19.3.Wat betreft de gestelde strijd met de Gids Buitenkans heeft verweerder in zijn verweerschrift opgemerkt dat dit document in 2013 is opgesteld en dat destijds verondersteld werd dat lichthinder een issue zou kunnen zijn. Deze vrees is ondertussen achterhaald door de voortschrijdende techniek, aldus verweerder. De rechtbank acht dit standpunt aannemelijk. Zij wijst er in dit verband op dat in de ruimtelijke onderbouwing, pagina 50, is verwoord dat reflectie van zonlicht nadelig is voor het rendement en om die reden zo veel mogelijk wordt voorkomen.
De jaarlijkse evaluaties vinden volgens verweerder plaats en momenteel wordt er gewerkt aan een nieuwe Gids Buitenkans. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat het feit dat de Gids Buitenkans ten tijde van de besluitvorming misschien niet geheel up- to-date was, niet betekent dat het vergunde project (de realisatie van drie zonnevelden) ruimtelijk niet aanvaardbaar is.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
20. Eisers stellen dat het verlenen van medewerking aan het afwijken van het bestemmingsplan in strijd is met provinciale regels en provinciaal beleid.
In dit kader hebben eisers aangevoerd dat bij het verlenen van medewerking te weinig aandacht is geweest voor het opofferen van landbouwgrond, wat in strijd is met de provinciale zonneladder die voorschrijft dat eerst de mogelijkheden binnen bebouwd gebied moeten worden benut. Verder is het project in strijd met artikel 2.1.8.2 van de Omgevingsverordening Overijssel en de in de Omgevingsvisie Overijssel genoemde gebiedskenmerken.
21. De rechtbank onderschrijft de weerlegging van deze beroepsgronden zoals opgenomen in het verweerschrift, punt 5, punt 9 en punt 10 (behoudens onderdeel 10.4.1) en maakt deze weerlegging tot de hare.
De rechtbank voegt hieraan toe dat het project van meet af aan is besproken met de provincie. Deze heeft verklaard in te kunnen stemmen met het project.
De in dit kader aangevoerde beroepsronden slagen niet.
22. Eisers stellen dat verweerder het project had moeten toetsen aan de ladder voor duurzame verstedelijking, wat immers volgt uit artikel 5.20 van het Bor en artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing hiertoe hebben eisers aangevoerd dat uit de jurisprudentie van de Afdeling weliswaar volgt dat een zonnepark niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden beschouwd (waardoor voornoemde ladder niet van toepassing is) maar op deze jurisprudentie is de nodige kritiek mogelijk. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn immers heel goed zonneparken mogelijk op bijvoorbeeld ongebruikte bedrijventerreinen.
23. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De jurisprudentie waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing is op zonneparken, is van zeer recente datum, te weten
23 januari 2019. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3591, de op deze jurisprudentie geuite kritiek verworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze jurisprudentie terzijde te schuiven. Dit betekent dat het project niet aan de ladder van duurzame verstedelijking hoefde te worden getoetst, wat verweerder terecht niet heeft gedaan.
De in dit kader aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
24. Eisers stellen dat niet uiterlijk binnen zes weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen, wat in strijd is met artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Dat dit een termijn van orde is, zoals in de nota zienswijzen is gesteld, doet niet af aan de verplichting om dit besluit te nemen. Verder is in de vormvrije m.e.r.-beoordeling in paragraaf 3.2 gesteld dat het zonnepark geen effect heeft op de bodem- en grondkwaliteit. Toch heeft verweerder aanleiding gezien om een aanwijzing bij de omgevingsvergunning op te nemen, te weten de aanwijzing om de kwaliteit van de bodem gedurende de looptijd van de vergunning te monitoren. Ten aanzien van deze aanwijzing merken eisers op dat deze te ruim en vrijblijvend is geformuleerd en daardoor niet afdwingbaar is. Verder verwijzen eisers naar de door de Universiteit Wageningen geconstateerde kennisleemte over het effect van zonneparken op bodemkwaliteit en bodemleven. Deze kennisleemte had verweerder nader moeten onderzoeken.
25. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Anders dan eisers veronderstellen heeft verweerder wel een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, te weten op 8 maart 2019. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2770, volgt dat de aanleg van een zonnepark niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat het besluit van 8 maart 2019 onverplicht is genomen. Dat heeft verweerder ook onderkend in zijn verweerschrift. Nu sprake is van een onverplicht genomen besluit, zal de rechtbank de hiertegen gerichte beroepsgronden niet bespreken.
26. Eisers stellen dat voor de landschappelijke inpassing van alle drie zonnevelden van inheemse soorten gebruik wordt gemaakt. Dergelijke soorten zijn bladverliezend zodat in de bladverliezende periode van een goede landschappelijke inpassing geen sprake meer zal zijn.
Verder stellen eisers dat de landschappelijke inpassing van met name het zonneveld aan de Allemansveldweg (zonneveld B) ontoereikend is. Dat dit ook het uitgangspunt is van verweerder blijkt uit de zienswijzennota, onderdeel 7.2. Daarin staat immers verwoord dat verre uitzichten behoren bij het landschapstype ‘jonge veldontginning’. Dergelijke verre uitzichten verdragen zich niet met een toereikende landschappelijke inpassing.
27. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Wat eisers met deze beroepsgrond willen bereiken is dat de zonnevelden geheel aan het zicht worden onttrokken. Eisers willen dan ook een ‘groene muur’ om de zonnevelden heen. Dit is evenwel geen landschappelijke inpassing. Daarvan is sprake als een zonneveld zo veel mogelijk opgaat in het landschap door het toepassen van gebiedseigen elementen waarbij de kenmerken van het reeds aanwezige landschap worden gerespecteerd en versterkt. Zonneveld B wordt gerealiseerd in een gebied met landschapstype ‘jonge ontginningsgronden’, dat als kenmerk heeft dat dit gebied zeer open is. Dit is door verweerder onderkend en expliciet in zijn besluitvorming meegewogen. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het op deze locatie gaat om grote weidse uitzichten waaraan een relatief kleine oppervlakte aan zonnepanelen geen afbreuk zal doen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de landschappelijke inpassing conform de per zonneveld opgestelde landschapsplannen niet aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ in de weg staat.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
28. Eisers stellen dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat een verandering van de ondergrond (van weidepercelen naar zonnepanelen) zou kunnen resulteren in een wijziging van de geluidsbelasting van Rijksweg 35 op de woning van eiseres [eiser 4] , waardoor de toepasselijke geluidnormen zullen worden overschreden.
29. De rechtbank overweegt hierover het volgende.