ECLI:NL:RBOVE:2020:3383

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
08/095166-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het dealen en in bezit hebben van cocaïne

De rechtbank Overijssel heeft op 24 september 2020 een 34-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man werd beschuldigd van het dealen van cocaïne en het in bezit hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Het onderzoek vond plaats tijdens openbare terechtzittingen op 25 juni en 10 september 2020. De officier van justitie, mr. M. Hoekstra, vorderde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen werden verklaard. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G. Palanciyan, pleitte voor vrijspraak van een deel van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van beide feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode cocaïne heeft gedeald en op 7 april 2020 in Zwolle ongeveer 1.212 gram cocaïne in zijn bezit had. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn medische beperkingen. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf vastgesteld op 15 maanden, met een voorwaardelijk deel van 5 maanden, en werd verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/095166-20 (P)
Datum vonnis: 24 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
nu gedetineerd in de P.I. Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 juni 2020 en 10 september 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van wat door verdachte en de raadsman mr. G. Palanciyan, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 10 september 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een ander cocaïne heeft gedeald;
feit 2:cocaïne aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2019 tot en met
7 april 2020 te Zwolle, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 7 april 2020 te Zwolle, in elk geval in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- (in totaal) ongeveer 1.212 gram, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde partiële vrijspraak van
de periode van 1 april 2019 tot 1 november 2019, omdat verdachte toen nog niet over de dealertelefoon beschikte. De raadsman voert geen bewijsverweer tegen de periode van
1 november 2019 tot en met 7 april 2020.
De raadsman refereert zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft bekend zich met medeverdachte [medeverdachte] schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. [2] Volgens verdachte is de daadwerkelijke pleegperiode echter korter dan de periode die ten laste is gelegd. Verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat hij ergens in oktober/november 2019 is begonnen met het dealen van cocaïne. Voorts heeft verdachte aangegeven dat hij slechts een kleine rol had en door medeverdachte [medeverdachte] is betrokken in het dealen van cocaïne.
Daar staat tegenover dat de politie aan de hand van de onder verdachte in beslag genomen dealertelefoon een aantal afnemers van de cocaïne heeft getraceerd en als getuige heeft gehoord. De politie heeft deze getuigen telkens bevraagd over (de gebruiker van) het telefoonnummer dat hoort bij de dealertelefoon. Een aantal van hen verklaart dat zij al vóór de periode oktober/november 2019 via dit telefoonnummer drugs kochten. De door hen opgegeven omschrijving van de dealer komt dusdanig overeen met die van verdachte, dat het naar het oordeel van de rechtbank de conclusie rechtvaardigt dat verdachte reeds op dat moment de dealertelefoon onder zich had – en dat hij dus wel degelijk gedurende de gehele ten laste gelegde periode cocaïne heeft gedeald.
De rechtbank zal hierna de voor die conclusie redengevende verklaringen opsommen. In de eerste plaats verklaart getuige [getuige 1] dat hij sinds augustus 2019 drugs koopt van een persoon met een getinte huidskleur, die ongeveer 35 jaar oud is. Deze dealer rijdt volgens [getuige 1] in een zwarte Peugeot. [3] Getuige [getuige 2] verklaart dat zij iets langer dan een half jaartje drugs koopt van een buitenlander die met een kruk loopt. [4] Ook getuige [getuige 3] spreekt ten aanzien van zijn dealer, van wie hij ongeveer een jaar drugs koopt, over een man die een beetje mank loopt. [5] Hij denkt dat deze persoon tussen de dertig en veertig jaar oud is. Getuige [getuige 4] kent zijn dealer, bij wie hij twee á drie jaar geleden voor het eerst drugs heeft gekocht, onder de naam ‘ [verdachte] ’. [6] Afnemer [getuige 5] schat in dat hij al een jaartje via zijn dealer, die hij ‘ [verdachte] ’ noemt, drugs koopt. [7]
De rechtbank merkt in dit verband op dat verdachte ten tijde van het feit 34 jaar oud was. Daarnaast benoemt de rechtbank dat verdachte een handicap aan zijn linkerbeen heeft. [8] Verder blijkt uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde een zwarte Peugeot 207 op naam had staan. [9]
Voor de stelling van verdachte dat hij ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte] een ondergeschikte rol had, is in het dossier geen aanknopingspunt gevonden. Gelet op het feit dat verdachte over de dealertelefoon beschikte, over de opbrengsten van de handel beschikte en over de cocaïne die hij pony-pack gewijs aan medeverdachte [medeverdachte] ter beschikking stelde voor de afleveringen, [10] gaat de rechtbank uit van het door de politie aangegeven beeld dat medeverdachte [medeverdachte] een loopjongen was van verdachte.
De rechtbank komt dan ook tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2020 (pagina 59);
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 28 mei 2020
(pagina 216);
  • het (aanvullend) proces-verbaal NFiDENT van 27 mei 2020, inclusief NFI rapportages, proces-verbaal nummer PL0600-2020152380;
  • het (aanvullend) proces-verbaal NFiDENT van 28 augustus 2020, inclusief NFI rapportages, proces-verbaal nummer PL0600-2020052351.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 april 2019 tot en met 7 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 7 april 2020 te Zwolle, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal ongeveer 1.212 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen goederen (Peugeot 207, geldbedragen (Euro’s en Deense Kronen), een iPhone en de kluis met twee sleutels).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit de oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest in combinatie met een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze straf is in de ogen van de raadsman passend, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte (waaronder zijn medische beperkingen) en het feit dat hij first offender is. De raadsman verzoekt tot slot de teruggave van € 900,-, omdat dat geldbedrag aan zijn broer toebehoort, alsmede van de gezinsfoto’s die op de telefoon staan.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich over een periode van een jaar veelvuldig schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en heeft in de samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] hierbij een bepalende rol gehad. Hij heeft ook een grote hoeveelheid, meer dan een kilo, cocaïne in zijn bezit gehad. De rechtbank acht verdachte daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen bij gebruikers veroorzaakt. Cocaïne is een stof die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Ook gaat het dealen van drugs op straat veelal gepaard met een hoop overlast en gevoelens van onveiligheid in de buurt. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. Bij hem zijn immers ook relatief grote geldbedragen aangetroffen, die volgens de verklaring van verdachte afkomstig zijn van de drugshandel.
Bij het bepalen van de straf heeft rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs op straat voor een periode van zes tot twaalf maanden geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Voor het aanwezig hebben van duizend tot vijftienhonderd gram harddrugs geldt als oriëntatiepunt onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 25 augustus 2020. Hieruit blijkt dat verdachte nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. In het strafblad van verdachte is dan ook geen reden gelegen om in voor verdachte negatieve zin af te wijken van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 24 augustus 2020. Hieruit blijkt dat de risicofactoren met name zijn gelegen in de dagbesteding en financiën van verdachte. De reclassering schrijft dat verdachte ondanks zijn medische beperkingen graag wil werken. Het UWV heeft verdachte niet afgekeurd en ook in de gevangenis is hij volledig arbeidsgeschikt bevonden. Verdachte beschikt over diverse startkwalificaties voor de arbeidsmarkt en heeft zelf reeds initiatief genomen met betrekking tot het verkrijgen van werk. Dit maakt dat de reclassering, ondanks de bereidwilligheid van verdachte om daaraan mee te werken, geen meerwaarde ziet in een reclasseringstraject. De reclassering adviseert dan ook de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat, gezien de ernst van de gepleegde feiten, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de hiervoor genoemde oriëntatiepunten en het feit dat de rechtbank de gehele ten laste gelegde periode heeft bewezenverklaard, acht de rechtbank een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest niet passend. Wel zal de rechtbank, gelet op de samenhang tussen de beide feiten, in voor verdachte positieve zin afwijken van de oriëntatiepunten. De rechtbank zal aan verdachte een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Hiermee wil de rechtbank verdachte een fikse waarschuwing geven, zodat hij niet opnieuw (dergelijke) strafbare feiten pleegt.
De rechtbank komt, alles afwegende, tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de volgende goederen moeten worden verbeurdverklaard, omdat:
- het voorwerpen betreffen die aan verdachte toebehoren en die geheel door middel van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit zijn verkregen:
  • Geld (9.885,20 EUR) (PL0600-2020052351-32);
  • Geld (500 DKK) (PL0600-2020052351-43);
  • Geld (1.493,10 EUR) (PL0600-2020152380-12);
  • Geld (70 EUR) (PL0600-2020152380-13);
- het voorwerpen betreffen met behulp van welke de onder 1 en/of 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
  • Kluis (PL0600-2020052351-10);
  • Twee kluissleutels (PL0600-2020052351-23);
  • Peugeot 207 (PL0600-2020152380-11);
  • iPhone S met hoesje (PL0600-2020152380-25).
De rechtbank overweegt dat de stelling dat een geldbedrag van € 900,- aan de broer van verdachte toebehoort niet is onderbouwd. De rechtbank zal deze stelling daarom terzijde schuiven.
Ten aanzien van de gezinsfoto’s die zich op de iPhone S bevinden, kan de rechtbank geen beslissing nemen, nu het beslag niet rust op de
gegevensbestandendie zich bevinden op de telefoon, maar op de
telefoonzelf. [11]

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- Geld (9.885,20 EUR) (PL0600-2020052351-32);
- Geld (500 DKK) (PL0600-2020052351-43);
- Kluis (PL0600-2020052351-10);
- Twee kluissleutels (PL0600-2020052351-23);
- Peugeot 207 (PL0600-2020152380-11);
- Geld (1.493,10 EUR) (PL0600-2020152380-12);
- Geld (70 EUR) (PL0600-2020152380-13);
- iPhone S met hoesje (PL0600-2020152380-25).
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. M. van Berlo en
mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer ON12020003 (SIMBA). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 september 2020.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 13 april 2020 (pagina’s 126-129).
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 14 april 2020 (pagina’s 137-140).
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 17 april 2020 (pagina’s 164-166).
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 8 mei 2020 (pagina’s 204-205).
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 5] van 7 april 2020 (pagina’s 260-263).
8.De verklaring van verdachte [verdachte] van 8 april 2020 (pagina 209).
9.Het proces-verbaal van verdenking van 11 maart 2020 (pagina 24).
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 september 2020.
11.HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2244,