ECLI:NL:RBOVE:2020:2622

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
08.252325.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 79-jarige man voor ontucht met een minderjarig meisje

Op 11 augustus 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 79-jarige man uit Oosterbeek veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand voor het plegen van ontucht met een minderjarig meisje. De man bekende dat hij het slachtoffer, dat toen 10 jaar oud was, bij haar borsten heeft betast. De ontuchtige handelingen zouden zich hebben voorgedaan tussen 2011 en 2013, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor meerdere incidenten. Het slachtoffer deed in 2018 aangifte, en de rechtbank benadrukte dat bij zedenzaken steunbewijs noodzakelijk is, wat in deze zaak ontbrak. De rechtbank vond het bijzonder kwalijk dat de man misbruik had gemaakt van zijn rol als vriend van de familie en het overwicht dat hij had op het meisje. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de hoge leeftijd van de man, zijn blanco strafblad en zijn gezondheidstoestand. Naast de gevangenisstraf legde de rechtbank een contactverbod op met het slachtoffer en een schadevergoeding van €500,00 op. De rechtbank oordeelde dat de man strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit, dat onder artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht valt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.252325.19 (P)
Datum vonnis: 11 augustus 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1941 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Markink-Grolman en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Bruil, advocaat te Almere, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) in de periode van 27 maart 2011 tot 27 maart 2014 in Enschede.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2011 tot 27 maart 2014 te Enschede,
met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het één of meermalen betasten en/of aanraken van de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het één of meermalen wrijven over de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/drukken van zijn, verdachtes, hand in de onderbroek en/of (daarbij) voelen aan de schaamlippen, althans het betasten van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen, met dien verstande dat de pleegperiode dient te worden beperkt van 27 maart 2011 tot en met 30 september 2013.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde deels wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] eenmaal, toen zij samen op de bank zaten, aan haar borsten heeft gevoeld en geprobeerd heeft om haar benen te spreiden. Verder is hij toen niet gegaan en het is ook niet vaker gebeurd. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de onderdelen ‘meermaals plegen’ en de ontuchtige handeling onder het derde gedachtestreepje.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat in zedenzaken doorgaans enkel het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de gebeurtenis(sen) in kwestie. Dit betekent dat, waar de verdachte de ten laste gelegde ontuchtige handelingen ontkent te hebben begaan, de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als enig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de rechtbank het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend aannemen op basis van de verklaring van één getuige. Op grond van vaststaande rechtspraak kan de rechtbank slechts dan tot een bewezenverklaring komen als de door de getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat er om dat een verklaring over de gestelde ontuchtige handelingen op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank is met inachtneming van dit beoordelingskader van oordeel dat alleen de door verdachte bekende ontuchtige handelingen wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Meermalen plegen en het betasten van de schaamstreek
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij eenmaal, toen hij samen met [slachtoffer] op de bank zat, de borsten van [slachtoffer] betast heeft en geprobeerd heeft haar benen te spreiden. Hij ontkent dat dit meermalen gebeurd zou zijn en hij ontkent dat hij over de schaamstreek van [slachtoffer] heeft gewreven en zijn hand in haar onderbroek heeft geduwd en daarbij haar vagina heeft betast.
Het steunbewijs voor het meermalen plegen van ontuchtige handelingen en voor het wrijven over de schaamstreek van [slachtoffer] en het duwen van verdachtes hand in de onderbroek van [slachtoffer] , waarbij hij de schaamlippen heeft gevoeld, dan wel haar vagina of schaamstreek heeft betast, zou moeten worden gevonden in de getuigenverklaringen van [vriendin] (een vriendin van [slachtoffer] ) en [moeder] (de moeder van [slachtoffer] ). Deze verklaringen bevatten weliswaar onderdelen die steun kunnen bieden aan wat [slachtoffer] heeft verklaard, maar ze bevatten ook overeenkomsten met wat verdachte naar voren heeft gebracht. Zo verklaart [vriendin] :
“Volgens mij heeft hij aan haar borsten en vagina gezeten maar ik weet het niet meer 100% omdat het inmiddels best lang geleden is toen ze me dat vertelde.”[vriendin] verklaart ook: “
In mijn beleving is het meer een keer gebeurd, maar dat is mijn idee. We hebben het daar ook niet specifiek over gehad.”
De moeder van [slachtoffer] verklaart onder meer dat [slachtoffer] tegen haar niet heel open is geweest over wat er zou hebben plaatsgevonden, maar dat volgens haar verdachte met zijn hand richting [slachtoffer] haar vagina is gegaan en dat de ontucht drie jaar geleden zou hebben plaatsgevonden. Dit laatste zou betekenen dat de ontuchtige handelingen in 2015 zouden hebben plaatsgevonden, terwijl het dossier geen verdere aanknopingspunten voor deze pleegperiode biedt. [slachtoffer] verklaart verder dat de ontuchtige handelingen veelvuldig voorkwamen en dat het in zijn totaliteit waarschijnlijk meer dan 20 keer heeft plaatsgevonden. De moeder van [slachtoffer] verklaart echter dat zij verdachte destijds zes à zeven keer per jaar zagen, waarbij het niet vaak voorkwam dat verdachte en [slachtoffer] alleen waren. De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde getuigenverklaringen onvoldoende aanknopingspunten bieden om als volledig steunbewijs te kunnen dienen voor het meermalen plegen van ontuchtige handelingen, voor het wrijven over de schaamstreek van [slachtoffer] en het duwen van verdachtes hand in de onderbroek van [slachtoffer] , waarbij hij de schaamlippen heeft gevoeld, dan wel haar vagina of schaamstreek heeft betast. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Betasten en aanraken van de borsten
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, voorzover het betreft het betasten en aanraken van de borsten van [slachtoffer] , op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
  • Het proces-verbaal van aangifte van 2 juli 2018 (pag. 18, 19, tweede alinea en 20, achtste en elfde alinea);
  • Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een tijdstip in de periode van 27 maart 2011 tot 30 september 2013 te Enschede, met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit: het betasten en aanraken van de borsten van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt een ontuchtige handeling plegen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, waarbij een proeftijd van twee jaren geldt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om te volstaan met een geheel voorwaardelijke strafoplegging, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft door zijn gedraging zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het plegen van ontucht ook op lange termijn ernstige schade kan toebrengen aan zowel de geestelijke gezondheid als de seksuele ontwikkeling van slachtoffers. [slachtoffer] heeft op de zitting treffend verwoord in hoeverre dit ook voor haar geldt en dat zij daarvoor psychologische hulp heeft moeten inschakelen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij enkel voor zijn eigen bevrediging en behoefte aan intimiteit misbruik heeft gemaakt van zijn rol als vriend van de familie en van het overwicht dat hij daarmee op [slachtoffer] had, zeker ook vanwege het grote verschil in leeftijd tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte heeft het in hem gestelde vertrouwen door [slachtoffer] en haar moeder ernstig geschaad.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 7 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 23 maart 2020. Hierin komt onder meer naar voren dat geen van de leefgebieden van verdachte criminogeen is, hij met een slechte gezondheid kampt, maar zelfredzaam is en er geen meerwaarde wordt gezien in reclasseringstoezicht, behandeling of een gedragsinterventie. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering adviseert een contactverbod met [slachtoffer] .
Op grond van het voorgaande en tegen de achtergrond van de bewezenverklaring, de hoge leeftijd en de gezondheidstoestand van verdachte, alsmede het tijdsverloop, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand in dit geval passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij een contactverbod opleggen zoals geadviseerd door de reclassering en de proeftijd vaststellen op twee jaren.

8.De schade van de benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Haar raadsvrouw heeft namens haar gevorderd verdachte te veroordelen om een (ter terechtzitting bijgestelde) schadevergoeding te betalen van € 7.548,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit € 48,08 aan materiële schade (€ 30,48 aan reiskosten en € 17,60 aan portokosten) en € 7.500,00 aan immateriële schade. Het door verdachte reeds betaalde bedrag van € 500,00 dient hierop in mindering te worden gebracht. Tevens wordt verzocht om verdachte te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 2.500,00 bestaande uit kosten voor rechtsbijstand, te vermeerderen met btw en wettelijke rente.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade volledig kan worden toegewezen. De immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten dient ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] in haar vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat voor een groot deel van het ten laste gelegde vrijspraak is bepleit en verdachte [slachtoffer] voor het overige al tegemoet is gekomen door € 500,00 aan haar te betalen. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat deze vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding vormt, gelet op de omstandigheid dat het [slachtoffer] meerdere traumatische ervaringen heeft meegemaakt. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op matiging van de gevorderde schade. De vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten dient volgens de raadsvrouw niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de beoordeling hiervan een onevenredige belasting voor het strafgeding vormt.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer] . De opgevoerde schadepost is gemotiveerd betwist en namens [slachtoffer] niet voldoende onderbouwd. Dat neemt niet weg dat wel aannemelijk is dat [slachtoffer] enige vorm van immateriële schade heeft geleden. Enkel de (exacte) omvang staat in dit stadium niet vast. De rechtbank ziet daarin aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 30 september 2013, het einde van de periode waarin het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. [slachtoffer] kan dat deel van haar vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Gelet op de omstandigheid dat verdachte reeds € 500,00 aan [slachtoffer] heeft betaald, is verdachte alleen nog de wettelijke rente over dat bedrag verschuldigd.
Proceskosten
De materiële schade die ziet op reiskosten en portokosten dienen als proceskosten te worden aangemerkt. Deze kostenposten zijn door de verdediging niet betwist en zullen derhalve worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
De rechtbank overweegt dat kosten van rechtsbijstand niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv. Indien een benadeelde partij dergelijke kosten als onderdeel van de schade in de zin van artikel 51f Sv vordert, dient zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. [2] Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing vatbaar zijn en zal zij [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht. Zoals hiervoor al is opgemerkt geldt dit alleen nog voor de verschuldigde wettelijke rente.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt een ontuchtige handeling plegen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] in ’s-Gravenhage, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;

schadevergoeding

- veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening);
- veroordeelt veroordeelde daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 48,08 en in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 500,00te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van de benadeelde;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door F.H.W. Teekman , voorzitter, mr. H. Stam en mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2020.
mr. E. Koning is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PLO600-2018424920. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.