Op 20 augustus 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen. De zaak betrof een incident dat plaatsvond op 14 februari 2019, waarbij de aangeefster, een nicht van de verdachte, verklaarde dat zij seks had gehad met hem. De rechtbank concludeerde dat er geen dwang was geweest, aangezien de forensisch arts geen letsel had geconstateerd en de getuigenverklaring onvoldoende aanknopingspunten bood voor de tenlastegelegde dwang. De aangeefster had verklaard dat zij zich de precieze toedracht van de geslachtsgemeenschap niet kon herinneren, maar dat zij in het begin had aangegeven dat zij het niet wilde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende waren om dwang vast te stellen, en dat er geen andere feiten of omstandigheden waren die op dwang wezen. De officier van justitie had betoogd dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was, maar de rechtbank vond dat de emoties van de getuige ook uit spijt konden voortkomen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd vrijgesproken. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.