ECLI:NL:RBOVE:2020:2723

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
08-770066-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van verkrachting

Op 20 augustus 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen. De zaak betrof een incident dat plaatsvond op 14 februari 2019, waarbij de aangeefster, een nicht van de verdachte, verklaarde dat zij seks had gehad met hem. De rechtbank concludeerde dat er geen dwang was geweest, aangezien de forensisch arts geen letsel had geconstateerd en de getuigenverklaring onvoldoende aanknopingspunten bood voor de tenlastegelegde dwang. De aangeefster had verklaard dat zij zich de precieze toedracht van de geslachtsgemeenschap niet kon herinneren, maar dat zij in het begin had aangegeven dat zij het niet wilde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende waren om dwang vast te stellen, en dat er geen andere feiten of omstandigheden waren die op dwang wezen. De officier van justitie had betoogd dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was, maar de rechtbank vond dat de emoties van de getuige ook uit spijt konden voortkomen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd vrijgesproken. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-770066-19 (P)
Datum vonnis: 20 augustus 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. L. Voskuilen, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht. Tevens is mr. J. Keupink namens de benadeelde partij [benadeelde] gehoord.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [benadeelde] (zijn nicht) heeft verkracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2019 te Almelo door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten, misbruik heeft gemaakt van (een) uit feitelijk verhouding(en) voortvloeiend overwicht van hem, verdachte, als een vertrouwd familielid op nader te noemen [benadeelde] en/of (daarbij) meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde] en/of (vervolgens) door het onverhoeds verwijderen van de tampon uit de vagina van die [benadeelde] , [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van aangeefster is betrouwbaar en wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] . De officier van justitie verwijst naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2015:235). Hij stelt dat net als in die zaak, ook in de zaak tegen verdachte [verdachte] , een getuige bij aangeefster hevige emoties, vlak na de geslachtsgemeenschap heeft waargenomen. Die getuigenverklaring biedt steunbewijs voor de aangifte. Bovendien kan in het nadien tussen verdachte en aangeefster gevoerde telefoongesprek, waarin verdachte niet bestrijdt dat aangeefster de geslachtsgemeenschap niet wilde, tussen de regels door erkenning van het tenlastegelegde worden gelezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de dwang. De hevige emoties die getuige [getuige] heeft waargenomen, kunnen ook voortkomen uit spijt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en van wat ter terechtzitting is besproken de volgende feiten vast.
Verdachte en aangeefster hebben in de nacht van 13 op 14 februari 2019 geslachtsgemeenschap gehad. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er daarbij sprake is geweest van dwang, op de wijze zoals die dwang in de tenlastelegging feitelijk is omschreven.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster op geen enkele wijze heeft gedwongen.
Aangeefster heeft een andersluidende verklaring afgelegd. Zij heeft op 14 februari 2019 een informatief gesprek gevoerd met zedenrechercheurs en heeft op 28 februari 2019 aangifte tegen verdachte gedaan. De rechtbank stelt op basis daarvan het volgende vast. Verdachte en aangeefster zijn naar bed gegaan. Verdachte begon aan haar te zitten en haar te zoenen. Hij zat aan haar buik en borsten en hij wreef met zijn vingers over haar vagina. Hij vroeg of zij het erg vond, waarop zij antwoordde dat ze het niet erg vond. Ze zei toen dat zij familie waren en dat het niet kon. Daar was verdacht het mee eens. Zij drukte zijn hand weg. Daarna vroeg verdachte of zij hem wilde pijpen, waarop zij heeft antwoordde dat ze dat niet wilde. Verdachte zei dat zij lekker zoende en dat hij zo geil was. Daarop draaide zij zich om en begonnen zij te zoenen.
Aangeefster verklaart vervolgens: “Toen trok hij mijn tampon eruit en gebeurde het.” Op de vraag hoe zij op dat moment lagen, antwoordt zij: “Volgens mij op mijn zij. Dat is dus het vage. Dat stuk kan ik me zo vaag herinneren.” Even later verklaart zij: “Voordat ik het wist zat hij in mij. Dat stuk snap ik dus niet. Ik weet niet hoe, ik snap niet hoe.” Zij heeft geen idee hoe hij die tampon eruit heeft gehaald. Zij snapt niet dat zij dat niet heeft gevoeld. Op de vraag of zij op dat moment heeft aangegeven dat ze het niet wilde, antwoordt zij: “Ik heb daar niks aangegeven, want dat ging zo snel. Ik kan het me ook gewoon niet goed meer herinneren.”
De rechtbank leidt uit de verklaringen van aangeefster af dat zij zich de precieze toedracht van hoe het tot geslachtsgemeenschap is gekomen niet kan herinneren. Wel herinnert zij zich wat er aan vooraf ging. Haar verklaring daarover houdt niets in wat als dwang kan worden gekwalificeerd. Dat sprake is geweest van dwang in welke vorm dan ook, maar zeker door de feitelijkheden zoals die zijn tenlastegelegd, kan op basis van haar verklaring niet worden vastgesteld. Vanzelfsprekend betekent de enkele omstandigheid dat het aangeefster aan bepaalde herinneringen ontbreekt, niet dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Dat toch sprake is geweest van dwang kan immers ook uit andere feiten en omstandigheden blijken, bijvoorbeeld uit bij aangeefster geconstateerd letsel of uit verklaringen van getuigen. Maar van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval niet gebleken. Zo heeft de forensisch arts bij aangeefster geen letsels waargenomen en biedt de getuigenverklaring van [getuige] onvoldoende aanknopingspunten voor de tenlastegelegde dwang. Haar verklaring gaat over haar eigen waarneming over de gemoedstoestand van aangeefster, namelijk dat zij erg overstuur was, en verder over wat zij van aangeefster heeft gehoord. Haar verklaring komt verder niet op alle onderdelen overeen met de verklaring van aangeefster. Wel verklaart zij dat aangeefster tegen haar heeft gezegd dat ze niet precies weet wat er is gebeurd. Al met al blijkt ook hieruit onvoldoende dat sprake was van dwang.
Het (opgenomen) telefoongesprek dat verdachte en aangeefster nadien hebben gevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ook dat gesprek biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de tenlastegelegde dwang.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

5.De schade van de benadeelde

De benadeelde partij [benadeelde] vordert € 675,00 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte wordt vrijgesproken, verklaart de rechtbank
de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering op grond van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering

6.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [benadeelde] niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2020.
Mrs. E.J.M. Bos en A.M.G. Ellenbroek zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.