ECLI:NL:RBOVE:2020:2231

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
08-710047-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht personen voor betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen en vuurwapens in het onderzoek 'Macan'

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen acht verdachten die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen en vuurwapens. De hoofdverdachte, een 52-jarige man, werd op oudjaarsavond 2019 doodgeschoten in Zwolle, wat leidde tot het strafrechtelijk onderzoek 'Macan'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverdachte een centrale rol speelde in de illegale handel, terwijl de andere acht verdachten een kleiner aandeel hadden. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen, soms in combinatie met taakstraffen. De rechtbank oordeelde dat de tenlasteleggingen, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van hennep, wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten en de bewijsvoering, waaronder afgeluisterde gesprekken en doorzoekingen, zorgvuldig gewogen. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld op basis van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de samenleving zwaar hebben meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-710047-18 (P)
Datum vonnis: 2 juli 2020.
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 december 2018, 5 november 2019 en 17 en 18 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 2 mei 2018 tot 3 mei 2018 te Zwolle een vuurwapen en/of munitie voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen.
feit 2:
op 4 juni 2018 een hoeveelheid van ongeveer 1021 gr hennep aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging – na nadere omschrijving – aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2018 tot en met 3 mei 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, een (vuur)wapen van categorie II en/of III en/of munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] .
2
hij op of omstreeks 4 juni 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1021 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
Onderhavige zaak maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’.
Ten aanzien van de aanloop tot dit strafrechtelijk onderzoek en in het bijzonder onderhavige zaak blijkt uit het dossier als volgt. [2]
Naar aanleiding van bevindingen uit eerdere strafrechtelijke onderzoeken, te weten de onderzoeken genaamd Waspompoen, Buchanan en Gokker, TCI-informatie en diverse MMA-meldingen is op 18 september 2017 het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’ gestart. Het onderzoek richtte zich op de handel in verdovende middelen en in vuurwapens op in eerste instantie onder meer medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt in het dossier ook [medeverdachte 1] , ‘ [medeverdachte 1] ’ of ‘ [medeverdachte 1] ’ genoemd.
Tijdens het opsporingsonderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd, gevoerd door onder meer [medeverdachte 1] , in de periode 11 oktober 2017 tot en met 4 mei 2018. De woordelijke uitwerking daarvan is gevoegd in de relevante zaakdossiers. Daarnaast zijn in de periode van 14 december 2017 tot 4 mei 2018 beelden opgenomen met camera’s, die zicht hadden op
onder meer de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] . Prints van een deel van die beelden zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers. Ook is gebruik gemaakt van het opsporingsmiddel Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (OVC), afgegeven voor de woning van [medeverdachte 1] . Op 11 april 2018 is OVC-apparatuur in zijn woning aan de [adres 2] geplaatst en tot en met 4 mei 2018 zijn gesprekken opgenomen. Van de OVC-gesprekken zijn processen-verbaal opgemaakt. Ook deze zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers.
Op basis van uitgeluisterde telefoon- en OVC-gesprekken bleek dat [medeverdachte 1] , dagelijks veelvuldig contact had met diverse personen, zowel telefonisch als in persoon, onder wie met verdachte.
Op 4 juni 2018 is de politie binnengetreden in de woning van verdachte aan de [adres 1] en heeft een doorzoeking plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking werd in de schuur achter de woning een plastic tas met een hoeveelheid wiet aangetroffen. [3]
De aanhouding van verdachte heeft plaatsgevonden op 4 juni 2018. [4]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie van oordeel dat de aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezenverklaard.
De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de inhoud de inhoud van het proces-verbaal identiteitsvaststelling, waaruit blijkt dat verbalisanten verdachte op de beelden hebben herkend en op de OVC-gesprekken, waaruit blijkt dat er op 2 en 3 mei 2018 in de woning van [medeverdachte 1] over het ruilen van een wapen is gesproken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie betoogd dat op 4 juni 2018 in een schuur van verdachte een zak hennep is aangetroffen. Een cannabistest gaf een positieve reactie op hennep. De verklaring van verdachte dat hij niet wist van die zak hennep in zijn schuur, dient als ongeloofwaardig van de hand te worden gewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat niet vaststaat dat verdachte op 2 en 3 mei 2018 met [medeverdachte 1] over een wapen heeft gesproken. Het dossier bevat geen proces-verbaal van stemherkenning. Bovendien is het heel wel mogelijk dat een ander die gesprekken op 2 en 3 mei 2018 in de woning van [medeverdachte 1] over wapens heeft gevoerd, omdat het dossier geen camerabeelden bevat van de achterkant van de woning van [medeverdachte 1] , terwijl mensen met regelmaat via de achterdeur de woning binnen gingen. De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 nog aangevoerd dat niet kan worden geoordeeld dat verdachte een wapen ‘voorhanden heeft gehad’. Hij heeft gewezen op de hieraan door de Hoge Raad gestelde criteria, in onder meer het arrest ECLI:NL:HR:2020:504.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte wetenschap had van de bij de doorzoeking aangetroffen zak hennep in zijn schuur. Ter zitting heeft verdachte immers verklaard dat hij niet van de aanwezigheid van die zak hennep op de hoogte was en dat iemand anders die zak daar moet hebben neergezet.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
Uit in de woning van [medeverdachte 1] opgenomen OVC-gesprekken van 2 mei 2018 vanaf 19.58 uur en op 3 mei 2018 vanaf 8.47 uur blijkt dat op die momenten gesprekken zijn gevoerd tussen een man die ‘ [verdachte] ’ wordt genoemd en [medeverdachte 1] en dat die gesprekken, blijkens de inhoud, betrekking hadden op koop/verkoop van een wapen.
Uit de beelden die zijn gemaakt van de voorzijde van de woning van [medeverdachte 1] blijkt dat op 2 mei 2018 om 20.40 uur een man de woning verlaat. De man heeft een fiets bij zich. Op 3 mei 2018 verlaat een man om 9.21 uur de woning. Gezien het uiterlijk en de kleding is dit dezelfde man als de man van 2 mei 2018. Verbalisanten hebben de man herkend als [verdachte] , wonende aan de [adres 1] . [5]
Dit past bij de tijdens zijn politieverhoor op 4 juni 2018 afgelegde verklaring, waarin verdachte bevestigt dat hij de man is die op de camerabeelden van de woning van [medeverdachte 1] van 2 mei 2018 rond 19.56 uur (realtime) en op 3 mei 2018 rond 9:21 uur (realtime) is te zien. [6]
De rechtbank constateert dat verdachte tijdens zijn politieverhoor op 4 juni 2018 heeft verklaard dat met CZ75 mogelijk een katalysator werd bedoeld en verder dat het misschien ging om stoerdoenerij.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard zich niet meer te kunnen herinneren of hij op de genoemde tijdstippen met [medeverdachte 1] heeft gesproken, en zo ja, waarover dan. Verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen voorstellen dat hij met [medeverdachte 1] over een wapen heeft gesproken. Het kan dan ook niet anders, dan dat iemand anders die gesprekken met [medeverdachte 1] heeft gevoerd. Er waren altijd meer mensen in de woning aanwezig. Zij kwamen gewoon via de achterdeur naar binnen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In de processen-verbaal van de OVC-gesprekken is tot in detail uitgewerkt wat op de geluidsopnamen is te horen. Zo zijn niet alleen de gesprekken woordelijk weergegeven, waarbij is vermeld wanneer er wordt gefluisterd en wanneer iets niet is te verstaan, ook is aangegeven dat en wanneer andere personen de woning van [medeverdachte 1] binnen komen, wanneer andere personen het woord voeren en welke geluiden (blaffende honden, het geritsel van een zak en metaalgeluiden) tijdens de gesprekken zijn te horen.
Uit de weergave van de hier aan de orde zijnde gesprekken van 2 en 3 mei 2018 blijkt dat telkens maar één [verdachte] met [medeverdachte 1] en [naam] converseert.
Uit de stukken blijkt bovendien dat in het verdere verloop van het gesprek op 3 mei 2018 een andere [verdachte] in de woning van [medeverdachte 1] aanwezig is. [7]
De rechtbank is, gelet op de zeer gedetailleerde uitwerking van de gespreksopnamen, van oordeel dat het door de verdachte geschetste scenario dat een ander, die via de achterdeur de woning van [medeverdachte 1] is binnengekomen, de bewuste (OVC-)gesprekken op 2 en 3 mei 2018 met [medeverdachte 1] heeft gevoerd, geen steun vindt in het dossier en ook anderszins niet aannemelijk is geworden. De rechtbank schuift de alternatieve lezing van de verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, staat naar oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 2 mei 2018 vanaf 19:58 uur en op 3 mei 2018 vanaf 8:47 uur met [medeverdachte 1] in gesprek is.
Het gesprek van 2 mei 2018 vanaf 19:58 uur houdt het volgende in. [8]
Het gesprek gaat eerst over de vader van [medeverdachte 1] die niks meer kan (…).
Dan is het volgende te horen. [9]
[medeverdachte 1] : Heb je bij je, ja?
[verdachte] : Ja, ja (geritsel van een zak/tas te horen)
[verdachte] : Heb je nog gekocht, zo’n ding?
[medeverdachte 1] : Wat voor ding?
[verdachte] : 6.75.
[medeverdachte 1] : Nee, deze vent heeft niks (onverstaanbaar) ook.
[medeverdachte 1] : Maar ja, maakt niks uit, ken ik morgen zo ophalen.
[verdachte] : Wat zeg je, waar ik mee kan ruilen?
[medeverdachte 1] : Zeg maar.
[verdachte] : Hey, CZ75.
[medeverdachte 1] : Ja, zo'n 14 swotchi (fon)?
[verdachte] : Ja
[medeverdachte 1] : Zo'n 7... Ja, zo'n 7.65 is dat.
[verdachte] : Nee, is 9 millimeter. CZ.
[medeverdachte 1] : Oh, daar heb ik wel belang bij.
[verdachte] : Ja, maar als je hem had gehad, had ik hem geruild.
[medeverdachte 1] : Heb je er al een klant voor dan? Want ik heb wel belang bij die 9 millimeter.
[verdachte] : Ja, als jij die 6.35 haalt.
[medeverdachte 1] : Ja, regel ik.
[verdachte] : Ik zeg het eerlijk, [medeverdachte 1] , als jij die 6.35 had gehad, ik had hem al zo gek, ik zeg die jongen heb, uh maar is een dure’.
(Geritsel van een zak/tas te horen en de honden blaffen.)
[verdachte] : Geen nieuwe, maar mooie.
[medeverdachte 1] : Ja, ja.
[verdachte] : Een beetje zwaar denk ik, vijf, zes meier of zo.
[medeverdachte 1] : Ja, wat moet je ervoor hebben?
[verdachte] : Kijk, als ik met hem ruil....waar krijg jij hem voor? Zeg eens eerlijk.
(Honden blaffen weer. [naam] komt de woning binnen.)
Vanaf 20:09 uur gaat het gesprek als volgt verder.
[verdachte] : Heel mooi wapen...hele mooie wapens.
[medeverdachte 1] : Ik heb ze zelf nieuw gehad.
[verdachte] : Aan die 100, CZ100, zat nog meer plastic op.
[medeverdachte 1] : Dit is een 75.
[verdachte] : Deze, CZ...ja, staat er op, CZ75.
(…)
[medeverdachte 1] zegt dat hij gewoon om negen uur thuis is. [verdachte] denkt wel dat hij ruilt.
[verdachte] fluistert: Hey...maar als jij zegt, ziet er mooi uit, ik wil hem gewoon hebben, krijgt hij nooit meer zo mooi. Nee, oke, hou ik hier apart.
[verdachte] : Maar het is ook zo, als ik hem morgen meeneem, en je vindt hem niet mooi, kan ik hem zo terugbrengen.
[medeverdachte 1] : Nee, nee, als jij zegt....luister even...
[verdachte] : Mooi het originele, echt mooi (onverstaanbaar)
[medeverdachte 1] : Ik ben morgen om negen uur, wacht ik gewoon op je.
[verdachte] : Ja, want ik ben altijd vroeg wakker dus uh, ben ik er om negen uur.
[medeverdachte 1] vindt dit goed.
[verdachte] : En als ik niemand....dan probeer ik het dan...ja, ik denk dat hij liever belt, of
dat 'ie bij ons moet komen.
[verdachte] : Ja, maar dat zeg ik toch, ik praat wel even tegen hem, je ziet me sowieso morgen om negen uur.
Op 3 mei 2018 om 8:47 uur arriveert [verdachte] bij de woning van [medeverdachte 1] en vindt het volgende gesprek plaats. [10]
(De honden blaffen.) Dan:
[verdachte] : Kijk eens...eerlijk zeggen (..) zit erin, hè? (..) “Is ‘ie mooi?”
(geluid te horen van een koffer, die open geklapt wordt ?)
[medeverdachte 1] : Ja, je moet even handschoenen aan doen. “
[verdachte] : Jaah. Ik moest er wel tegen praten, maar.. echt mooi hoor.
[verdachte] : Nee, je mag wel weten waar 'ie wegkomt.., dat wil ik je wel vertellen.
[verdachte] : Nee, een Russie, is het. Een Russisch jongetje. Hij heeft in de Kamperpoort gewoond.
(metaal geluiden te horen )
[naam] is te horen, die zegt: Ja, verschrikkelijk mooi.
[naam] : Kost wel een (onverstaanbaar) of niet?
(metaal geluiden te horen)
[verdachte] : Ja, dat zei 'ie ook, hij zei: hij is wel duur, jongen. Die (onverstaanbaar) zit erop, Henk, he?
[medeverdachte 1] : Ja, ja, ja.
(te horen is dat het wapen gepakt wordt, sleden en de trekker worden overgehaald)
[medeverdachte 1] : Nou zit er niks meer in.
[verdachte] : Weet je wat dit ‘jongetje’ kost? Twee rooien.
[medeverdachte 1] : Jawel.
[medeverdachte 1] : Ja, het is zo’n een met die mooie .. handvaten erop.
(te horen is dat een trekker wordt overgehaald, er wordt ook iets losgemaakt)
(te horen is dat het wapen uitgeprobeerd wordt, metaalgeluiden te horen )
[verdachte] : Ja, dat is een heel erg mooie [medeverdachte 1] , man. Daar kun je wel wat aan verdienen.
(Geklik met het wapen is te horen. Te horen dat het wapen neergelegd wordt)
[verdachte] : Ik dacht dat 'ie iets (onverstaanbaar), maar hij is mooier dan ik dacht, ja nee.
dat maakt niks uut hoor, maar.. het is wel een leuk ding.
[medeverdachte 1] : Jawel. Hij heeft dat ook mee, die handvaten ook.
(Te horen dat de trekker overgehaald wordt)
[medeverdachte 1] : Zal je geld geven.
[verdachte] : Maar goed, zal ik hem even, euh..?
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 1] zegt dat hij zich even aan gaat kleden en dat die jongen ( [naam] ) hem geld zal geven.
[naam] zegt: Zal ik helpen?
[medeverdachte 1] : Nee, nee, nee, altijd doen in de zak.
(Zijn het wapen aan het opbergen en deze mag niet beschadigd worden.)
[verdachte] : Moet altijd naar beneden.
[medeverdachte 1] ‘wil niet dat 'ie beschadigd’ wordt. [verdachte] zegt dat dit ‘ook zonde zou zijn’.
De rechtbank leidt uit de inhoud van deze gesprekken af dat verdachte op 2 en 3 mei 2018 in de woning van [medeverdachte 1] met die [medeverdachte 1] heeft onderhandeld over een wapen en dat hij aan [medeverdachte 1] een CZ75 heeft aangeboden, waarin [medeverdachte 1] geïnteresseerd is.
Uit de gesprekken leidt de rechtbank verder af dat verdachte op 3 mei 2018 dat wapen heeft meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1] en aan [medeverdachte 1] heeft getoond, dat [medeverdachte 1] het wapen heeft geïnspecteerd – in bijzijn van verdachte – en dat [medeverdachte 1] heeft besloten om het wapen te kopen.
De rechtbank leidt voorts uit het verloop van het gesprek af dat het wapen aan [medeverdachte 1] is overgedragen.
De rechtbank verwerpt het gevoerde verweer dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad. Uit de conversatie tussen verdachte en [medeverdachte 1] blijkt duidelijk dat verdachte de beschikking had over het wapen, dat hij het wapen heeft meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1] , het aan [medeverdachte 1] heeft getoond en uiteindelijk ook aan hem heeft verkocht. Dit alles nadat [medeverdachte 1] het wapen eerst goed heeft bekeken en in handen heeft gehad. Verdachte heeft daarmee het wapen voorhanden gehad.
Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aard van het wapen blijkt ten slotte nog dat een CZ75 een semi-automatisch pistool is van het Tsjechische merk Ceska Zbrojovka en dat het valt onder de categorieën II/ III van de Wet wapens en munitie. [11]
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 2 mei 2018 en 3 mei 2018 te Zwolle een vuurwapen van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad en dit wapen op 3 mei 2018 heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] .
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de gesprekken niet kan worden afgeleid dat verdachte ook munitie voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. In zoverre spreekt de rechtbank verdachte dan ook vrij.
Ten aanzien van feit 2:
Op 4 juni 2018 vond een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte. Tijdens de doorzoeking werd een plastic zak met hennep aangetroffen in de schuur achter de woning van verdachte. Deze werd inbeslaggenomen. [12]
Het resultaat van een test met betrekking tot de inhoud van de zak met behulp van een drugstestkit was – op basis van kleur, geur en samenstelling – positief ten aanzien van cannabis, een middel op lijst II Opiumwet. Het gewicht van de zak wiet was 1021 gram. [13]
In genoemd proces-verbaal staat onder ‘Testen’ abusievelijk de naam ‘ [medeverdachte 2] ’ vermeld. In een aanvullend proces-verbaal heeft verbalisant [verbalisant 1] gerelateerd dat de zak wiet niet bij de medeverdachte [medeverdachte 2] werd aangetroffen maar in een schuur achter de woning van verdachte [verdachte] , aan de [adres 1] . [14]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad ten aanzien van deze zak hennep. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de zak met hennep in zijn schuur is aangetroffen, en dat in het algemeen geldt dat de eigenaar verantwoordelijk is voor de goederen dien in huis of schuur liggen. Dat is in dit geval niet anders.
De verklaring van verdachte dat de schuur vrij toegankelijk is en dat iedereen in - en uitliep, waarmee gesuggereerd wordt dat een ander de zak hennep daar heeft neergezet, schuift de rechtbank terzijde. Gelet hierop alsmede op het feit dat verdachte geen (aannemelijke) verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van die zak hennep verwerpt de rechtbank het verweer en acht zij wettig en overtuigd bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van ruim één kilo hennep.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 2 mei 2018 tot en met 3 mei 2018 te Zwolle een (vuur)wapen van categorie II of III voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] .
2
hij op 4 juni 2018 te Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1021 gram hennep.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 en 31 lid 1 van de Wet wapens en Munitie en artikel 3C van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III,
en
handelen in strijd met artikel 31 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III.
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, mocht het komen tot een veroordeling, bij de strafoplegging rekening te houden met de verstreken tijds en met tijd die verdachte in het kader van het voorarrest in detentie heeft doorgebracht, een periode van 88 dagen. Voor het geval dat de rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf heeft de raadsman verzocht om ten aanzien van de hoogte bepalen dat deze de duur van het voorarrest niet zal overschrijden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en overdragen van een vuurwapen. Het verkopen van een vuurwapen brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Nederland kent een toename van het vuurwapengeweld, waarbij vuurwapens circuleren in het criminele circuit en waarbij ook derden gevaar lopen dodelijk gewond te raken. Verdachte heeft aan het in omloop brengen/houden en overdragen van dit vuurwapen bijgedragen, kennelijk uit winstbejag en zonder zich te bekommeren om de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor derden. Dergelijk handelen kan vanwege de bijzondere ernst ervan niet anders worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van meer dan een kilo hennep. Het illegaal voorhanden hebben van verdovende middelen waaronder wiet, vormt een bedreiging voor de volksgezondheid en leidt tot verwervingscriminaliteit. Daarbij was sprake van een behoorlijke hoeveelheid.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstige feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten bij het voorhanden hebben van een vuurwapen van de categorie II of III van de Wet wapens en munitie; vertrekpunt is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie tot negen maanden.
Op het aanwezig hebben van hennep (500 tot 2500 gram) staat een taakstraf voor de duur van 100 uren.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 20 april 2020, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van drugsgerelateerde feiten, waaronder in oktober 2015 tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor handelen in strijd met de Opiumwet en, zij het al veel langer geleden, ter zake van vermogens - en geweldsmisdrijven.
De rechtbank houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze blijken uit de zich in het dossier bevindende rapportages van de reclassering van 10 augustus 2018 en 29 mei 2020, en uit het verhandelde ter terechtzitting.
Verdachte woont met zijn vrouw op een woonwagenkamp. De vrouw van verdachte is hulpbehoevend. Voor zover dat binnen zijn mogelijkheden ligt, voorziet verdachte daarin. Verdachte is arbeidsongeschikt. Er is sprake van bewindvoering en van ambulante begeleiding. In het verleden is bij verdachte in een revalidatiecentrum de diagnose NAH (niet aangeboren hersenletsel) gesteld. Als gevolg van dit hersenletsel is sprake van beperkingen in de zelfredzaamheid. Verdachte wordt dagelijks naar zijn dagbesteding (werk in de metaal) gebracht. Er is geen sprake van psychische problematiek of ernstig middelengebruik. Een delictpatroon wordt gesignaleerd maar de eerdere delicten zijn wel van oudere datum. Verdachte heeft geen hulpvraag. De reclassering gaat uit van een gemiddelde recidivekans, vanwege het milieu waarin verdachte verkeert en zijn financiële situatie. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met behulp van bijzondere voorwaarden te komen gedragsverandering of verlaging van het recidiverisico. Een toezicht wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
In het advies van 29 mei 2020 wordt melding van gemaakt van een schuldsaneringstraject. Bij oplegging van een geldboete zal dat traject worden doorkruist. Er zijn geen contra-indicaties voor oplegging van een gevangenisstraf.
Vanwege medische klachten is mogelijk sprake van beperkingen voor het verrichten van een taakstraf.
In het bijzonder in aanmerking genomen de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de die die sinds zijn aanhouding is verstreken komt de rechtbank in dit geval tot oplegging van gevangenisstraf van een duur als hierna vermeld, waarbij het onvoorwaardelijke deel wordt bepaald op een duur gelijk aan de duur van het voorarrest. De voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd als nadrukkelijke waarschuwing aan verdachte om zich in de toekomst niet opnieuw bezig te houden met het plegen van strafbare feiten.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op artikel 55 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, artikel 11 lid 2 en lid 5 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1:
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III,
en
handelen in strijd met artikel 31 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III.
2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
32 (tweeëndertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.
Buiten staat
Mr. H.M. Braam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het proces-verbaal betreffende verdachte [verdachte] in het onderzoek ‘Macan’, van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJselland, met nummer PL0600-2018191040. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pag. 1 – 10A.
3.Proces-verbaal van bevindingen Verdenking 2 [verdachte] , pag. 121 – 123 en proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pag. 118 onderaan.
4.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, pag. 59 - 60.
5.Proces-verbaal Identiteitsvaststelling [verdachte] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , van 22 mei 2018, pag. 101, met als bijlagen een politiefoto van verdachte en stills/foto’s van camerabeelden.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte 4 juni 2018 (pag. 104 e.v.).
7.Proces-verbaal Identiteitsvaststelling [verdachte] (pag 101).
8.Proces-verbaal uitwerken OVC no 244, m.b.t. gesprekken gevoerd op 2 mei 2018 (pag. 34 – 49)
9.Proces-verbaal uitwerken OVC no 244, pag. 40 – 41.
10.Proces-verbaal uitwerken OVC, no 245, pag. 19 e.v., ihb pag. 23 – 24.
11.Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. categorisering van wapens en munitie (aanvullend dossier, ordner 2, pag. 360).
12.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] (pag. 118), van 4 juni 2018, met als bijlage een fotoblad in combinatie met een geschrift, zijnde een Kennisgeving van inbeslagneming (pag. 55).
13.Het proces-verbaal ‘Test en gewicht Bewustzijnsbeïnvloedende middelen’ (pag. 124 - 125).
14.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 mei 2019 door verbalisant [verbalisant 1] (aanvullend dossier, ordner 2, pag. 361).