ECLI:NL:RBOVE:2020:3328

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
08-950328-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor feitelijke aanranding in wooncomplex

De rechtbank Overijssel heeft op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 57-jarige man, die werd beschuldigd van het aanranding van een vrouw in haar eigen wooncomplex. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast tot een taakstraf van 160 uur. De zaak kwam aan het licht na een incident op 13 februari 2019, waarbij de verdachte de vrouw in een trappenhuis achtervolgde en haar betastte. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en ondersteund door camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank vond voldoende bewijs voor de aanranding. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele misdragingen en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-950328-19 (P)
Datum vonnis: 9 oktober 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1963 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende aan [adres]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T. Seker, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte
[slachtoffer] heeft aangerand.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 13 februari 2019 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door nader te noemen [slachtoffer] te achtervolgen in een trappenhuis en/of (daarbij) zijn, verdachtes, hand van achteren onverhoeds tussen de benen van die [slachtoffer] te duwen/drukken [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het van achteren onverhoeds duwen/drukken van zijn, verdachtes, hand tussen de benen van die [slachtoffer] en/of (daarbij) het aanraken en/of betasten van haar schaamstreek.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Aan verdachte wordt het verwijt gemaakt dat hij op 13 februari 2019 aangeefster, hierna ‘ [slachtoffer] ’, heeft aangerand. Deze ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in het trappenhuis van het wooncomplex waar zowel verdachte als [slachtoffer] wonen.
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft aangerand.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. De verklaring van aangeefster is betrouwbaar en wordt ondersteund door de camerabeelden, de getuigenverklaring van [getuige] en een later incident op de fiets. De officier van justitie verwijst naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2015. [1] Hij stelt dat net als in die zaak, ook in de zaak tegen verdachte, een getuige bij aangeefster hevige emoties, vlak na de aanranding heeft waargenomen, hetgeen als ondersteunend bewijs kan gelden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent [slachtoffer] te hebben aangeraakt. Daarnaast acht de verdediging
– gelet op de inconsistenties over ‘schreeuwen’ en/of ‘roepen’ door [slachtoffer] in de processen-verbalen betreffende de camerabeelden – het van belang om aan de hand van de camerabeelden de mimiek van verdachte en [slachtoffer] vast te kunnen stellen. Het is voor de context van de gebeurtenissen van belang om te weten of [slachtoffer] heeft staan roepen of schreeuwen tegen verdachte op de gang van de eerste verdieping.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank [2]
Gelet op de ontkennende verklaring van verdachte dient de rechtbank vast te stellen wat er precies is voorgevallen tussen verdachte en [slachtoffer] en vervolgens de vraag te beantwoorden of de ontuchtige handelingen door verdachte jegens [slachtoffer] hebben plaatsgevonden zoals ten laste gelegd.
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van het slachtoffer (in casu [slachtoffer] ) onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een getuigenverklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een getuigenverklaring betrouwbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster [slachtoffer] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard.
Op 13 februari 2019 rond 22.00 uur ging ik naar huis. Toen ik de fietskelder in ging, zag ik verdachte daar staan. Omdat ik niet samen met verdachte in de lift wilde, liep ik de trap op. Ik woon op de tweede etage en daarvoor moet ik vier trappen op. Toen ik de eerste trap op ging, merkte ik dat verdachte mij achterna was gekomen. Hij ging heel dicht bij op mij lopen. Toen ik op de tweede trap liep, greep verdachte mij bij mijn geslachtsdeel en zei hij vieze woordjes. Ik voelde dat hij mij van achteren met zijn hand tussen mijn benen greep. Ik werd heel boos op hem en zei dat hij van me af moest blijven. Daarbij heb ik hem ik aangekeken en heb hem uitgescholden. Hij zei niets. Hij voelde in zijn zak naar zijn sleutels of zo en liep naar zijn woning toe. Ik ben naar de begeleiding van [zorginstelling] gegaan, begon te huilen en heb verteld wat er net gebeurd was. [3]
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard.
Bij de recherche werden mij camerabeelden getoond van het complex waar ik woon. Op
13 februari 2019 heb ik [slachtoffer] in de fietskelder gezien. In de hal op de begane grond zag ik haar weer. Zij ging mij voor en zij liep naar de gang van de begane grond. Vervolgens liep ik ook via de gang de trap op naar mijn woning op de eerste verdieping. [slachtoffer] woont op de tweede verdieping. Op de gang van de eerste verdieping, dicht bij mijn woning, zei [slachtoffer] met luide stem wat tegen mij. Ik ben vervolgens naar mijn woning gelopen. [4]
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Op de camerabeelden van het complex [zorginstelling] te Nijverdal is het volgende te zien:
- op 13 februari 2019 om 22.58.18 is te zien dat verdachte met zijn fiets de fietsenkelder binnenkomt;
- om 23.00.19 uur loopt de verdachte vanuit de fietsenkelder, de deur door, [slachtoffer] ) achterna de gang op;
- om 23.01.26 uur staat [slachtoffer] met de verdachte voor de woning van de verdachte. De
verdachte opent zijn voordeur met een sleutel en gaat naar binnen. [slachtoffer] praat of
zegt iets tegen de verdachte en loopt dan door.
Dan is te zien dat [slachtoffer] over de gang verder loopt, een tussendeur door gaat en deze deur als het ware dicht gooit.
De tijden op de camerabeelden lopen niet synchroon met de werkelijke tijd. De werkelijke tijd was een uur eerder. Het incident heeft rond 22.00 uur plaatsgevonden. [5]
Een proces-verbaal van verhoor van [getuige] , houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Rond 22.00 uur belde [slachtoffer] langdurig bij mij aan en liet ik haar binnen. [slachtoffer] deed haar verhaal. Ze huilde en zat te shaken. Ze zei: ‘Hij heeft aan mij gezeten’. Ze deed haar verhaal zonder dat ik wat hoefde te vragen. Ze vertelde dat zij via de schuur (fietskelder) binnen kwam en daar haar buurman heeft gezien. Vervolgens pakte zij de trap om bij haar woning te komen in de veronderstelling dat haar buurman de lift zou pakken zodat zij hem kon ontwijken. De buurman was toch achter haar aangekomen en greep haar in het trappenhuis hij haar kruis. Verder vertelde zij dat ze boos had gereageerd toen de buurman haar had aangerand. Ze was angstig, was aan het huilen en zij was aan het trillen. Ze was ook wel een beetje paniekerig. Je kon goed zien dat er wat gebeurd was. [slachtoffer] is best wel een stoer meisje. De manier waarop zij bij mij kwam, betekent dat er echt wel wat aan de hand is geweest. [6]
Anders dan de verdediging, heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen. De rechtbank overweegt dat aangeefster gedetailleerd en consistent heeft verklaard over hetgeen zich op 13 februari 2019 heeft afgespeeld. Daarbij vindt haar verklaring steun in de verklaring van verdachte zelf over onder andere het met luide stem aanspreken van hem en in de verklaring van getuige [getuige] waarin zij haar waarneming omtrent de emotie van aangeefster direct dan wel korte tijd na de door haar genoemde aanranding beschrijft.
Al het voorgaande overziend en afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de aangifte op voldoende overtuigende wijze steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte aangeefster plotseling heeft betast en de positie waarin zij zich bevond, is de rechtbank van oordeel dat aangeefster gedwongen werd deze handelingen te dulden en zij op dat moment niet in staat was haar seksuele integriteit te beschermen, en zij gelet op het onverhoedse karakter van dit betasten daarop niet bedacht was of behoefde te zijn.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 februari 2019 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, door geweld of een andere feitelijkheid, te weten door nader te noemen [slachtoffer] te achtervolgen in een trappenhuis en/of (daarbij) zijn, verdachtes, hand van achteren onverhoeds tussen de benen van die [slachtoffer] te duwen/drukken [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het van achteren onverhoeds duwen/drukken van zijn, verdachtes, hand tussen de benen van die [slachtoffer] en (daarbij) het aanraken en betasten van haar schaamstreek.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden met een proeftijd van twee (2) jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in haar advies van 10 februari 2020 geadviseerd, waaronder een contactverbod. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door [slachtoffer] in haar eigen wooncomplex te achtervolgen in het trappenhuis en haar te betasten door haar plots van achteren tussen de benen te grijpen. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Verdachte heeft de belangen en gevoelens van een jonge, kwetsbare vrouw ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele drang. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . [slachtoffer] en verdachte wonen in het zelfde wooncomplex en door dit handelen van verdachte heeft hij gevoelens van onveiligheid in haar directe woonomgeving aangewakkerd. Ook nadien en ter zitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven verantwoordelijkheid te willen dragen en het verwerpelijke van zijn handelen in te zien. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, die tot uitdrukking komen in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft meegewogen dat verdachte blijkens zijn uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 september 2020 in de afgelopen vijf jaren niet ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld. Verdachte is in 2005 wegens verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland van 10 februari 2020.
Uit het reclasseringsadvies komt – zakelijk weergegeven – naar voren dat verdachte is belast met chronische PTTS-problematiek. Daarnaast bestaat over verdachte een tweeledig beeld, met schrille contrasten. Enerzijds waar het openbaar optreden betreft imponeert verdachte zich als uiterst representatief, respectabel en sociaal persoon met een groot maatschappelijk en sportief hart, getuige zijn vele en diverse (vrijwilligers)activiteiten en referenties. Anderzijds komt op basis van de justitiële voorgeschiedenis het beeld naar voren van iemand die zich op meer plaatsen agressief en/of seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoont. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Door de reclassering wordt geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante (zeden)behandeling en contactverbod op te leggen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de strafrechtspleging bijdraagt aan de algemene preventie van strafbare feiten en in dat verband een zekere afschrikkende werking dient te hebben. Ook is bij een feit als het onderhavige van belang dat een zekere vergelding plaatsvindt: [slachtoffer] is in de directe omgeving van haar woning moedwillig een heftige ervaring opgedrongen. De rechtbank acht, alles afwegende, de door de officier van justitie voorgestelde straf passend en geboden. Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een werkstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis. De rechtbank acht een stok achter de deur noodzakelijk om verdachte het strafbare van zijn handelen duidelijk te maken en om hem in de toekomst te weerhouden van het plegen van soortgelijke feiten.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
drie (3) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee (2) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht en hij zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde instelling;
- zich ambulant (zeden) laat behandelen bij Dimence of een soortgelijke zorgverlener, zoals Transfore, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- op
geen enkele wijzecontact opneemt en/of onderhoudt met
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 1993, zo lang het openbaar ministerie dit nodig acht. De politie en de reclassering zien toe op de handhaving van dit contactverbod;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
honderdzestig (160) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
tachtig(
80) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Diggele, voorzitter, mr. S.M. Milani en
mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Izgi, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.
mr. A.M. van Diggele is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 4 maart 2019, pagina 14.1.
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 september 2020, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 23 april 2019, pagina 19.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 19 april 2019, pagina’s 16.1 en 16.2.