ECLI:NL:GHAMS:2015:235

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
23-000492-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkrachting door taxichauffeur met betrekking tot de betrouwbaarheid van verklaringen en bewijsminimum

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een taxichauffeur, was eerder veroordeeld voor verkrachting van een jonge vrouw op 27 januari 2008 te Amsterdam. De aangeefster had verklaard dat zij tegen haar wil seksuele handelingen had ondergaan, waarbij de verdachte geweld had gebruikt. De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, verwijzend naar haar alcoholgebruik en inconsistenties in haar verklaringen. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de aangeefster consistent waren en dat haar aangifte kort na het voorval haar geloofwaardigheid versterkte. Het hof concludeerde dat er voldoende wettig bewijs was voor de bewezenverklaring van de verkrachting, ondanks het ontbreken van steunbewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De verdachte had het vertrouwen van het slachtoffer als passagier beschaamd, wat het hof extra zwaar liet wegen. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-000492-14
datum uitspraak: 2 februari 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-669066-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2015, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 27 januari 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, bestaande (onder meer) in het een of meermalen brengen en/of duwen en/of bewegen en/of houden van zijn, verdachtes, (stijve) penis in/tegen de vagina van die [slachtoffer] en/of het ejaculeren in/op de vagina en/of op de buik en/of op de be(e)n(en), in elk geval in/op het lichaam, van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte de deur van zijn auto op slot heeft gedaan en/of (vervolgens) onverhoeds en/of ongevraagd op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of een of meermalen de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] heeft geopend en/of naar beneden en/of uit heeft getrokken, zulks terwijl verdachte een natuurlijk (fysiek) overwicht op die [slachtoffer] had op grond van het verschil in (lichaams)postuur en/of aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie, in elk geval een situatie waarin die [slachtoffer] zich niet aan de hiervoor genoemde handeling(en) kon onttrekken, heeft doen ontstaan.
subsidiair:hij op of omstreeks 27 januari 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande (onder meer) in het een of meermalen ontuchtig brengen en/of duwen en/of bewegen en/of houden van zijn, verdachtes, (stijve) penis tegen de vagina van die [slachtoffer] en/of het ejaculeren op de vagina en/of op de buik en/of op de be(e)n(en), in elk geval op het lichaam, van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte de deur van zijn auto op slot heeft gedaan en/of (vervolgens) onverhoeds en/of ongevraagd op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of een of meermalen de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] heeft geopend en/of naar beneden en/of uit heeft getrokken, zulks terwijl verdachte een natuurlijk (fysiek) overwicht op die [slachtoffer] had op grond van het verschil in (lichaams)postuur en/of aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie, in elk geval een situatie waarin die [slachtoffer] zich niet aan de hiervoor genoemde ontuchtige handeling(en) kon onttrekken, heeft doen ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging [huisgenoot aangeefster]- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Verklaringen aangeefster
De raadsman heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster [slachtoffer] betwist, dit gelet op haar excessieve alcoholgebruik ten tijde van het tenlastegelegde en feitelijkheden, zoals de omstandigheid dat is gebleken dat de aangeefster bij onderzoek door de forensisch arts haar slip verkeerdom aan had. Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat de aangeefster alles behalve consistent heeft verklaard. Om die redenen dienen haar verklaringen niet voor het bewijs te worden gebezigd, waarna vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de raadsman moet worden toegegeven dat de aangeefster zich weliswaar niet alles kan herinneren, maar vanaf het eerste contact met de politie, nog in de woning van de aangeefster, en bij alle latere verklaringen die zij heeft afgelegd, heeft zij steeds consistent verklaard dat er tegen haar zin seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en welke dat zijn geweest. Het feit dat de aangeefster een paar uur na het voorval meteen aangifte heeft gedaan draagt bij aan haar geloofwaardigheid, evenals de omstandigheid dat zij niet onder stoelen of banken heeft geschoven dat zij zich, vanwege haar alcoholgebruik, verschillende belangrijke details niet meer kan herinneren en zich hierover zelfs schuldig voelt. Dat de aangeefster met haar verklaringen oneigenlijke motieven zou hebben - de raadsman heeft gesuggereerd dat zij bijvoorbeeld spijt zou hebben van seksuele handelingen die zij met de verdachte heeft verricht - is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Het hof overweegt voorts dat de enkele omstandigheid dat de aangeefster een flinke hoeveelheid drank had ingenomen en zich het nodige niet meer kan herinneren, niet impliceert dat aan de betrouwbaarheid moet worden getwijfeld van hetgeen wél in haar geheugen is opgeslagen, temeer niet nu de raadsman zijn stelling op dit punt niet concreet heeft onderbouwd. Het hof ziet ook overigens geen termen om de verklaringen van de aangeefster als onbetrouwbaar te beschouwen.
Resumerend acht het hof de verklaringen van de aangeefster, anders dan de raadsman en met verwerping van diens verweer, geloofwaardig, betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Bewijsminimum
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het feit niet wettig bewezen kan worden, omdat naast de verklaring van de aangeefster enig steunbewijs ontbreekt.
Het hof overweegt het volgende.
In verkrachtingszaken doet zich vaak de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de gewraakte seksuele handelingen: de aangeefster en de vermeende dader. Ook in deze zaak is dat het geval. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van een getuige (in casu de aangeefster) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat echter tegenover dat - op grond van inmiddels vaste rechtspraak - in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van de aangeefster voldoende wettig bewijs kan opleveren. Getuigen die verklaren over de toestand van die aangeefster na de daad kunnen dan van betekenis zijn.
Blijkens de verklaring van de huisgenoot van de aangeefster, [huisgenoot aangeefster], die de aangeefster kort nadat zij uit de taxi van de verdachte was gestapt huilend op haar bed heeft aangetroffen, maakte de aangeefster op haar toen een hele verwarde indruk en leek zij overstuur te zijn. De aangeefster maakte tegenover [huisgenoot aangeefster] op dat moment al gewag van hetgeen haar zo-even was overkomen. Naar het oordeel van het hof wordt de verklaring van de aangeefster aldus voldoende gesteund en is daarmee voldoende wettig bewijs voorhanden voor een bewezenverklaring ter zake van de verweten verkrachting.
Slotoverwegingen
Gelet op de toestand waarin de aangeefster is thuisgekomen en de bij haar geconstateerde letsels staat voor het hof buiten redelijke twijfel dat het geslachtsverkeer tegen de wil van de aangeefster heeft plaatsgevonden. Het hof kent in dit verband aan het gegeven dat de aangeefster bij onderzoek door de forensisch arts is gebleken dat zij haar slip verkeerdom aan had niet dezelfde zeggingskracht toe als de raadsman. Hoewel deze omstandigheid zeker opmerkelijk te noemen is, is niet uit te sluiten dat de aangeefster het er in de tijdspanne tussen het incident en het onderzoek door de forensisch arts zelf daartoe heeft geleid.
Het hof is er op basis van de reeds gememoreerde bewijsmiddelen van overtuigd dat de verdachte het tenlastegelegde op hierna omschreven wijze heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:hij op 27 januari 2008 te Amsterdam, door geweld en een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, bestaande in het bewegen van zijn, verdachtes, (stijve) penis in de vagina van die [slachtoffer] en het ejaculeren op de vagina en op de buik en op de benen van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, onverhoeds en ongevraagd op die [slachtoffer] is gaan liggen en een of meermalen de broek en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het primair bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, terwijl hij dienst deed als taxichauffeur, schuldig gemaakt aan verkrachting van een van zijn klanten, een jonge vrouw die zich na een uitgaansavond door hem naar huis wilde laten vervoeren. Dit is een zeer ernstig feit waarmee de verdachte een zeer grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent de verdachte het feit te meer aan nu hij het vertrouwen dat het slachtoffer als passagier in hem had gesteld heeft beschaamd.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die een weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het LOVS, te weten een gevangenisstraf van 24 maanden. Ten tijde van het tenlastegelegde was dit oriëntatiepunt niet anders. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze op de terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, ziet het hof geen aanleiding hier van af te wijken.
Daarbij houdt het hof ten nadele van de verdachte rekening met de omstandigheid dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 6 januari 2015 voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk is veroordeeld. Hieruit heeft hij kennelijk geen lering getrokken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.J.I. de Jong en mr. I.M.A.M. Berben, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2015.
[...]