4.4Het oordeel van de rechtbank
Valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie
Tijdens voornoemd boekenonderzoek is aan [verbalisant] een factuur van [bedrijf 2] gericht aan [bedrijf verdachte 1] van 7 augustus 2014 verstrekt.Ook kreeg hij de beschikking over vier facturen van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf verdachte 1] . Deze facturen zijn van 10 juli 2014 en 29 augustus 2014.Verder kreeg hij de beschikking over zes facturen van [bedrijf 3]gericht aan [bedrijf verdachte 1] , telkens gedateerd 25 augustus 2014, en een pro-forma factuur van [bedrijf 4] van 31 december 2014.
Een aantal getuigen is over deze facturen gehoord.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ), van [bedrijf 2] , heeft verklaard dat [bedrijf verdachte 1] hem niet bekend is. [bedrijf verdachte 1] is honderd procent zeker geen klant van [bedrijf 2] . [naam 1] heeft ook nooit van verdachte gehoord of met hem gesproken. Verder heeft [naam 1] verklaard dat de factuur niet bij [bedrijf 2] bekend is. De lay-out van de factuur is bovendien volledig anders dan de andere facturen van [bedrijf 2] , aldus [naam 1] .
[naam 2] (hierna: [naam 2] ), van [bedrijf 1] , heeft verklaard dat de – hierboven aangehaalde – facturen niet door [bedrijf 1] verstuurd zijn en qua lay-out niet corresponderen met de lay-out die [bedrijf 1] voor facturen gebruikt. [naam 2] heeft daarnaast verklaard dat de facturen ook niet betaald zijn..
[naam 3] (hierna: [naam 3] ), van [bedrijf 3] , heeft
verklaard dat [bedrijf 3] nooit zaken heeft gedaan met [bedrijf verdachte 1] of verdachte. Er zijn dan ook nooit betalingen van [bedrijf verdachte 1] of verdachte ontvangen. Verder heeft [naam 3] verklaard dat de facturen niet van [bedrijf 3] afkomstig zijn en dat de opbouw en lay-out van de facturen niet overeenkomen met de facturen van [bedrijf 3] .
[naam 4](hierna: [naam 4] ), van [bedrijf 4] , heeft verklaard dat [bedrijf verdachte 1] via internet een order bij [bedrijf 4] heeft geplaatst. Ten tijde van deze order maakte [bedrijf 4] gebruik van pro-forma facturen. Er gaat alleen een definitieve factuur de deur uit als de goederen na vooruitbetaling daadwerkelijk worden geleverd. Er zijn geen goederen aan [bedrijf verdachte 1] verzonden, omdat er geen vooruitbetaling door [bedrijf verdachte 1] heeft plaatsgevonden. De order is door [bedrijf 4] geannuleerd met als reden dat de vooruitbetaling niet is ontvangen.
Verder zijn de facturen, in het bijzonder de daarop vermelde bedragen, datums, nummers en omschrijvingen, vergeleken met de boekingen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] en de door de KNAB Bank aangeleverde bankboeken en bankmutaties. Hieruit komt naar voren dat de facturen telkens in het inkoopboek van [bedrijf verdachte 1] , als zijnde ingekocht, en in het KNAB Bankboek, als zijnde betaald, verwerkt zijn, terwijl de facturen niet middels de KNAB-Bankrekening van [bedrijf verdachte 1] betaald zijn.
Op grond van deze bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat meerdere facturen, waaronder de facturen die specifiek worden vermeld in de tenlastelegging, vals zijn en dat zij onderdeel uitmaakten van de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] . De bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] is daarmee dus valselijk opgemaakt. Van deze bedrijfsadministratie is, mede voor het doen van aangiften omzetbelasting, zo blijkt bij feit 1, gebruik gemaakt als ware zij echt en onvervalst. Dit alles betekent dat valsheid in geschrift is gepleegd.
Is verdachte aan te merken als de pleger?
Primair is ten laste gelegd dat verdachte de pleger is van voornoemd strafbaar feit. Tijdens de zitting op 19 december 2019 heeft verdachte verklaard dat hij voor wat betreft de boekhouding op zijn accountant [accountant verdachte] (hierna: [accountant verdachte] ) vertrouwde. Verdachte is naar eigen zeggen niet bekend met de hierboven aangehaalde facturen van [bedrijf 2] , [bedrijf 1] en [bedrijf 3] . Hij weet ook niet hoe ze in de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] terecht zijn gekomen, maar vermoedt dat [accountant verdachte] dat heeft gedaan.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
[naam 5] (hierna: [naam 5] ), werkzaam bij [bedrijf verdachte 1] , heeft verklaard dat verdachte de facturen opmaakte, waarna zij deze kopieerde, in het boekhoudprogramma Davilex Online zette, en op de post deed. Verder heeft [naam 5] verklaard dat zij van verdachte Excelsheets van de bankmutaties kreeg en die inboekte in Davilex Online. [naam 5] kon zelf de mutaties niet inzien bij de bank en kon ook niet inloggen om betalingen te verrichten. [naam 5] heeft verder verklaard dat verdachte in Davilex Online kon en daar ook wel eens in zat. Verdachte zei wel eens dat [naam 5] iets verkeerd had geboekt en dat hij het had gewijzigd. Verdachte controleerde de boekhouding dus wel, aldus [naam 5] .
[accountant verdachte] heeft verklaard dat verdachte alle facturen op het bureau van [naam 5] gooide. Zij boekte alles netjes in en voerde uit wat haar gevraagd werd. Verdachte corrigeerde haar werk. Verder heeft [accountant verdachte] verklaard dat alleen [naam 5] en verdachte de administratie in Davilex Online konden inboeken. [accountant verdachte] had in Davilex Online een inkijkfunctie. Volgens [accountant verdachte] wist verdachte prima hoe hij facturen moest maken. Hij keek in het systeem wat er stond en wist hoe hij dingen moest wegboeken. [accountant verdachte] heeft verklaard dat hij wel eens naast verdachte zat, terwijl hij facturen aanmaakte en als dit verkeerd ging, wist verdachte hoe hij deze boekingen weer moest verwijderen. Dat is volgens [accountant verdachte] ook wat verdachte continu bij zijn andere bedrijven deed. Boeken, terugboeken, verwijderen. Daaraan kon [accountant verdachte] zien dat verdachte knoeide in de boekhouding. Verdachte leverde ook geen bankafschriften bij [naam 5] aan, maar mutaties in Excel, zodat [naam 5] niet kon controleren of bepaalde facturen daadwerkelijk waren betaald, waarin [accountant verdachte] ook een aanwijzing zag dat verdachte daarin had zitten “klooien”, aldus [accountant verdachte] .
Tijdens de zitting op 19 december 2019 heeft verdachte verklaard dat hij wist dat de
pro-forma factuur van [bedrijf 4] ten onrechte als betaald in de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] was verwerkt, omdat anders de belasting te hoog zou uitvallen.
Op grond van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich wel degelijk actief bezighield met de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] . Zo maakte hij de facturen op en had hij zicht op en bemoeienis met de wijze waarop deze facturen vervolgens in boekhoudprogramma Davilex Online werden ingeboekt. De rechtbank is gelet hierop, en vanwege de omstandigheid dat verdachte als enige financieel belang had bij het opnemen van valse facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] , van oordeel dat bewezen is dat verdachte degene is geweest die de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] valselijk heeft opgemaakt dan wel doen opmaken door daarin valse facturen op te nemen dan wel te doen opnemen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk niet komen vast te staan dat verdachte het ten laste gelegde in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
Onjuiste aangiften omzetbelasting
In de periode van 31 oktober 2014 tot en met 2 juli 2015 kwamen de aangiften omzetbelasting over de kwartalen 3 en 4 van 2014 en de kwartalen 1 en 2 van 2015 ten name van [bedrijf verdachte 1] elektronisch binnen bij de Belastingdienst. Hierin is aan voorbelasting
€ 49.574,00, € 50.251,00, € 33.790,00 en € 55.514,00 geclaimd.
De boete-fraudecoördinator [verbalisant] berekende, aan de hand van de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] , waarvan de valsheid is vastgesteld bij feit 2, dat [bedrijf verdachte 1] :
- in kwartaal 3 van 2014: € 20.685,00 aan voorbelasting had mogen claimen, zodat
€ 28.889,00 (€ 49.574,00 - € 20.685,00) ten onrechte aan
voorbelasting is geclaimd;
- in kwartaal 4 van 2014: € 4.340,00 aan voorbelasting had mogen claimen, zodat
- in kwartaal 1 van 2015: € 27.014,00 aan voorbelasting had mogen claimen, zodat
€ 6.776,00 (€ 33.790,00 - € 27.014,00) ten onrechte aan
voorbelasting is geclaimd;
- in kwartaal 2 van 2015: € 50.280,00 aan voorbelasting had mogen claimen, zodat
€ 5.234,00 (€ 55.514,00 - € 50.280,00) ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd.
In totaal is door [bedrijf verdachte 1] dan ook € 86.810,00 (€ 28.889,00 + € 45.911,00 + € 6.776,00
+ € 5.234,00) ten onrechte aan voorbelasting geclaimd.
Op grond van deze bewijsmiddelen, en in het licht bezien van wat is vastgesteld bij feit 2, stelt de rechtbank vast dat de aangiften omzetbelasting over de kwartalen 3 en 4 van 2014 en de kwartalen 1 en 2 van 2015 zijn gedaan op basis van een valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie. De ingediende aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf verdachte 1] over voornoemde kwartalen zijn dan ook onjuist.
De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat verdachte de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] valselijk heeft opgemaakt dan wel doen opmaken door daarin valse facturen op te nemen dan wel te doen opnemen. Door deze valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie vervolgens als uitgangspunt te nemen bij het doen dan wel laten doen van de aangiften omzetbelasting over de kwartalen 3 en 4 van 2014 en de kwartalen 1 en 2 van 2015 concludeert de rechtbank dat verdachte opzettelijk, dat wil zeggen willens en wetens, onjuiste aangiften omzetbelasting over voornoemde kwartalen bij de Belastingdienst heeft ingediend dan wel heeft laten indienen. Dit strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven.
Toerekening aan [bedrijf verdachte 1]
is een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 51 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend van belang om vast te stellen of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De hiervoor vastgestelde gedraging, het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie als gevolg waarvan onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend, is gepleegd door verdachte, werkzaam bij [bedrijf verdachte 1] . [bedrijf verdachte 1] was aangifteplichtig voor de omzetbelasting en de gedraging van verdachte is [bedrijf verdachte 1] dienstig geweest, nu [bedrijf verdachte 1] hierdoor minder omzetbelasting afdroeg dan waartoe zij gehouden was.
Nu zich meerdere door de Hoge Raad genoemde relevante omstandigheden voordoen, concludeert de rechtbank dat de gedraging plaatsvond in de sfeer van [bedrijf verdachte 1] en daarom redelijkerwijs aan [bedrijf verdachte 1] kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf verdachte 1] kan worden aangemerkt als dader van het ten laste gelegde.
Opdracht of feitelijk leidinggeven
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte als opdrachtgever of feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte de bestuurder van [bedrijf verdachte 1] was, en in die hoedanigheid verantwoordelijk was voor de aangiften omzetbelasting. Hij heeft bovendien actief gehandeld door de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] valselijk op te maken als gevolg waarvan onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst werden ingediend. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf verdachte 1] begane strafbare feit.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.