ECLI:NL:RBOVE:2020:249

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
08/996111-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door valsheid in geschrift en onjuiste aangiften omzetbelasting

Op 23 januari 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige man, die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte, bestuurder van [bedrijf verdachte 1] B.V., werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 140 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de kwartalen 3 en 4 van 2014 en 1 en 2 van 2015, waarbij hij valse facturen in de bedrijfsadministratie had opgenomen. Dit leidde tot een benadeling van de overheid van € 86.810,00.

De rechtbank stelde vast dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de valsheid in geschrift door valse facturen op te nemen in de administratie van zijn bedrijf. De verdachte had verklaard dat hij op zijn accountant vertrouwde, maar de rechtbank oordeelde dat hij actief betrokken was bij de boekhouding en de facturen zelf opmaakte. De rechtbank vond het van groot belang dat de verdachte als bestuurder professioneel en integer had moeten handelen, en dat zijn handelen het vertrouwen in de belastingheffing ondermijnde.

De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn kinderen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 08/996111-18 (P)
Datum vonnis : 23 januari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen
van 19 december 2019 en 9 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.C.G. van der Wulp en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. C.J.J. Visser, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:opdracht of feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf verdachte 1]
B.V. alleen of met anderen opzettelijk indienen van onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting over de kwartalen 3 en 4 van 2014 en de kwartalen 1 en 2 van 2015;
feit 2:alleen of met anderen de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] B.V.
valselijk heeft opgemaakt door daarin valse facturen op te nemen dan wel dat [bedrijf verdachte 1] B.V. dit strafbaar feit heeft gepleegd en verdachte daaraan opdracht of feitelijk leiding heeft gegeven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
[bedrijf verdachte 1] B.V.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 oktober 2014 tot en met 2 juli 2015,
te Apeldoorn en/of Dronten, in elk geval in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,
opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over de kwartalen/het kwartaal:
- 3 van het jaar 2014 en/of
- 4 van het jaar 2014 en/of
- 1 van het jaar 2015 en/of
- 2 van het jaar 2015
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/ Belastingdienst Apeldoorn,
terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in de (elektronische) aangiften betreffende genoemde kwartalen een te hoog bedrag aan voorbelasting was vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbaar feit opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging;
feit 2
(primair)
hij
in of omstreeks de periode van 10 juli 2014 tot en met 28 september 2016,
te Dronten en/of Almere, in elk geval in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,
meermalen, de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] B.V. - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een of meer andere(n) te doen gebruiken, immers heeft hij, verdachte,
- één of meer valse en/of vervalste facturen in die bedrijfsadministratie opgenomen en/of doen opnemen, waaronder:
- A. Een factuur van [bedrijf 1] d.d. 10 juli 2014 [DOC-012] en/of;
- B. Een factuur van [bedrijf 2] d.d. 7 augustus 2014 [DOC-001] en/of
- C. Een factuur van [bedrijf 3] d.d. 25 augustus 2014 [DOC-005] waarop in strijd met de waarheid - was vermeld dat [bedrijf verdachte 1] B.V. bij de bovengenoemde partijen goederen en/of diensten heeft ingekocht en/of
- de waarde van de ingekochte goederen en/of diensten was vermeld;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
(subsidiair)
[bedrijf verdachte 1] B.V.
in of omstreeks de periode van 10 juli 2014 tot en met 28 september 2016,
te Dronten en/of Almere, in elk geval in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,
meermalen, de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] B.V. - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een of meer andere(n) te doen gebruiken, immers heeft hij, verdachte,
- één of meer valse en/of vervalste facturen in die bedrijfsadministratie opgenomen en/of doen opnemen, waaronder:
- A. Een factuur van [bedrijf 1] d.d. 10 juli 2014 [DOC-012] en/of
- B. Een factuur van [bedrijf 2] d.d. 7 augustus 2014 [DOC-001] en/of
- C. Een factuur van [bedrijf 3] d.d. 25 augustus 2014 [DOC-005]
waarop in strijd met de waarheid - was vermeld dat [bedrijf verdachte 1] B.V. bij de bovengenoemde partijen goederen en/of diensten heeft ingekocht en/of; - de waarde van de ingekochte goederen en/of diensten was vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbaar feit opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 14 maart 2014 is [bedrijf verdachte 1] B.V. (hierna: [bedrijf verdachte 1] ) opgericht. [bedrijf verdachte 2] B.V. (hierna: [bedrijf verdachte 2] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf verdachte 1] . [2] Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf verdachte 2] . [3]
Aanleiding onderzoek
Op 28 september 2015 startte [verbalisant] (hierna: [verbalisant] ), controleambtenaar bij de Belastingdienst, een boekenonderzoek naar de aangiften omzetbelasting van [bedrijf verdachte 1] en andere ondernemingen van verdachte. Daarbij viel hem onder meer op dat een aantal uitgaven hoog was voor de omvang van de ondernemingen van verdachte. Vervolgens selecteerde [verbalisant] de beweerdelijke uitgaven van [bedrijf verdachte 1] aan [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ), [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ), [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) en [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) voor verdere controle. Hij concludeerde dat de facturen, die ten grondslag lagen aan die uitgaven, vermoedelijk vals waren en dat deze ten onrechte waren opgenomen in de administratie van [bedrijf verdachte 1] , als gevolg waarvan in de aangiften omzetbelasting de voorbelasting over deze facturen ten onrechte is geclaimd. [4] [verbalisant] deed hiervan melding bij boete-fraudecoördinator [verbalisant] (hierna: [verbalisant] ), waarna op 21 juni 2017 het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte startte.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen
kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geen bewijsverweer gevoerd.
Verder heeft hij bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte valse facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] heeft opgenomen. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
feit 2
Valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie
Tijdens voornoemd boekenonderzoek is aan [verbalisant] een factuur van [bedrijf 2] gericht aan [bedrijf verdachte 1] van 7 augustus 2014 verstrekt. [5] Ook kreeg hij de beschikking over vier facturen van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf verdachte 1] . Deze facturen zijn van 10 juli 2014 en 29 augustus 2014. [6] Verder kreeg hij de beschikking over zes facturen van [bedrijf 3] [7] gericht aan [bedrijf verdachte 1] , telkens gedateerd 25 augustus 2014, en een pro-forma factuur van [bedrijf 4] van 31 december 2014. [8]
Een aantal getuigen is over deze facturen gehoord.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ), van [bedrijf 2] , heeft verklaard dat [bedrijf verdachte 1] hem niet bekend is. [bedrijf verdachte 1] is honderd procent zeker geen klant van [bedrijf 2] . [naam 1] heeft ook nooit van verdachte gehoord of met hem gesproken. Verder heeft [naam 1] verklaard dat de factuur niet bij [bedrijf 2] bekend is. De lay-out van de factuur is bovendien volledig anders dan de andere facturen van [bedrijf 2] , aldus [naam 1] . [9]
[naam 2] (hierna: [naam 2] ), van [bedrijf 1] , heeft verklaard dat de – hierboven aangehaalde – facturen niet door [bedrijf 1] verstuurd zijn en qua lay-out niet corresponderen met de lay-out die [bedrijf 1] voor facturen gebruikt. [naam 2] heeft daarnaast verklaard dat de facturen ook niet betaald zijn.. [10]
[naam 3] (hierna: [naam 3] ), van [bedrijf 3] , heeft
verklaard dat [bedrijf 3] nooit zaken heeft gedaan met [bedrijf verdachte 1] of verdachte. Er zijn dan ook nooit betalingen van [bedrijf verdachte 1] of verdachte ontvangen. Verder heeft [naam 3] verklaard dat de facturen niet van [bedrijf 3] afkomstig zijn en dat de opbouw en lay-out van de facturen niet overeenkomen met de facturen van [bedrijf 3] . [11]
[naam 4] [12] (hierna: [naam 4] ), van [bedrijf 4] , heeft verklaard dat [bedrijf verdachte 1] via internet een order bij [bedrijf 4] heeft geplaatst. Ten tijde van deze order maakte [bedrijf 4] gebruik van pro-forma facturen. Er gaat alleen een definitieve factuur de deur uit als de goederen na vooruitbetaling daadwerkelijk worden geleverd. Er zijn geen goederen aan [bedrijf verdachte 1] verzonden, omdat er geen vooruitbetaling door [bedrijf verdachte 1] heeft plaatsgevonden. De order is door [bedrijf 4] geannuleerd met als reden dat de vooruitbetaling niet is ontvangen.
Verder zijn de facturen, in het bijzonder de daarop vermelde bedragen, datums, nummers en omschrijvingen, vergeleken met de boekingen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] en de door de KNAB Bank aangeleverde bankboeken en bankmutaties. Hieruit komt naar voren dat de facturen telkens in het inkoopboek van [bedrijf verdachte 1] , als zijnde ingekocht, en in het KNAB Bankboek, als zijnde betaald, verwerkt zijn, terwijl de facturen niet middels de KNAB-Bankrekening van [bedrijf verdachte 1] betaald zijn. [13]
Op grond van deze bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat meerdere facturen, waaronder de facturen die specifiek worden vermeld in de tenlastelegging, vals zijn en dat zij onderdeel uitmaakten van de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] . De bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] is daarmee dus valselijk opgemaakt. Van deze bedrijfsadministratie is, mede voor het doen van aangiften omzetbelasting, zo blijkt bij feit 1, gebruik gemaakt als ware zij echt en onvervalst. Dit alles betekent dat valsheid in geschrift is gepleegd.
Is verdachte aan te merken als de pleger?
Primair is ten laste gelegd dat verdachte de pleger is van voornoemd strafbaar feit. Tijdens de zitting op 19 december 2019 heeft verdachte verklaard dat hij voor wat betreft de boekhouding op zijn accountant [accountant verdachte] (hierna: [accountant verdachte] ) vertrouwde. Verdachte is naar eigen zeggen niet bekend met de hierboven aangehaalde facturen van [bedrijf 2] , [bedrijf 1] en [bedrijf 3] . Hij weet ook niet hoe ze in de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] terecht zijn gekomen, maar vermoedt dat [accountant verdachte] dat heeft gedaan.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
[naam 5] (hierna: [naam 5] ), werkzaam bij [bedrijf verdachte 1] , heeft verklaard dat verdachte de facturen opmaakte, waarna zij deze kopieerde, in het boekhoudprogramma Davilex Online zette, en op de post deed. Verder heeft [naam 5] verklaard dat zij van verdachte Excelsheets van de bankmutaties kreeg en die inboekte in Davilex Online. [naam 5] kon zelf de mutaties niet inzien bij de bank en kon ook niet inloggen om betalingen te verrichten. [naam 5] heeft verder verklaard dat verdachte in Davilex Online kon en daar ook wel eens in zat. Verdachte zei wel eens dat [naam 5] iets verkeerd had geboekt en dat hij het had gewijzigd. Verdachte controleerde de boekhouding dus wel, aldus [naam 5] . [14]
[accountant verdachte] heeft verklaard dat verdachte alle facturen op het bureau van [naam 5] gooide. Zij boekte alles netjes in en voerde uit wat haar gevraagd werd. Verdachte corrigeerde haar werk. Verder heeft [accountant verdachte] verklaard dat alleen [naam 5] en verdachte de administratie in Davilex Online konden inboeken. [accountant verdachte] had in Davilex Online een inkijkfunctie. Volgens [accountant verdachte] wist verdachte prima hoe hij facturen moest maken. Hij keek in het systeem wat er stond en wist hoe hij dingen moest wegboeken. [accountant verdachte] heeft verklaard dat hij wel eens naast verdachte zat, terwijl hij facturen aanmaakte en als dit verkeerd ging, wist verdachte hoe hij deze boekingen weer moest verwijderen. Dat is volgens [accountant verdachte] ook wat verdachte continu bij zijn andere bedrijven deed. Boeken, terugboeken, verwijderen. Daaraan kon [accountant verdachte] zien dat verdachte knoeide in de boekhouding. Verdachte leverde ook geen bankafschriften bij [naam 5] aan, maar mutaties in Excel, zodat [naam 5] niet kon controleren of bepaalde facturen daadwerkelijk waren betaald, waarin [accountant verdachte] ook een aanwijzing zag dat verdachte daarin had zitten “klooien”, aldus [accountant verdachte] . [15]
Tijdens de zitting op 19 december 2019 heeft verdachte verklaard dat hij wist dat de
pro-forma factuur van [bedrijf 4] ten onrechte als betaald in de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] was verwerkt, omdat anders de belasting te hoog zou uitvallen. [16]
Op grond van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich wel degelijk actief bezighield met de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] . Zo maakte hij de facturen op en had hij zicht op en bemoeienis met de wijze waarop deze facturen vervolgens in boekhoudprogramma Davilex Online werden ingeboekt. De rechtbank is gelet hierop, en vanwege de omstandigheid dat verdachte als enige financieel belang had bij het opnemen van valse facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] , van oordeel dat bewezen is dat verdachte degene is geweest die de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] valselijk heeft opgemaakt dan wel doen opmaken door daarin valse facturen op te nemen dan wel te doen opnemen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk niet komen vast te staan dat verdachte het ten laste gelegde in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
feit 1
Onjuiste aangiften omzetbelasting
In de periode van 31 oktober 2014 tot en met 2 juli 2015 kwamen de aangiften omzetbelasting over de kwartalen 3 en 4 van 2014 en de kwartalen 1 en 2 van 2015 ten name van [bedrijf verdachte 1] elektronisch binnen bij de Belastingdienst. Hierin is aan voorbelasting
€ 49.574,00, € 50.251,00, € 33.790,00 en € 55.514,00 geclaimd. [17]
De boete-fraudecoördinator [verbalisant] berekende, aan de hand van de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] , waarvan de valsheid is vastgesteld bij feit 2, dat [bedrijf verdachte 1] :
- in kwartaal 3 van 2014: € 20.685,00 aan voorbelasting had mogen claimen, zodat
€ 28.889,00 (€ 49.574,00 - € 20.685,00) ten onrechte aan
voorbelasting is geclaimd;
  • in kwartaal 4 van 2014: € 4.340,00 aan voorbelasting had mogen claimen, zodat
  • in kwartaal 1 van 2015: € 27.014,00 aan voorbelasting had mogen claimen, zodat
€ 6.776,00 (€ 33.790,00 - € 27.014,00) ten onrechte aan
voorbelasting is geclaimd;
- in kwartaal 2 van 2015: € 50.280,00 aan voorbelasting had mogen claimen, zodat
€ 5.234,00 (€ 55.514,00 - € 50.280,00) ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd.
In totaal is door [bedrijf verdachte 1] dan ook € 86.810,00 (€ 28.889,00 + € 45.911,00 + € 6.776,00
+ € 5.234,00) ten onrechte aan voorbelasting geclaimd. [18]
Op grond van deze bewijsmiddelen, en in het licht bezien van wat is vastgesteld bij feit 2, stelt de rechtbank vast dat de aangiften omzetbelasting over de kwartalen 3 en 4 van 2014 en de kwartalen 1 en 2 van 2015 zijn gedaan op basis van een valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie. De ingediende aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf verdachte 1] over voornoemde kwartalen zijn dan ook onjuist.
Opzet
De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat verdachte de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] valselijk heeft opgemaakt dan wel doen opmaken door daarin valse facturen op te nemen dan wel te doen opnemen. Door deze valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie vervolgens als uitgangspunt te nemen bij het doen dan wel laten doen van de aangiften omzetbelasting over de kwartalen 3 en 4 van 2014 en de kwartalen 1 en 2 van 2015 concludeert de rechtbank dat verdachte opzettelijk, dat wil zeggen willens en wetens, onjuiste aangiften omzetbelasting over voornoemde kwartalen bij de Belastingdienst heeft ingediend dan wel heeft laten indienen. Dit strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven.
Toerekening aan [bedrijf verdachte 1]
is een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 51 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend van belang om vast te stellen of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is
sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De hiervoor vastgestelde gedraging, het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie als gevolg waarvan onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend, is gepleegd door verdachte, werkzaam bij [bedrijf verdachte 1] . [bedrijf verdachte 1] was aangifteplichtig voor de omzetbelasting en de gedraging van verdachte is [bedrijf verdachte 1] dienstig geweest, nu [bedrijf verdachte 1] hierdoor minder omzetbelasting afdroeg dan waartoe zij gehouden was.
Nu zich meerdere door de Hoge Raad genoemde relevante omstandigheden voordoen, concludeert de rechtbank dat de gedraging plaatsvond in de sfeer van [bedrijf verdachte 1] en daarom redelijkerwijs aan [bedrijf verdachte 1] kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf verdachte 1] kan worden aangemerkt als dader van het ten laste gelegde.
Opdracht of feitelijk leidinggeven
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte als opdrachtgever of feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte de bestuurder van [bedrijf verdachte 1] was, en in die hoedanigheid verantwoordelijk was voor de aangiften omzetbelasting. Hij heeft bovendien actief gehandeld door de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] valselijk op te maken als gevolg waarvan onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst werden ingediend. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf verdachte 1] begane strafbare feit.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 1
[bedrijf verdachte 1] B.V.
in de periode van 31 oktober 2014 tot en met 2 juli 2015,
in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met één natuurlijk persoon,
opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over de kwartalen:
- 3 van het jaar 2014 en
- 4 van het jaar 2014 en
- 1 van het jaar 2015 en
- 2 van het jaar 2015
onjuist heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen,
terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
hebbende die onjuistheid hierin bestaan, dat in de elektronische aangiften betreffende genoemde kwartalen een te hoog bedrag aan voorbelasting was vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging;
feit 2
(primair)
hij
in de periode van 10 juli 2014 tot en met 28 september 2015,
in Nederland,
meermalen, de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] B.V. - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken, immers heeft hij, verdachte, valse facturen in die bedrijfsadministratie opgenomen en/of doen opnemen, waaronder:
- A. Een factuur van [bedrijf 1] d.d. 10 juli 2014 [DOC-012] en;
- B. Een factuur van [bedrijf 2] d.d. 7 augustus 2014 [DOC-001] en;
- C. Een factuur van [bedrijf 3] d.d. 25 augustus 2014 [DOC-005] waarop in strijd met de waarheid
- was vermeld dat [bedrijf verdachte 1] B.V. bij de bovengenoemde partijen goederen en diensten heeft ingekocht en
de waarde van de ingekochte goederen en diensten was vermeld.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 225 Sr en in de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2, primair
het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie een beroepsverbod voor de duur van vijf jaren geëist, met publicatie van de einduitspraak.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo is hij gescheiden van zijn vrouw en is er momenteel sprake van co-ouderschap. Verdachte heeft evenwel verzocht om het volledige ouderschap. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou ertoe leiden dat verdachte de zorg over zijn kinderen verliest. Ook zou hij zijn baan erdoor verliezen, als gevolg waarvan hij zijn belastingschuld niet langer kan terugbetalen. Verder heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het feit dat verdachte tijdens de zitting van 19 december 2019 openheid van zaken heeft gegeven en dat het om een oude zaak gaat. Vanwege deze omstandigheden volstaat volgens de raadsman een forse werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door valse facturen op te (laten) nemen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf verdachte 1] . Aan de juistheid van een bedrijfsadministratie wordt maatschappelijk gezien veel waarde gehecht. Zo is hierop onder meer het systeem van belastingheffing gebaseerd. Door valse facturen op te (laten) nemen in de bedrijfsadministratie, en hiermee de indruk te wekken dat de gemaakte kosten hoger liggen dan dat zij daadwerkelijk zijn, wordt onder meer het systeem van – een juiste – belastingheffing ondermijnd.
Dat het heffingssysteem vervolgens werkelijk spaak loopt is hier gebleken, nu [bedrijf verdachte 1] haar aangiften omzetbelasting over de kwartalen 3 en 4 van 2014 en 1 en 2 van 2015 heeft gebaseerd op de valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie als gevolg waarvan over voornoemde kwartalen onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst zijn ingediend. Hierdoor werd te weinig belasting geheven. Verdachte heeft aan dit strafbare feit, als bestuurder van [bedrijf verdachte 1] , feitelijk leiding gegeven.
Dit alles neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk, temeer nu van hem als bestuurder van [bedrijf verdachte 1] professioneel en integer handelen mocht worden verwacht. Verdachte heeft het vertrouwen dat in hem als bestuurder is gesteld ernstig beschaamd.
Als gevolg van zijn handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 86.810,00 benadeeld. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt dat bij een benadelingsbedrag tussen de € 70.000,00 en
€ 125.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden wordt opgelegd of een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
De rechtbank zal verdachte, in afwijking van de strafeis van de officier van justitie, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dat is met name gelegen in het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens belastingfraude, maar ook vanwege de persoonlijke situatie van verdachte. Als verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moet uitzitten dan kan hij gedurende die tijd niet voor zijn kinderen zorgen, terwijl zij zijn zorg juist zo nodig hebben. De rechtbank zal verdachte om die reden een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte geen volledige verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Hij probeert de schuld immers op anderen af te schuiven. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Anders dan door de verdediging is bepleit, ziet de rechtbank verder geen aanleiding om rekening te houden met het tijdsverloop tussen de feiten en de zitting. Het strafrechtelijke onderzoek is gestart op 21 juni 2017 en verdachte is voor het eerst gehoord op 22 mei 2018. Van een overschrijding van de redelijke termijn is dan ook geen sprake. Tot slot heeft de rechtbank, in verband met artikel 63 Sr, acht geslagen op de strafbeschikking van 1 augustus 2017.
Om recht te doen aan de ernst van de strafbare feiten, en om zoveel mogelijk te waarborgen dat verdachte niet zal recidiveren, zal de rechtbank verdachte naast de onvoorwaardelijke taakstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren, en daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis, als deze niet naar behoren wordt verricht, passend is.
De rechtbank acht het niet opportuun om verdachte, zoals door de officier van justitie gevorderd, vijf jaar te ontzetten uit de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon en daarnaast de openbaarmaking van dit vonnis te gelasten.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57 en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2, primair
het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en onder 2 primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
140 (honderdenveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.C.M. Manders en
mr. S. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst en FIOD met dossiernummer 61246. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 24 oktober 2017, p. 186-189 (DOC-019).
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 24 oktober 2017, p. 190-194 (DOC-020).
4.Startproces-verbaal van 5 februari 2018, p. 57-60 (AMB-001).
5.Een geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 2] B.V. van 7 augustus 2014, p. 148 (DOC-001).
6.Geschriften, zijnde facturen van [bedrijf 1] B.V. van 10 juli 2014 en 29 augustus 2014 (DOC-011 tot en met DOC-014).
7.Geschriften, zijnde facturen van [bedrijf 3] B.V. van 25 augustus 2014, p. 152-157 (DOC-005).
8.Een geschrift, zijnde en pro-forma factuur van [bedrijf 4] van 31 december 2014, p. 149 (DOC-002).
9.Proces-verbaal verhoor van een getuige [naam 1] van 22 februari 2018, p. 112-115 (G-02-01).
10.Proces-verbaal verhoor van een getuige [naam 2] van 9 maart 2018, p. 120-124 (G-04-01).
11.Proces-verbaal verhoor van een getuige [naam 3] van 15 maart 2018, p. 125-130 (G-05-01).
12.Proces-verbaal verhoor van een getuige [naam 4] van 6 maart 2018, p. 116-119 (G-03-01).
13.Geschriften, zijnde processen-verbaal van ambtshandeling van 19 oktober 2018, p. 71-90 (AMB-004 tot en met AMB-007).
14.Proces-verbaal verhoor van een getuige [naam 5] van 26 juni 2018, p. 131-140 (G-06-01).
15.Proces-verbaal verhoor van een getuige [accountant verdachte] van 12 juli 2018, p. 141-147 (G-07-01).
16.Proces-verbaal van de terechtzitting van 19 december 2019.
17.Geschriften, zijnde aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf verdachte 1] B.V. over de tijdvakken 3e kwartaal 2014 tot en met 2e kwartaal 2015, p. 167-185 (DOC-018).
18.Een geschrift, zijnde een nadeelberekening van 8 oktober 2018, p. 234 (DOC-040).