ECLI:NL:RBOVE:2020:278

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
C/08/236436 / HA ZA 19-383
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interne draagplicht en vergoedingsrecht bij gemeenschappelijk hypothecair krediet na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, stond de interne draagplicht en het vergoedingsrecht centraal in het kader van een gemeenschappelijk hypothecair krediet dat was afgesloten tijdens een affectieve relatie. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, vorderde een bedrag van EUR 7.884 van de man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, over de periode van november 2014 tot november 2015. De rechtbank oordeelde dat de vrouw de rechtsgrond voor deze vordering niet had onderbouwd, aangezien zij slechts verwees naar een chaotische hoeveelheid bescheiden zonder duidelijke samenstelling of grondslag voor het gevorderde bedrag. De rechtbank wees de vordering van de vrouw af.

Daarnaast werd er een discussie gevoerd over de draagplicht van de man met betrekking tot een krediethypotheek van EUR 90.000, die volledig in de woning van de vrouw was geïnvesteerd. De rechtbank stelde vast dat de man geen vergoedingsrecht had, omdat hij geen mede-eigenaar van de woning was. De vrouw had de woning in 2019 verkocht en de hypotheek geheel afgelost, waardoor de man geen recht had op enige vergoeding.

De rechtbank concludeerde dat de man, als mede hoofdelijk schuldenaar, gehouden was om de helft van de consumptief aangewende hypotheek aan de vrouw te vergoeden, omdat beide partijen verantwoordelijk waren voor de schuld. De rechtbank stelde het bedrag dat consumptief was aangewend vast op EUR 25.000, wat leidde tot een vergoedingsplicht van EUR 12.500 voor de man aan de vrouw, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/236436 / HA ZA 19-383
Vonnis van 29 januari 2020
in de zaak van
[X],
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.A. Spekschoor te Lochem,
tegen
[Y],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.J. Rouwet te Lichtenvoorde.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 oktober 2019
  • de akte van de man
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte van de man
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten, het geschil en de beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
Partijen hebben in het kader van een affectieve relatie samengewoond. In 2007 is de man ingetrokken in de woning van de vrouw. In 2008 zijn zij een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst - hierna de overeenkomst - overeengekomen.
2.2.
Partijen zijn in de loop van 2014 feitelijk gescheiden gaan leven (einde gemeenschappelijke huishouding). De man heeft de overeenkomst opgezegd per 20 oktober 2015.
2.3.
In de overeenkomst zijn partijen onder meer overeengekomen dat zij naar evenredigheid van hun inkomen bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waaronder (aldus artikel 6 lid 3 jo 4 lid 3: uitsluitend) de hypotheek
rentevan de woning indien die woning eigendom is van één van partijen én partijen hierin gezamenlijk wonen.
2.4.
De voor de gemeenschappelijke huishouding aangebrachte en aangeschafte inboedel en de vervoermiddelen behoren ieder van partijen voor de onverdeelde helft toe, met dien verstande dat
rente en aflossingtot de kosten van de huishouding worden gerekend in geval van gezamenlijk eigendom van zaken die door middel van een lening zijn aangeschaft (artikel 4 lid 3 en artikel 5).
2.5.
Na opzegging van de overeenkomst worden aangebrachte en/of privé goederen geretourneerd aan de aanbrenger en wordt gemeenschappelijk vermogen - samenstelling eenvoudige gemeenschap: datum eindigen overeenkomst - bij helfte gedeeld, eventueel met een betalingsregeling (artikelen 9 en 12).
Vergoedingsvordering van de vrouw ad EUR 7.884
2.6.
De vrouw vordert vergoeding van EUR 7.884 van de man over de periode november 2014 tot november 2015. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.
2.7.
Met de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de rechtsgrond voor deze vordering en ook het bedrag van de vordering niet heeft onderbouwd. De vrouw heeft in haar dagvaarding slechts verwezen naar productie 2. Productie 2 bestaat uit een chaotische hoeveelheid bescheiden waar de rechtbank geen touw aan kan vastknopen noch qua samenstelling van het gevorderde bedrag noch qua grondslag van de vordering, gelet op artikel 4 lid 3 voornoemd, krachtens welk artikel de daarin gepreciseerde bijdrageplicht van de man per datum feitelijk gescheiden leven van partijen eindigt. Onbetwist staat vast dat partijen sedert begin 2014 niet langer een gemeenschappelijke huishouding voerden, ook al heeft de man de overeenkomst eerst eind 2015 opgezegd. De vordering ligt daarmee voor afwijzing gereed.
Draagplicht/vergoedingsrecht krediethypotheek
2.8.
Partijen zijn op hun beider namen in 2008 een krediethypotheek ad EUR 90.000 aangegaan met als onderpand de woning van de vrouw. De rechtbank stelt voorop dat indien genoemde
geldlening geheel in de woning van de vrouw is geïnvesteerd, de vrouw geen vergoedingsrecht jegens de man heeft vanwege de investering in haar eigen woning.
2.9.
En omgekeerd evenmin. Immers, anders dan de man stelt, indien het hypothecair krediet volledig in de woning van de vrouw is geïnvesteerd, heeft de man evenmin een vergoedingsrecht vanwege het risico van de investering mede op zijn naam als hoofdelijk schuldenaar. Hij is immers geen (mede)eigenaar van de woning.
De gelden zijn in dat geval in de woning van de vrouw geïnvesteerd en niet relevant is of en in hoeverre deze investering mede op naam van de man als hoofdelijk schuldenaar bijdraagt aan (een in casu gebleken positieve) waarde-ontwikkeling van de woning van de vrouw.
2.10.
De vrouw heeft haar woning in 2019 verkocht onder aflossing van onder meer genoemde krediethypotheek en met behoud van de haar als enige van partijen als woningeigenaar toevallende overwaarde.
Hypotheek (gedeeltelijk) consumptief verbruikt? Ja
2.11.
De stelling en vordering van de vrouw is dat schattenderwijs 2/3 van de krediethypotheek of, aldus de dagvaarding, EUR 51.000, consumptief door partijen is verbruikt en dat de man, als mede hoofdelijk schuldenaar voor deze gedeeltelijk consumptief aangewende geldlening, op grond van de interne draagplicht tussen partijen, na het eindigen van het samenleven van partijen, de helft van genoemde hypothecaire geldlening voor zover door partijen consumptief besteed, aan haar dient te vergoeden, nu zij als enige van partijen de lening geheel afloste bij de verkoop van haar woning.
2.12.
De rechtbank stelt vast dat de hypotheeknemer (de bank) blijkens pagina 3 van de offerte eiste dat bij het passeren van de akte de twee kredieten op naam van de man geheel dienden te zijn afgelost. Wat de omvang van deze kredieten is (geweest) en uit welke gelden (hypotheek of privé-middelen van wie van partijen) deze kredieten zijn afgelost, is door partijen niet meer na te gaan en is daarmee niet opgehelderd.
(Ook) productie 6 van de vrouw bevestigt dat de krediethypotheek gedeeltelijk voor consumptieve bestedingen is aangegaan. Een gedeeltelijk consumptieve besteding van de hypotheek blijkt tenslotte uit de productie 13 van de vrouw waarin (onder andere op pagina 9 van 10) staat dat EUR 25.000 van de hypotheek fiscaal consumptief is verantwoord. Een (precieze) onderbouwing door de vrouw welk bedrag van de hypotheek in de woning is geïnvesteerd en welk bedrag consumptief is aangewend, ontbreekt.
2.13.
De man heeft zijn stelling dat hij met uit een eerdere relatie overgehouden (privé) vermogen, gelden in de (verbetering van de) woning van de vrouw heeft geïnvesteerd niet op enigerlei wijze onderbouwd. Aan deze stelling heeft hij overigens, zoals ter zitting herhaald, uitdrukkelijk geen vordering willen verbinden in het licht van HR 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707).
2.14.
Evenmin heeft de man onderbouwd zijn stelling dat het gehele bedrag van de krediethypotheek is geïnvesteerd in de woning van de vrouw. Zou dat laatste het geval zijn, dan heeft de man, zoals hierboven overwogen, uit welke hoofde dan ook, geen recht op vergoeding van nominaal EUR 45.000 of welk bedrag dan ook, nu het de vrouw is die als enige van partijen de hypotheek geheel heeft afgelost. (De beleggingsleer van) artikel 1:87 BW geldt niet voor samenlevers en evenmin is in het licht van HR 10 mei 2019 in casu een vergoedingsrecht op grond van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en/of artikel 6:248 BW toepasselijk.
2.15.
De slotsom is dat de rechtbank het er voor houdt dat partijen kennelijk een gedeelte van de krediethypotheek consumptief aanwendden (via vertering en/of schuldaflossing) en dat zij hoofdelijk aansprakelijk waren voor deze inmiddels door de vrouw geheel afgeloste geldlening waarvan de woning van de vrouw gold als onderpand.
Draagplicht consumptief verbruikte hypotheek voor beide partijen
2.16.
Dat brengt met zich dat de man nu de consumptief aangewende lening hem (ook) aangaat krachtens artikel 6:10 BW, gehouden is om de helft van de consumptief aangewende hypotheek aan de vrouw te vergoeden omdat beide partijen schuldenaar waren, te meer omdat het aandeel van ieder in die schuld op geen enkele wijze is vast te stellen.
2.17.
De man heeft geen, laat staan een onderbouwd beroep gedaan op de bepaling in artikel 3 lid 5 dat bepaalt dat indien het inkomen van partijen niet toereikend is, iedere partij gehouden is naar evenredigheid van haar vermogen het tekort qua kosten van de gemeenschappelijke huishouding aan te vullen. De rechtbank laat in het midden of het interen op de waarde van de woning door de vrouw via genoemde hypotheek als een van haar te vergen interen op haar vermogen is aan te merken en of de man niet op zijn beurt ook over aan te wenden vermogen beschikt. In elk geval kan niet worden voorbijgezien aan het gegeven dat de man ook na het eindigen van de relatie is blijven bijdragen aan de aflossing van de schuld waaruit kan worden afgeleid dat partijen bedoeld hebben en dat de man zich daadwerkelijk mede verantwoordelijk achtte voor aflossing van de geldschuld aan de bank.
Ex aequo et bono dienen partijen bij helfte de schuld te voldoen en deze bij helfte te dragen waaruit de vergoedingsplicht van de man aan de vrouw voortvloeit die de schuld geheel voldeed.
Welk bedrag is consumptief aangewend en moet dientengevolge bij helfte worden gedragen/vergoed?
2.18.
Omdat de hoogte van het bedrag dat partijen consumptief aanwendden niet is vast te stellen, sluit de rechtbank ex aequo et bono aan bij de door partijen gekozen/geaccordeerde fiscale verantwoording blijkens de overgelegde belastingbescheiden en gaat zij er van uit dat partijen kennelijk EUR 25.000 consumptief aanwendden. Dat betekent dat de man gehouden is tot een vergoeding van EUR 12.500 aan de vrouw.
2.19.
De rechtbank sluit overigens niet uit dat partijen een aanzienlijk groter bedrag consumptief hebben besteed en mogelijk fiscaal bewust een te laag fiscaal als consumptieve besteding hebben verantwoord teneinde een zo hoog mogelijke fiscale aftrek te genieten, omdat de door de vrouw overgelegde facturen qua woninginvestering in de verste verte niet het bedrag van EUR 65.000 benaderen en ook de man in dit opzicht niets heeft onderbouwd.
De inboedel
2.20.
De rechtbank houdt het er voor dat de als gevolg van de samenlevingsovereenkomst gemeenschappelijk eigendom geworden inboedel met inbegrip van de tijdens de samenleving aangeschafte opvolgende vervoermiddelen kennelijk is gefinancierd met de krediethypotheek. De aflossing van die geldlening valt onder de door partijen naar evenredigheid van hun inkomen te dragen kosten van de gemeenschappelijke huishouding, aldus artikel 4 lid 3. De man heeft niet onderbouwd welke vergoedingsvordering hij heeft in het licht van het gegeven dat de vrouw de krediethypotheek geheel afloste en hij onder meer zijn vervoermiddelen, een auto en motor, reeds meenam, reden waarom de rechtbank aan ieder zal toedelen waarover hij/zij feitelijk reeds beschikt zonder vergoeding wegens over-/onderbedeling.
Belastingschulden van de man
2.21.
De man heeft niet onderbouwd krachtens welke grondslag in de samenlevingsovereenkomst de vrouw gehouden is tot vergoeding (bij helfte) van op naam van de man staande belastingschulden. Het gegeven dat partijen fiscaal partners waren, doet hieraan niet af. De man heeft er kennelijk voor gekozen respectievelijk heeft er mee ingestemd de aangiften te (laten) doen op de wijze waarop deze plaatsvonden.
Slotsom
2.22.
De man moet aan de vrouw EUR 12.500 vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente, met ingang van de dag gelegen 14 dagen na datum van dit vonnis nu sprake is van een verdeling van de draagplicht voor een gezamenlijke geldschuld respectievelijk verdeling van de inboedel.
2.23.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
veroordeelt de man tot betaling van EUR 12.500,- aan de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag gelegen 14 dagen na datum van dit vonnis,
3.2.
deelt toe aan ieder van partijen de (inboedel)zaken waarover ieder feitelijk reeds beschikt,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: