ECLI:NL:RBOVE:2020:3302

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
C/08/253753 / KG RK 20-397
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in strafzaken tegen leden van een motorclub

Op 1 september 2020 hebben verzoekers, die als leiders van een motorclub worden beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters B.T.C. Jordaans en S. Taalman. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een vonnis dat op 14 juli 2020 is uitgesproken in een andere zaak, waarin deze rechters een oordeel hebben gegeven over de 'bad standing' van een lid van de motorclub. Verzoekers stellen dat dit hen de kans op een eerlijk proces ontneemt, omdat de rechters al een oordeel hebben geveld over de betrokkenheid van de motorclub bij strafbare feiten. De wrakingskamer heeft op 28 september 2020 de mondelinge behandeling van het verzoek gehouden, waarbij de verzoekers en hun advocaten aanwezig waren, maar de rechters en het Openbaar Ministerie niet. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve redenen zijn om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen. De wrakingskamer oordeelt dat de rechters zich in hun eerdere vonnis niet hebben uitgesproken over de schuld van de verzoekers en dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd is. Daarom heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing is op 8 oktober 2020 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/253753 / KG RK 20-397
Beslissing van 8 oktober 2020
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.W.A.P. Doesburg te Breda,
2. [verzoeker 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N.C.J. Meijering te Amsterdam,
3. [verzoeker 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. R. van ’t Land te Breda,
4. [verzoeker 4],
wonende te [woonplaats 4] ,
advocaat: mr. K. Blonk te Rotterdam,
5. [verzoeker 5],
wonende te [woonplaats 5] ,
advocaat: H.M. Dunsbergen te Breda,
verzoekers tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Op 1 september 2020 hebben verzoekers het verzoek tot wraking gedaan van mrs.
B.T.C. Jordaans en S. Taalman, rechters in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de strafzaken die zijn geregistreerd onder parketnummers: 08/963575-16, 08/963528-18, 08/963574-16, 08/963530-18, 08/963536-16, 08/963529-18, 08/963566-16 en 08/963572-16 (zaak 'Largo').
1.2.
Mrs. Jordaans en Taalman hebben schriftelijk gereageerd; zij hebben niet berust in de wraking. Voorts heeft het OM in de persoon van mr. H.J. Timmer, mede namens mr. C.A.M. van den Brand (officieren van justitie), schriftelijk gereageerd.
1.3.
Op 28 september 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, alwaar [verzoeker 4] en mr. Van ’t Land, die mede namens mrs. Meijering, Blonk, Doesburg en Dunsbergen optrad, zijn verschenen. Mr. Van ’t Land heeft een schriftelijke nadere toelichting overgelegd. Mrs. Jordaans, Taalman, Timmer en Van den Brand zijn met kennisgeving niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoekers zijn als leiders/bestuurders (zgn. 'Nationals') van [motorclub] door het OM gedagvaard om terecht te staan voor het in de periode 2010 t/m 2017 deelnemen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, die het plegen van misdrijven, waaronder afpersing en/of bedreiging en/of mishandeling en/of diefstal, als oogmerk heeft.
2.2.
Volgens artikel 513 lid 1 Sv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
2.3.
Op 14 juli 2020 is een vonnis in de zaak van [veroordeelde 1] uitgesproken (ECLI:NL:RBOVE:2020:2353). Dit vonnis is mede gewezen door mrs. Jordaans en Taalman. Ten aanzien van de tijdigheid van het wrakingsverzoek hebben verzoekers aangevoerd dat zij pas kort voor de terechtzitting van 1 september 2020 kennis hebben genomen van het vonnis van 14 juli 2020, waaruit volgens verzoekers volgt dat mrs. Jordaans en Taalman in hun strafzaken niet meer onpartijdig zijn.
De wrakingskamer heeft geen redenen om te twijfelen aan het door verzoekers gestelde tijdstip van kennisname van het vonnis van 14 juli 2020, zodat verzoekers in hun verzoek kunnen worden ontvangen.
2.4.
Aan hun verzoek tot wraking leggen verzoekers, kort samengevat, ten grondslag dat mrs. Jordaans en Taalman in de zaken tegen verzoekers niet meer onbevooroordeeld zijn, omdat zij in het vonnis van 14 juli 2020 in de zaak van [veroordeelde 1] niet alleen een inhoudelijk oordeel hebben gegeven over de 'bad standing' tegen [naam 1] , die als afpersing is gekwalificeerd, maar ook een oordeel over de positie van [motorclub] in zijn geheel, reden waarom zij geen eerlijk proces meer kunnen krijgen. Verzoekers wijzen in dit verband met name op de volgende overwegingen in gemeld vonnis van 14 juli 2020:
4.4
Het oordeel van de rechtbank
(…).
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat [motorclubleden] weten dat een bad standing gepaard gaat met een ‘boete’ en het inleveren van de – zelf gekochte – motor, gaat het de rechtbank te ver om daaruit de conclusie te trekken dat het geweld en de dreiging daardoor niet in causaal verband staan met de incasso van die ‘boete’. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van dreiging en intimidatie door de besloten setting, de hoeveelheid personen en het gebruikte geweld om te verkrijgen waar men recht op meende te hebben. Deze setting maakt ook wel duidelijk dat [naam 1] geen keuze had. Zo bezien wordt het geweld en de dreiging ingezet om te verzekeren dat [naam 1] meewerkte aan het op zeer korte termijn kunnen incasseren van de ‘boete’ en het afgeven van zijn motor. Dit maakt dat er wel degelijk een direct causaal verband is tussen de afgifte van goederen en dreiging en geweld. Dat [naam 1] bij het aangaan van zijn lidmaatschap zich aan deze gang van zaken heeft geconformeerd betekent nog niet dat het op hem toegepaste geweld en de daarop volgende afgifte van zijn geld en goederen vrijwillig was.
(…)
.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
(…).
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een afpersing van een lid van [motorclub] . Het lid zou zich niet aan de clubregels hebben gehouden en werd daarom in het clubhuis in [plaats] met een zogenaamde bad standing uit de club gezet, inhoudende dat hij een aframmeling kreeg, een boete moest betalen en zijn motor moest inleveren.
Afpersing is een zeer ernstig strafbaar feit waarbij de impact op het slachtoffer zeer groot kan zijn. Deze vorm van criminaliteit werkt ontwrichtend en ondermijnend voor de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De omstandigheid dat het slachtoffer geen aangifte durft te doen uit angst voor represailles baart de rechtbank zeer veel zorgen. Hierdoor kan een situatie ontstaan waarin binnen groeperingen als die waartoe verdachte behoorde straffeloos ernstige misdrijven kunnen worden gepleegd.
Volgens verzoekers heeft de rechtbank met deze overwegingen blijk gegeven reeds een oordeel te hebben gevormd met betrekking tot de 'bad standing' zelf, het causaal verband tussen die 'bad standing' en de strafbare feiten en zelfs met betrekking tot de vraag wie hiervoor verantwoordelijk zijn, terwijl deze vragen in de strafzaken van verzoekers nog moeten worden beantwoord.
Ten aanzien van mr. Jordaans geldt bovendien dat hij in 2017 mede vonnis heeft gewezen in de zaak van [veroordeelde 2] (ECLI:NL:RBOVE:2017:1729) waarin is geoordeeld dat het lidmaatschap van [motorclub] al maakt dat sprake is van medeplegen dan wel plegen/uitlokking van strafbare feiten, aldus verzoekers.
Verzoekers hebben aangevoerd dat de overwegingen in de hiervoor genoemde vonnissen niet op zichzelf staan maar een kennelijk ingezette lijn bevestigen die in hun strafzaken zal worden voortgezet, waarmee de bij verzoekers bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
2.5.
Mrs. Jordaans en Taalman stellen zich, samengevat, op het standpunt dat de aangevoerde gronden niet tot wraking kunnen leiden.
2.6.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Ingevolge artikel 512 Sv kan wraking van een rechter worden verzocht op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.7.
Verzoekers stellen dat de objectieve onpartijdigheid van mrs. Jordaans en Taalman in het geding is. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 eerste lid EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.8.
De enkele omstandigheid dat de zaken van verzoekers worden behandeld door een meervoudige strafkamer van de rechtbank waarvan rechters deel uitmaken, die eerder, als leden van een andere strafkamer van de rechtbank, de strafzaak tegen een andere verdachte hebben berecht, levert, op zichzelf, nog geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld. Het behoort immers tot de normale wettelijke taak van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in de artikelen 348 en 350 Sv vermelde vragen, om daarbij slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen aan verzoeker in de desbetreffende zaak is tenlastegelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dienaangaande en daarbij hetgeen is beslist in de zaak tegen een andere verdachte buiten beschouwing te laten. Dit kan echter anders zijn indien bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren om te oordelen dat de bij verzoekers bestaande vrees dat mrs. Jordaans en Taalman jegens hen een vooringenomenheid koesteren, objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer ziet zich gesteld voor de vraag of hiervan, in deze specifieke zaken, sprake is. De wrakingskamer is van oordeel dat geen sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden. Daartoe overweegt de wrakingskamer als volgt.
2.9.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de meervoudige strafkamer zich in het vonnis in de zaak van [veroordeelde 1] niet uitgesproken over de betrokkenheid en de rol van verzoekers bij het tenlastegelegde. In het vonnis van 14 juli 2020 is ten aanzien van het tenlastegelegde feit afpersing onder meer het volgende overwogen:
Tijdens de clubavond op 1 september 2017, waarbij [naam 1] met een bad standing de club werd uitgezet, werd vertrouwelijke informatie opgenomen. Middels stemherkenning werd vastgesteld dat, naast [naam 1] en een aantal onbekend gebleven mannen, verdachte[ [veroordeelde 1] , toevoeging wrakingskamer]
, [naam 2] en
[naam 3] op deze avond aanwezig waren.
(…).
Uit de opgenomen communicatie en de aangetroffen presentielijst van de bewuste bijeenkomst blijkt dat verdachte in het clubhuis aanwezig is als [naam 1] klappen krijgt. Verdachte is daarbij te horen als iemand die onder meer aanwijzingen geeft om te bewerkstelligen dat de opgelegde boetes (geld en motor) ook daadwerkelijk en zo snel mogelijk geïnd konden worden. Deze bijdrage van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te concluderen tot een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de afpersing.
Op basis van deze overwegingen, die alleen zien op de betrokkenheid en rol van [veroordeelde 1] bij het tenlastegelegde, heeft de meervoudige strafkamer in dat geval afpersing wettig en overtuigend bewezen geacht en [veroordeelde 1] daarvoor strafbaar gesteld en veroordeeld. De meervoudige strafkamer heeft daarbij slechts geoordeeld op de grondslag van hetgeen aan [veroordeelde 1] als verdachte is tenlastegelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dienaangaande. Of verzoekers zich ook schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten, zal voor een ieder apart moeten worden beoordeeld. Anders dan verzoekers betogen, kan uit het vonnis van 14 juli 2020 niet worden afgeleid dat de meervoudige strafkamer zich hierover reeds een oordeel heeft gevormd. De meervoudige strafkamer heeft zich in dat vonnis niet uitgelaten over het daderschap van verzoekers. Evenmin heeft de meervoudige strafkamer zich reeds uitgelaten over de door verzoekers nog te voeren hoofdverweren met betrekking tot de vraag of uit de bewijsmiddelen kan blijken dat er sprake is van een criminele organisatie waaraan verzoekers hebben deelgenomen. Op grond hiervan is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken dat mrs. Jordaans en Taalman zich in de strafzaken van verzoekers reeds op zodanig specifieke wijze hebben uitgelaten over de bewezenverklaring van en schuld van verzoekers aan de onderhavige strafbare feiten (deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven), dat de bij verzoekers bestaande vrees dat mrs. Jordaans en Taalman bij de behandeling van en de beslissing in de strafzaken tegen hen aan de benodigde onpartijdigheid ontbreekt, objectief gerechtvaardigd is. De 'bad standing' tegen [naam 1] maakt wel onderdeel uit van het dossier Largo, maar deze ‘bad standing’ is er één van circa tien andere gevallen die in dat dossier expliciet zijn uitgeschreven en het vonnis in de strafzaak tegen [veroordeelde 1] zegt op zich nog niets over de andere gevallen. Ook al zullen verzoekers wellicht vrezen dat de meervoudige strafkamer hiermee een zekere lijn heeft ingezet, dat neemt niet weg dat de meervoudige strafkamer al die gevallen nog op de eigen strafrechtelijke merites zal moeten beoordelen. Bovendien geldt dat 'bad standing' voor het OM, naast bedreiging en/of mishandeling en/of diefstal, slechts één van de pijlers vormt ter onderbouwing van het bestaan van een criminele organisatie waaraan verzoekers hebben deelgenomen, zoals het strafrechtelijke verwijt luidt, en zegt het enkele strafvonnis tegen [veroordeelde 1] daarover nog niets.
2.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat als volgt wordt beslist.

3.De beslissing

De wrakingskamer
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. U. van Houten, A.E. Zweers en
F. Koster, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P. van der Stroom, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020.
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.