Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis d.d. 19 februari 2020, waarbij een mondelinge behandeling van de zaak is gelast. Als gevolg van de maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het virus covid-19 is de mondelinge behandeling afgelast, waarna partijen hun standpunten schriftelijk nader hebben toegelicht bij:
- de conclusie van repliek d.d. 29 april 2020;
- de conclusie van dupliek d.d. 10 juni 2020.
2.De feiten
(…) De afgelopen jaren is het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst fors toegenomen. Daardoor wordt de gemeente Deventer (net zoals veel andere gemeenten) geconfronteerd met een forse stijging van de uitgaven aan bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind.
In 2016 is door de gemeenteraad van Deventer een voorstel aangenomen, waarin de gemeente Deventer via het (…) [BAD] beschermingsbewind als voorliggende voorziening wilde aanbieden voor inwoners van de gemeente Deventer met een inkomen tot 120% van de geldende bijstandsnorm. De gemaakte kosten zou de gemeente intern verrekenen. De kosten voor private bewindvoerders zouden dan niet meer vergoed worden.
3.De vordering
naast het doorberekenen van de integrale kostenin haar tarieven voor beschermingsbewind,
eenzelfde vergoeding van de kosten van beschermingsbewind moet openstellenvoor alle cliënten met een laag inkomen, ongeacht of zij gemeentelijke of particuliere bewindvoering wensen. De gemeente heeft dus niet alleen de integrale kosten niet doorbelast aan de klanten, maar tevens niet eenzelfde vergoeding opengesteld voor cliënten van DFH.
4.Het standpunt van de gemeente
5.De beoordeling
condicio sine qua non) vast.
in hoeverreDFH klanten is misgelopen, betreft vers twee. De rechtbank ziet zich in dit verband gesteld voor een aantal onduidelijkheden, te beginnen met de stellingname van DFH met betrekking tot de periode waarover de schade berekend is of zou moeten worden. Waar DFH bij dagvaarding de periode van 1 januari 2017 tot 10 november 2017 noemt, rekent zij bij conclusie van repliek vanaf de datum van het raadsbesluit, 9 november 2016, en daarna doorlopend, om de reden dat het gewijzigde beleid nooit publiekelijk zou zijn herroepen. In dat verband is de rechtbank niet duidelijk hoe binnen deze stellingname bijvoorbeeld de door DFH ingebrachte ongeadresseerde (en al of niet gepubliceerde?) brief d.d. 26 juni 2018, zoals in dit vonnis weergegeven bij de vaststaande feiten, moet worden geduid.