ECLI:NL:RBOVE:2020:2904

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
20/3806
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op geldbedrag in het kader van strafvordering en verzoek tot teruggave

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 2 september 2020 uitspraak gedaan over een klaagschrift dat betrekking heeft op een beslag gelegd op een geldbedrag van tenminste € 42.200,=. Klager, bijgestaan door mr. A. Sahin, stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen geld en verzoekt om teruggave. Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 en 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar verdachte [naam 1]. De raadkamer heeft de zaak behandeld en de officier van justitie, klager en zijn raadsvrouw, evenals de belanghebbende en diens raadsman, gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift ontvankelijk is en heeft vervolgens de rechtmatigheid van het beslag beoordeeld. De raadkamer concludeert dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het geld mogelijk van criminele activiteiten afkomstig is, gezien de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en de verklaringen van de betrokkenen. De rechtbank oordeelt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal besluiten tot verbeurdverklaring van het geldbedrag. Daarom wordt het klaagschrift in alle onderdelen ongegrond verklaard.

De beslissing is genomen door mr. B.W.M. Hendriks, rechter, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank benadrukt dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de beoordeling is gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Klaagschriftnummer: 20/3806
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift, op grond van artikel 552a Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [geboortedatum] 1982,
wonende aan de [adres],
verder te noemen: klager, bijgestaan door mr. A. Sahin, advocaat te Lent (heeft de zaak overgenomen van mr. A.P.M.A. Laeyendecker, advocaat te Arnhem).

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 30 april 2020, is op 1 mei 2020 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het klaagschrift is ingediend door mr. A.P.M.A. Laeyendecker.
Het klaagschrift ziet op een ingevolge artikel 94 en 94a Sv gelegd beslag respectievelijk mede als conservatoir gehandhaafd beslag op een geldbedrag. Het klaagschrift strekt tot teruggave aan klager van het onder verdachte/belanghebbende [naam 1] inbeslaggenomen geldbedrag van tenminste € 42.200,=. Klager stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen geldbedrag.
H|Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van
2 september 2020.
Bij die behandeling zijn de officier van justitie mr. K.J.L. de Valk, klager en zijn raadsvrouw mr. A. Sahin gehoord.
Ook zijn gehoord de heer [naam 1] als belanghebbende en zijn raadsman mr. J.D. Onland, advocaat te Oldenzaal.
De raadkamer heeft kennisgenomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier in de strafzaak tegen verdachte [naam 1] met parketnummer 08/027261-20, in welke strafzaak de inbeslagneming en de handhaving van het beslag heeft plaatsgevonden. De raadkamer heeft ook kennisgenomen van de in aanvulling op het klaagschrift door mr. A. Sahin nagezonden stukken op 18 augustus 2020 en de schriftelijke reactie van de officier van justitie mr. J.H.J. Klein Egelink op het klaagschrift en de aanvullingen daarop.
2. De standpunten van de officier van justitie, de raadsman van de belanghebbende en de raadsvrouw van klager
Standpunt van de officier van justitie
Naar het oordeel van de officier van justitie is er grond voor voortduring van het strafvorderlijk beslag, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geldbedrag, te weten 42.945,= euro zal bevelen.
De auto van belanghebbende [naam 1], een Mercedes-Benz, type E Klasse, met het kenteken [kenteken], werd door de politie op 7 september 2019 op de Rijksweg A1 gecontroleerd vanwege het feit dat de tenaamgestelde [naam 1] meerdere antecedenten zou hebben ter zake van de Opiumwet c.q. hennepkwekerijen.
Op basis van de stukken die namens klager zijn overgelegd, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat het inbeslaggenomen geld een rechtmatige herkomst heeft gelet op de van toepassing zijnde zogenoemde witwastypologieën zoals onder meer het fysiek vervoeren van een groot geldbedrag in contanten zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep en de wijze waarop het geld werd vervoerd (in een plastic JUMBO-tas verstopt bij het reservewiel in de kofferbak van de auto).
Voor zover al aangenomen zou kunnen worden dat het geld overeenkomstig de verklaring van klager [klager] een legale herkomst heeft, bestaat grond voor voortduring van het beslag, nu niet gezegd kan worden dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat klager [klager] rechthebbende is van al het inbeslaggenomen geld. In elk geval heeft belanghebbende [naam 1] gesteld dat een bedrag van € 745,= aan hem toebehoort.
Het beslag moet dan ook mede gehandhaafd worden in het belang van de waarheidsvinding.
Voorts is met machtiging van de rechter-commissaris conservatoir beslag op het geld gelegd tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van het misdrijf omschreven in artikel 420bis, eerste lid onder a Wetboek van Strafrecht, op te leggen geldboete.
Standpunt van de raadsman van de belanghebbende
De raadsman brengt naar voren dat zijn cliënt de teruggave van het geldbedrag van
€ 745,= wil en dat het overige geldbedrag (€ 42.200,=) niet aan hem toebehoort.
Standpunt van de raadsvrouw van klager
De raadsvrouw van klager stelt dat uit de stukken die door haar zijn overgelegd, blijkt dat klager rechthebbende is van het geldbedrag van € 42.200,=. In Duitsland is het niet raar om een bepaalde hoeveelheid contanten bij je te hebben. Verder heeft klager zelf voorgesteld om het geldbedrag in een plastic tas achter in de auto te vervoeren, omdat onderweg van alles kan gebeuren. Daarnaast kan het klager niet worden aangerekend dat de auto waarin [naam 1] reed, bij de politie is gekoppeld aan Opiumwetdelicten. Klager kon niet naar de bank gaan omdat hij beslagen verwachtte en uit de overgelegde stukken blijkt ook dat later door de Belastingdienst beslag is gelegd. Ondertussen is sinds de inbeslagneming van het geld bijna een jaar verstreken en ligt er nog steeds niets concreets richting klager voor wat betreft de verdenking van witwassen. Gelet op het voorgaande, handhaaft de raadsvrouw haar verzoek tot teruggave van het geldbedrag van € 42.200,=.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.
4. De ontvankelijkheid
Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 en 94a Sv.
Art. 94 Sv – klassiek beslag
Maatstaf
In geval van beslag op grond van art. 94 Sv dient de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dat laatste geval moet het beklag ongegrond worden verklaard behoudens het bepaalde in artikel 33a lid 2 onder a Sr.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
De raadkamer stelt hierbij voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruit loopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. De raadkamer tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag. Het summiere karakter van de beklagprocedure leidt er daarom niet toe dat niet kritisch naar deze feiten en omstandigheden zal worden gekeken.
Art. 94a Sv – conservatoir beslag
Maatstaf
Met machtiging van de rechter-commissaris is daarnaast conservatoir beslag gelegd op het geld als bedoeld in artikel 94a Sv. De raadkamer dient in dat geval te onderzoeken a) of er ten tijde van de beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b) of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete zal opleggen.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2014 volgt dat de toe te passen maatstaf niet uitsluit dat de raadkamer, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Nu klager stelt eigenaar te zijn van het onder [naam 1] inbeslaggenomen geldbedrag, dient beoordeeld te worden of buiten redelijke twijfel vaststaat dat klager (derde) als (enig) eigenaar is aan te merken. Is dat het geval, dan dient het beklag gegrond te worden verklaard indien bovendien vaststaat dat klager op geen enkele wijze in verband kan worden gebracht met de verdenking van witwassen in het kader van de toetsing aan het bepaalde in art. 33a lid 2 onder a Sr.
Feiten en omstandigheden
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen werd een bestuurder van een auto, naar later bleek verdachte en belanghebbende [naam 1], op de A-1 staande gehouden na een ANPR-hit vanwege antecedenten met betrekking tot de Opiumwet c.q. hennepkwekerijen. Ter vaststelling van de identiteit van de bestuurder (hij kon zich namelijk niet identificeren), werd een onderzoek in de auto verricht. In het onderste gedeelte van de kofferbak bij het reservewiel trof men een JUMBO-tas aan waarin een pak geld zat. In totaal werd een bedrag van € 42.200,= aangetroffen in coupures van 20, 50, 100 en 200 euro. Bij fouillering van de bestuurder werd nog eens een bedrag van € 745,= aangetroffen. Vanwege de antecedenten van de bestuurder, de bergplaats van het aangetroffen geld en de diverse coupures briefgeld, ontstond het vermoeden dat het geld mogelijk van criminele activiteiten afkomstig was waarna het geld in beslag is genomen. Verdachte [naam 1] verklaarde in eerste instantie dat het zijn geld betrof. Later verklaarde hij dat hij het geld voor een vriend, [klager], moest ophalen in Hannover.
[klager], de klager in deze zaak, verklaart dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan hem toebehoort. Hij zou het geld hebben geleend van een makelaar in Turkije ([naam 3]), die in september 2019 een appartement in Kusadasy heeft verkocht aan [naam 2], een restauranthouder in Hannover. Het appartement zou 300.000,00 lira (= € 47.111,49) hebben gekost waarvan 6.000,00 lira is aanbetaald. Het restant van 294.000,= lira (= € 46.169,17) zou door [naam 2] in Hannover (Duitsland) aan klager worden betaald (klager had dat geld weer geleend van Türüncü en daarvoor een schuldbekentenis getekend welke door de raadsvrouw bij het klaagschrift is gevoegd net zoals de koopovereenkomst met vertaling). [naam 1] zou op 7 september 2019 het geld in Hannover voor klager hebben opgehaald. [naam 1] heeft bij de politie verklaard dat hij zeker weet dat hij van [naam 2] een bedrag van € 46.700,= heeft ontvangen zoals dat door [naam 2] op het door [naam 2] en [naam 1] ondertekende betaalbewijs was vermeld en welk bedrag door [naam 2] in aanwezigheid van [naam 1] was geteld. Het geld was vervolgens door de vrouw van [naam 2] verpakt in bundeltjes van € 10.000,=. Het kan volgens [naam 1] niet anders dan dat de vrouw van [naam 2] in een onbewaakt moment kans gezien heeft een bedrag van € 4.500,= (het verschil tussen € 46.700,= en € 42.200,=) achterover te drukken.
Belanghebbende [naam 1] heeft voorts verklaard dat het bij hem na fouillering inbeslaggenomen geldbedrag van € 745,= aan hem toebehoort en dat hij dat geld terug wil hebben.
Overwegingen
Namens klager is verzocht tot teruggave aan klager van het onder verdachte [naam 1] inbeslaggenomen geldbedrag. Klager stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen geldbedrag.
De raadkamer overweegt als volgt.
Rechtmatigheid van het beslag
Verdachte/belanghebbende [naam 1] is naar aanleiding van een ANPR-hit staande gehouden en vanwege het zich niet kunnen identificeren is een onderzoek verricht in de auto waarna een groot geldbedrag werd aangetroffen, verborgen in een JUMBO-tas bij het reservewiel in de kofferbak van de auto. De opsporingsambtenaren hebben op basis van de omvang van (de opsporingsambtenaar verklaart dat hij gelijk zag dat het meer dan 10.000 euro betrof) en de wijze waarop het geld werd aangetroffen (in een plastic tas bij het reservewiel in de kofferbak van de auto), kunnen vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van witwassen. Van de verklaring van verdachte [naam 1] op dat moment dat het zijn geld was en dat hij dit kon bewijzen, kan niet gezegd worden dat die verklaring wat betreft de herkomst van het geld concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het beslag is om die reden rechtmatig gelegd.
Art. 94 Sv - klassiek
De raadkamer is van oordeel dat bij de huidige stand van zaken het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van in elk geval het geldbedrag van € 42.200,= aangetroffen in de JUMBO-tas zal bevelen. De omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen, zoals hierboven weergegeven, maken dat de rechtmatige herkomst van het geld niet zonder meer vaststaat. Dat klemt te meer nu verdachte [naam 1] in zijn verklaringen bij de politie op 7 en 8 september 2019 in belastende zin verklaard heeft over betrokkenheid van klager bij hennepkwekerijen. [naam 1] zou in dat kader tegen betaling hand- en spandiensten verrichten voor klager die hij al heel lang kent.
In het licht van de door [naam 1] afgelegde verklaringen bij de politie over de handel en wandel van klager en zijn vermoedelijke betrokkenheid bij hennepkwekerijen is de raadkamer van oordeel dat – voor zover klager nog niet als verdachte is aangemerkt ter zake van betrokkenheid bij hennepkwekerijen en het witwassen van daarmee verkregen gelden – niet uitgesloten kan worden dat klager in elk geval als verdachte van witwassen zal worden aangemerkt. Dit impliceert dat nader onderzoek nodig lijkt naar de herkomst van het in de JUMBO-tas aangetroffen geld terwijl het voorts niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend in de strafzaak tegen belanghebbende [naam 1] en/of klager [klager], de verbeurdverklaring van het geld zal bevelen, nu gelet op hetgeen hiervoor is overwogen voor wat betreft klager ook voldaan is aan de vereisten van artikel 33a lid 2 Sr, zodat in het onderhavige geval ook het geld – voor zover toebehorend aan een ander dan de veroordeelde - vatbaar is voor verbeurdverklaring (vgl. HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:19).
Art. 94a Sv - conservatoir
Wat betreft het conservatoir gelegde beslag is de raadkamer van oordeel dat sprake is van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b) dat zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan belanghebbende [naam 1] een verplichting tot betaling van een geldboete zal opleggen.
Zoals hiervoor is overwogen lijkt ook klager [klager] – gelet op de verklaringen van [naam 1] alsmede op de omstandigheden waaronder het geld door [naam 1] in opdracht van klager op 7 september 2019 vanuit Hannover naar Nederland werd vervoerd – als verdachte bij witwassen van geld betrokken te zijn. In elk geval kan niet zonder meer gezegd worden dat het in de JUMBO-tas aangetroffen geldbedrag van € 42.200,= een legale herkomst heeft. Klager heeft gesteld dat hij het inbeslaggenomen geld terug wil hebben omdat het zijn geld is en hij dit geld nodig heeft voor de continuïteit van zijn bedrijf.
Uit de door de raadsvrouw overgelegde stukken blijkt dat het geld toebehoort aan makelaar [naam 3] als koopsom voor een door die [naam 3] aan de in Hannover verblijf houdende restauranthouder [naam 2] verkocht appartement in Kusadasy in Turkije. [naam 3] zou de door [naam 2] aan hem verschuldigde restant koopsom van 294.000 lira (= € 46.169,17) geleend hebben aan klager die daarvoor ook een schuldbekentenis heeft getekend. De wijze waarop het geld voor [naam 3] als restant koopsom voor het door [naam 2] gekochte appartement in handen moest komen van klager [klager] door tussenkomst van belanghebbende [naam 1], roept vragen op over de herkomst van dit geld, wat er verder ook zij van de door de raadsvrouw overgelegde stukken zoals de koopovereenkomst van het appartement in Kusadasy en de schuldbekentenis van klager ten opzichte van [naam 3]. Alleen al om die reden kan niet zonder meer worden aangenomen dat klager redelijkerwijs is aan te merken als rechthebbende van het in de JUMBO-tas aangetroffen geldbedrag van € 42.200,= laat staan van het in de fouillering van [naam 1] aangetroffen en inbeslaggenomen geldbedrag van € 745,= gezien de verklaring van [naam 1] dat dit geld van hem is, terwijl voorts de rol van klager in het kader van de tegen belanghebbende [naam 1] gerezen verdenking van witwassen op dit moment geenszins uitgekristalliseerd is.
Het conservatoir inbeslaggenomen geld tot in elk geval een bedrag van € 42.200,= kan in het licht van het voren overwogene dan ook gehandhaafd blijven tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van het misdrijf omschreven in artikel 420bis, eerste lid onder a Wetboek van Strafrecht, op te leggen geldboete.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift in alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

6.De beslissing

De raadkamer verklaart het klaagschrift
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van S.R. Kuiper, griffier, ondertekend door de rechter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2020.