laten zien dat ik voor mij zelf op kon komen en dat met mij niet te sollen valt. Ik was boos en bang. Ook als je niet op kickboksen zit, weet je dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is.” [3]
Getuige [getuige 1] verklaart met betrekking tot 5 mei 2019, zakelijk weergegeven, als volgt:
…”Omstreeks 18:45 liep ik door Sassenstraat. Ik zag drie jongens die tegenover elkaar stonden, ik nam een grimmige sfeer waar.” [4]
… “Dat was drie meter na de ingang van de pub, in de richting van de Sassenpoort. Ik zag een scooter voor de pub staan. Ik zag bij de scooter een jongen in een lichtblauwe jas staan [de rechtbank begrijpt: verdachte]. Hij stond tegenover een jongen in een zwarte jas [de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer] ] en een jongen in een legergroene jas [de rechtbank begrijpt getuige [getuige 2] ]. De jongen met de zwarte jas en de jongen in de lichtblauwe jas zochten elkaar telkens op. Het was een wederzijdse confrontatie want ik zag dat ze telkens naar elkaar toe liepen en het een soort van duw en trekwerk was. Ik ben op dat moment er ook tussen gaan staan. Ik ben met de jongen met de zwarte jas een paar stappen in de richting van de Sassenpoort gelopen. Ik zag dat de jongen met de blauwe jas terug liep in de richting van zijn scooter. Ik dacht toen dat het klaar was. Ik zag een paar seconden later dat de jongen met de blauwe jas weer in de richting van de jongen met de zwarte jas kwam lopen. De jongen met de zwarte jas had ook iets geroepen, ik weet zo niet meer wat. Er was misschien 1,5 meter a 2 meter tussen de jongen met de zwarte jas en de jongen met de blauwe jas. Ik zag dat de jongen met de zwarte jas zich vast hield aan de jongen met de legergroene jas en toen met zijn rechterbeen een trap voorwaarts maakte in de richting van de jongen in de blauwe jas. Ik zag dat deze trap mis was. Ik zag dat de jongen in de blauwe jas weg stapte en de trap ontweek. Ik stond toen op ongeveer twee meter afstand en had goed zicht op de situatie. Mijn zicht werd ook niet belemmerd door iets.
Ik zag dat de jongen in de blauwe jas een kille blik kreeg. Ik zag dat hij vooruit stapte en met een volle vuist, met een gestrekte arm en met volle kracht de jongen in de zwarte jas op zijn gezicht sloeg. Ik zag dat de jongen in de zwarte jas direct bewusteloos was want zijn ogen draaiden weg. Hij viel rechtstandig achterover. Het was midden op straat. Hij viel eerst op de bovenzijde van zijn rug en zijn hoofd klapte toen op straat. Ik zag direct al bloeddruppels op straat. Ik zag bloed aan de achterzijde van zijn rechteroor. Volgens mij kwam dat bloed niet uit zijn oor. Ik zag dat de jongen met de zwarte jas geen bewustzijn had. Ik kon geen contact met hem krijgen. Ik keek hem aan en zag dat hij helemaal weg was. Ik heb bij zijn keel gevoeld of hij hartslag had.” [5]
Verbalisant [verbalisant] heeft – nadat zij op andere camerabeelden verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] herkend heeft - de beelden van de toezichtcamera van de Gemeente Zwolle, gemaakt op 5 mei 2019 vanaf 18:46 uur in de Sassenstraat bekeken en relateert, zakelijk weergegeven, onder meer:
…”Ik zie dat [slachtoffer] in beeld verschijnt. Ik zie dat hij achteruit loopt en zijn armen gespreid voor zich houdt met de handpalmen naar boven.
…Ik zie dat [slachtoffer] met een open hand wijst in de richting van verdachte. Ik zie dat getuige [getuige 3] en getuige [getuige 4] iets tegen verdachte zeggen, omdat verdachte in hun richting draait en naar hen toeloopt. Ik zie dat [getuige 3] verdachte bij zijn rechterarm vastpakt. Ik zie dat verdachte naar [slachtoffer] kijkt en zich in de richting van [slachtoffer] beweegt. Ik zie dat [getuige 4] verdachte probeert tegen te houden. Ik zie dat verdachte afwerende bewegingen naar [getuige 4] maakt. [6]
…Ik zie dat [slachtoffer] zijn handen tot vuisten gebald heeft. [slachtoffer] bewegingen met zijn handen maakt en zegt ”Kom maar, kom maar.” Ik zie dat [getuige 2] snel naast [slachtoffer] gaat staan. Ik zie dat [getuige 3] op [getuige 2] en [slachtoffer] afloopt. Ik zie dat verdachte daarop reageert en met zijn linkerhand de rechterarm van [getuige 3] aanraakt en vervolgens in de richting van [slachtoffer] afloopt. [7]
...Ik zie dat [slachtoffer] achteruit en zijwaarts dribbelt als een bokser. Ik zie dat verdachte op een rustige wijze naar [slachtoffer] toeloopt.
…Ik zie dat [getuige 2] naar voren, in de richting van verdachte stapt. Ik zie dat [slachtoffer] achter [getuige 2] staat.
…Ik zie dat verdachte zich weer op [slachtoffer] richt en [getuige 2] links laat.
…Ik zie dat verdachte zijn handen opricht en dat [slachtoffer] deze afweert. Ik zie dat [slachtoffer] zich achteruit beweegt en dat verdachte voor hem staat. Ik zie dat verdachte met zijn rechterarm uithaalt en [slachtoffer] tegen de linkerzijde van zijn gezicht slaat. Ik zie dat verdachte direct met zijn linkerarm uithaalt en slaat. Ik zie dat deze slag mis is omdat [slachtoffer] door de eerste klap los komt van de grond en direct op zijn rug, languit op de grond terecht komt. [8]
Door prof. Hofman is op 5 mei 2019 een CT gemaakt van de hersenen van [slachtoffer] waarop een lijnvormige fractuur van het rechter wandbeen en het rechter slaapbeen te zien is. Tussen het spinnenwebvlies en het zachte hersenvlies rond de linker hersenhelft werd bloed aangetroffen. Ook was er tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies een bloeding te zien. In de linker temporaalkwab bevinden zich enkele bloedige hersenkneuzingen. [9]
De Forensisch Geneeskundige Letselverklaring, opgemaakt door dr. W.L.J.M. Duijst, op 7 mei 2019, houdt het volgende in:
…”Bij [slachtoffer] is er een open wond aan de rechterkant van het behaarde hoofd. Dit duidt op een impact aan die zijde van het hoofd. Tevens is de schedel aan de rechter zijkant van het hoofd gebroken. Aan de linkerzijde zijn hersenkneuzingen te zien; dit kan zowel ten gevolge van een slag als ten gevolge van de deceleratie van het letsel zijn. Bij [slachtoffer] worden diverse bloedingen onder de hersenvliezen gezien, zowel links als rechts. Aan de rechterkant van het behaarde hoofd bevindt zich een scheurwond. Gezien het feit dat de huid aan de rechterkant van het hoofd beschadigd is, kan geconcludeerd worden dat het hoofd aan de rechterkant op of tegen een harde ondergrond is gebotst. [10]
De ernst van het letsel en daarmee de noodzaak tot medisch ingrijpen is beoordeeld aan de hand van AIS (Abbreviated Injury Score) methode en vastgesteld op 5. De meest kritieke vorm.
Met betrekking tot het ontstaan van het letsel concludeert dr. Duijst:
…”Het letsel kan niet alleen verklaard worden door de vuistslag: de kracht van een vuistslag alleen is vaak te klein om genoemd letsel te kunnen veroorzaken. De combinatie van de vuistslag en de val is wel verklarend voor het letsel. Het is niet mogelijk om precies te onderscheiden welk letsel wordt veroorzaakt door de vuistslag en welk letsel wordt veroorzaakt door de val. Het letsel kan worden verklaard door een val op straat. Gezien de omvang van het letsel moet dit een val met aanzienlijke snelheid zijn. Die snelheid kan voortkomen door een duw of een slag. [11]
Uit de brief van 8 juli 2019, opgemaakt door verpleegkundig specialist neurochirurgie J.C. Toerse komt naar voren dat [slachtoffer] op 13 mei 2019 een craniectomie heeft ondergaan, waarna hij geruime tijd op de Intensive Care heeft verbleven. Op 12 juni 2019 is er een tweede operatie geweest, waarbij een eerder verwijderd botlap in het hoofd is teruggeplaatst. [12]
Door revalidatiearts N. van Munster is op 18 december 2019 in een brief beschreven dar er bij [slachtoffer] nog steeds sprake is van een ernstige niet-vloeiende afasie en een matig-ernstige spraakapraxie. [slachtoffer] ervaart nog altijd taalbegripsproblemen, ernstige woordvindingsproblemen en lezen en schrijven van enkele losse, korte woorden is soms mogelijk. Op al deze vlakken is sprake van blijvende invaliditeit. Daarnaast is de sensibiliteit in de vingers en de hand van de rechterhand gestoord. In de rechter onderarm en bovenarm is de sensibiliteit ook gestoord. Naast gevoelsstoornissen zijn bewegingen in de vingers en hand trager en minder vloeiend. Dit geeft op het gebied van persoonlijke verzorging, uitvoeren van huishoudelijke taken, onderhouden van sociale contacten, hobby’s en werk blijvende invaliditeit. [13]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 5 mei 2019 in Zwolle een vuistslag in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegeven. [slachtoffer] is door deze vuistslag op de grond gevallen en heeft door de vuistslag in combinatie met de val op straat lichamelijk letsel opgelopen.
Het letsel bij aangever [slachtoffer] dient, naar het oordeel van de rechtbank, te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Art. 82 Sr geeft tot op zekere hoogte invulling aan zwaar lichamelijk letsel doordat deze bepaling inhoudt dat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: "ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw", alsmede "storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft. Het toegebrachte letsel bij [slachtoffer] betreft letsel, waarbij gebleken is dat medisch ingrijpen meerdere malen noodzakelijk was en waarbij geen zicht is op volledig herstel.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] .
Opzet
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat de door verdachte toegebrachte vuistslag in het gezicht/tegen het hoofd van [slachtoffer] een harde vuistslag is geweest, waardoor [slachtoffer] direct achterover op de grond is gevallen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij hard tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Ook heeft getuige [getuige 1] verklaard over de kracht van de klap. Hij heeft verklaard dat er met de volle vuist, met gestrekte arm en met volle kracht door verdachte in het gezicht van [slachtoffer] geslagen is, dat daardoor [slachtoffer] rechtstandig achterover viel en direct bewusteloos was. Dit blijkt ook uit de beschrijving van de camerabeelden. Die houdt in dat verdachte met zijn rechterarm uithaalt en tegen de linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer] slaat. [slachtoffer] valt door deze klap direct languit op de grond.
Door dr. W.L.J.M. Duijst is nadien geconcludeerd dat de combinatie van de vuistslag en de val op straat verklarend kan zijn voor het letsel. Het is niet mogelijk om precies te onderscheiden welk letsel wordt veroorzaakt door de vuistslag en welk letsel wordt veroorzaakt door de val. Het letsel kan worden verklaard door een val op straat. Gezien de omvang van het letsel moet het een val zijn geweest met aanzienlijke snelheid. Die snelheid kan voortkomen uit een duw of slag. Deze conclusie draagt bij aan de vaststelling dat er door verdachte dusdanig hard is geslagen tegen het hoofd van [slachtoffer] dat hij direct daarna hard op de grond is gevallen.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen voorts vast dat verdachte gericht tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte voor en op korte afstand van [slachtoffer] stond. Dat volgt onder meer uit de beschrijving van de camerabeelden en de verklaring van [getuige 1] . De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte vrij zicht had en dat zijn slag niet werd gehinderd door personen of obstakels. Dat verdachte, zoals hij bij de politie verklaarde, niet mikte, acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet geloofwaardig.
Ten aanzien van de vraag of verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en deze kans ook bewust heeft aanvaard, overweegt de rechtbank dat het met kracht en gericht slaan tegen het hoofd, een gedraging is die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Verdachte wist, zo heeft hij verklaard, dat het hoofd een vitaal lichaamsdeel is. De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak van contra-indicaties niet is gebleken.
Het verweer van de raadsman dat verdachte niet de intentie had zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en zich niet bewust is geweest van de mogelijke gevolgen, wordt dan ook verworpen.
De rechtbank stelt voorts vast dat er sprake is van causaal verband tussen de door verdachte verrichte gedraging – te weten het geven van één harde vuistslag tegen het hoofd van [slachtoffer] - en de harde val van [slachtoffer] op de grond, waarna uiteindelijk het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan. Redelijkerwijs kan die val van [slachtoffer] aan de gedraging van verdachte worden toegerekend.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder primair tenlastegelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 mei 2019 te Zwolle aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten- bloedingen in de hersenen en- een bloedige hersenkneuzing en- een breuk in twee aanpalende schedelbeenderenheeft toegebracht door eenmaal met kracht tegen het hoofd en het gezicht te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Uit de door de raadsman overgelegde en ter terechtzitting op 5 oktober 2020 voorgehouden pleitnota volgt dat hij een beroep op noodweer dan wel noodweerexces ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft gedaan. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen verklaard en zal dit verweer, nu dit door de officier van justitie ook zo is beoordeeld, beoordelen ten aanzien van de primair bewezenverklaarde zware mishandeling.
Noodweer
5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte agressief benaderd is door [slachtoffer] en dat het [slachtoffer] is geweest die de eerste trap heeft gegeven. Op het moment dat verdachte aanstalten maakte om weg te gaan, werd hij echter opnieuw aangevallen door [slachtoffer] . Verdachte werd nogmaals getrapt en aan zijn capuchon getrokken. Ook werd er een slaande beweging naar hem gemaakt. De noodweersituatie duurde voort en daarom mocht verdachte zich verdedigen door [slachtoffer] een vuistslag te geven.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat op de camerabeelden te zien is dat aan het begin van het incident wellicht een noodweersituatie dan wel een dreiging daarvan aan de orde is geweest. Te zien is dat er door [slachtoffer] een trappende beweging in de richting van verdachte wordt gemaakt en door getuigen wordt verklaard dat [slachtoffer] agressief tegen verdachte was. Die situatie is echter geëindigd. Vervolgens is het verdachte die achter [slachtoffer] aanloopt en hem aanvalt. Van verdachte had anders verwacht mogen worden. Hij had weg moeten en kunnen lopen. Aldus is niet voldaan aan het subsidiariteitsvereiste.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Zowel de vuistslag van verdachte aan [slachtoffer] als hetgeen daaraan voorafgaand heeft plaatsgevonden, is vastgelegd op camera. De beelden zijn ter terechtzitting getoond en een beschrijving van de beelden bevindt zich in het dossier. Uit de beschrijving van de beelden volgt dat, nadat verdachte van zijn scooter is afgestapt, er wrijving ontstaat tussen verdachte en getuige [getuige 2] . Er wordt geduwd en er lijkt een discussie plaats te vinden tussen [getuige 2] en verdachte. Wanneer verdachte wegloopt, achtervolgt [getuige 2] hem. [slachtoffer] is steeds dichtbij als dit zich tussen verdachte en [getuige 2] voordoet. Vervolgens ontstaat er geduw en getrek tussen verdachte, [getuige 2] en [slachtoffer] . [slachtoffer] maakt een trappende beweging in de richting van verdachte, waarop getuigen [getuige 1] en [getuige 3] ingrijpen en de betrokkenen vastpakken. [getuige 2] en [slachtoffer] bewegen achteruit. Op enig moment loopt [getuige 2] weer terug richting verdachte. [getuige 1] en [getuige 3] proberen te verhinderen dat [getuige 2] en verdachte weer naar elkaar toe bewegen. Er wordt vervolgens een trappende beweging gemaakt richting verdachte. Verdachte weert deze trap/aanval af met zijn arm. [getuige 2] geeft verdachte een duw. [getuige 3] probeert [getuige 2] tegen te houden en [getuige 1] probeert verdachte tegen te houden. [slachtoffer] probeert ook bij verdachte te komen, maar hij wordt door [getuige 3] tegen gehouden. Verdachte beweegt dan in de richting van [getuige 2] in een gevechtshouding. [getuige 3] duwt [getuige 2] en [slachtoffer] weg en zowel [getuige 2] als [slachtoffer] vallen op de grond. Verdachte loopt dan richting [getuige 2] en [slachtoffer] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan het trappen in de richting van verdachte worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens hem. Aan die aanranding kwam echter een einde doordat getuige [getuige 3] betrokkenen [getuige 2] en [slachtoffer] naar achter duwde waardoor laatstgenoemden ten val kwamen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op dat moment kon weglopen en dat hij dat ook had moeten doen.
Dat gebeurt echter niet. Uit de hiervoor onder 4.3. genoemde camerabeelden van de Gemeente Zwolle blijkt dat verdachte doorloopt en dat getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hem meerdere malen proberen tegen te houden. Verdachte laat zich door hen echter niet tegenhouden. Verbalisant [verbalisant] relateert dat de camerabeelden inhouden dat [slachtoffer] achteruit en zijwaarts dribbelt als een bokser en dat verdachte op een rustige wijze naar [slachtoffer] toeloopt. Te zien is dat verdachte diverse meters aflegt in de richting van [slachtoffer] , terwijl [slachtoffer] steeds naar achteren dribbelt. Op enig moment komt [getuige 2] tussen verdachte en [slachtoffer] in te staan. [getuige 2] pakt dan de handen van verdachte en maakt een afwerende beweging. [slachtoffer] danst om [getuige 2] en verdachte heen en verdachte richt zich weer op [slachtoffer] . Verdachte richt dan zijn handen op en [slachtoffer] weert deze af. [slachtoffer] beweegt achteruit en verdachte staat voor hem. Vervolgens haalt verdachte met zijn rechterarm uit en slaat [slachtoffer] tegen de linkerzijde van zijn gezicht.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, op het moment dat [getuige 2] en [slachtoffer] ten val kwamen, had moeten en kunnen weglopen. Er is aldus niet voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Uit de camerabeelden blijkt dat daarna niet opnieuw een (dreiging van een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte heeft plaatsgevonden. De rechtbank leidt uit de beschrijving van de camerabeelden daarentegen af dat het verdachte is die vervolgens de confrontatie opzoekt.
Nu niet is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste, wordt het beroep op noodweer verworpen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
Zware mishandeling

6.De strafbaarheid van verdachte

Noodweerexces
6.1
Het standpunt van de verdediging
Subsidiair heeft de raadsman betoogd, indien de rechtbank van oordeel is dat het handelen van verdachte niet proportioneel is, dat het slaan met de vuist in het gezicht, tegen het hoofd van [slachtoffer] is veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging waardoor de grenzen van de noodzakelijk verdediging zijn overschreden.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep op noodweerexces. Als er al sprake was van een noodweersituatie, dan geldt dat verdachte weg had moeten en kunnen lopen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. De overschrijding moet dan het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedstoestand die veroorzaakt is door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Wat de subsidiariteitseis betreft, verdient opmerking dat voor een beroep op noodweerexces geldt dat er wel een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest.
Nu aan het subsidiariteitsvereiste niet is voldaan, kan het beroep op noodweerexces niet slagen.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het primair bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van
15 maanden met aftrek wordt opgelegd. Bij deze strafeis heeft hij onder meer rekening gehouden met het feit dat het slachtoffer voor de rest van zijn leven hulpbehoevend is, de eigen rol van het slachtoffer en het effect van het gebeurde op het leven van verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aansluiting te zoeken bij de LOVS richtlijnen voor een eenvoudige mishandeling met lichamelijk letsel als gevolg. Daarnaast heeft hij er op gewezen dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Ook moet rekening gehouden worden met het effect van deze zaak op het leven van verdachte.
7.3
De gronden voor de straf
Aard van het strafbare feit
Op Bevrijdingsdag 2019, heeft verdachte in de binnenstad van Zwolle – in de nabijheid van diverse omstanders – een 25 jarige man met kracht een vuistslag in het gezicht gegeven, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen. Het slachtoffer lag bewusteloos op de straat en is met de ambulance vervoerd naar het Isala ziekenhuis in Zwolle alwaar hij een aantal weken op de intensive care heeft gelegen. Vervolgens is hij overgebracht naar een revalidatiecentrum. Door de vuistslag en het vervolgens hard op de straat vallen heeft het slachtoffer zeer zwaar lichamelijk letsel opgelopen waar hij voor de rest van zijn leven blijvende beperkingen door heeft. Het slachtoffer kampt met taalbegripsproblemen, ernstige woordvindingsproblemen en kan slechts enkele woorden lezen en schijven. Dit is ter terechtzitting van 5 oktober 2020 ook naar voren gekomen, toen bleek dat het hem niet lukte zijn slachtofferverklaring voor te lezen. Uit de slachtofferverklaring blijkt welke impact de mishandeling op zijn leven heeft. Hij geeft daarin aan dat hij door één klap zijn leven is kwijt geraakt en nu volledig afhankelijk is van andere mensen.
Persoon van de verdachte
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 14 september 2020 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten.
De reclassering heeft op 17 februari 2020 over verdachte gerapporteerd dat hij zijn leven op orde heeft. Hij heeft een zinvolle dagbesteding, geen negatief netwerk en is in september 2020 met een vervolgstudie gestart. De kans op recidive schat de reclassering laag in nu het delictgedrag situationeel bepaald lijkt te zijn door angst en/of andere emoties.
Strafoplegging
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel zonder wapen wordt als uitgangspunt gehanteerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte oprechte spijt heeft en worstelt met de wetenschap dat hij een ander dergelijk letsel heeft toegebracht. Verdachte is van mening dat hij daardoor in zijn eigen leven minder plezier kan en mag hebben. De zaak heeft veel impact op hem en zijn leven. De rechtbank ziet echter, gezien de ernst van het toegebrachte letsel en de gevolgen die het slachtoffer de rest van zijn leven meedraagt geen reden om af te wijken van het uitgangspunt van acht maanden gevangenisstraf.
Het voorgaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 8 maanden passend en geboden is. Daarvan zal moeten worden afgetrokken de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partij
[slachtoffer] (slachtoffer)
De bewindvoerder van [slachtoffer] , [bewindvoerder] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 739.946,20 (inclusief de wettelijke rente tot 5 oktober 2020), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Tevens wordt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De gevorderde materiële schade van € 667.412,20 bestaat uit de volgende posten:
- ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding € 2.850,-;
- kosten beschermingsbewind € 86.717,-;
- verlies zelfwerkzaamheid € 22.074,-;
- eigen bijdrage zorgverzekering € 1.957,-;
- verlies huurtoeslag € 992,-;
- verlies van arbeidsvermogen € 464.430,-;
- pensioenschade € 80.866,-;
- kosten ter begroting- en onderbouwing schade € 7.526,20.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 71.500,- gevorderd.
[benadeelde 1] (vader)
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om vergoeding wegens affectieschade te betalen van een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde 2] (moeder)
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om vergoeding wegens affectieschade te betalen van een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering op diverse punten goed onderbouwd is, maar op enkele punten ook vragen oproept. Voor een gedeelte zal de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op kunnen leveren. De officier van justitie heeft gevraagd de schade al dan niet op onderdelen te schatten en daarbij de wettelijke rente toe te wijzen. Daarbij heeft hij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in de vorderingen wegens de door hem bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat vanwege een onevenredige belasting van het strafproces de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vorderingen. Ter onderbouwing heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is van:
1. equality of arms’;
2 het overzien van de volle omvang van de schade, gelet op de ingewikkeldheid;
3 een medische eindtoestand;
4 een finaal oordeel ten aanzien van de eigen schuld van de benadeelde partij.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De ontvankelijkheid van de vorderingen van [slachtoffer] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Op 18 september 2020 is door mr. E.W. Bosch de vordering namens [slachtoffer] (slachtoffer) ingediend. Dit betreft een vordering met een aanzienlijk schadebedrag van € 739.946,20 en van aanzienlijke omvang.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 mei 2019 overwogen dat de procedure die ziet op de vordering van de benadeelde partij in het strafproces, niet dezelfde processuele waarborgen biedt als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge artikel 334 Wetboek van Strafvordering slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Dit bezwaar wordt in afdoende mate ondervangen door artikel 361 lid 3 Wetboek van Strafvordering (Sv), welke bepaling mede in het licht van artikel 6 lid 1 EVRM aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. [14]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het tijdstip waarop de vordering is ingediend en de omvang en complexiteit van de vordering, de verdediging niet in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om een verweer tegen de vordering te kunnen voeren en eventueel daarvan bewijs te leveren. Dat brengt met zich dat de rechtbank, gelet op artikel 361 lid 3 Sv en de hiervoor weergegeven jurisprudentie van de Hoge Raad, de vordering niet-ontvankelijk dient te verklaren. In dit stadium van de behandeling van de strafzaak is een aanhouding van de strafzaak om schriftelijke rondes te gelasten niet meer aan de orde.
De rechtbank ziet om deze reden ook geen mogelijkheid om de schade te schatten en een gedeelte van de schade toe te wijzen. Dit geldt te meer nu de schadeposten erg nauw met elkaar samen hangen. Het debat omtrent de omvang van de schade en een eventueel beroep van de verdediging op de eigen schuld van de benadeelde dient in een civielrechtelijke procedure in volle omvang te kunnen plaatsvinden.
Gelet op de samenhang van de vorderingen van [benadeelde 1] (vader) en [benadeelde 2] (moeder) met de vordering van [slachtoffer] (slachtoffer) zal de rechtbank deze vorderingen eveneens niet inhoudelijk beoordelen.
Nu de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen als zodanig een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zal de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:
het misdrijf: zware mishandeling
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
[slachtoffer] (slachtoffer)
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 1] (vader)
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 2]
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mrs. J. de Ruiter en A.H. toe Laer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland met nummer 2019403206 (onderzoek: Brighton). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.pagina 26 en 27.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 5 oktober 2020.
4.pagina 69.
5.pagina 80 en 81.
6.Pagina 61.
7.Pagina 62.
8.Pagina 63, 64 en 65.
9.Pagina 166.
10.Pagina 164 en 168.
11.pagina 169.
12.Zie de brief van verpleegkundig specialist Neurochirurgie J.C. Toerse van Isala van 8 juli 2019.
13.Zie de brief van revalidatiearts N. van Munster van Merem van 18 december 2019.